• No results found

Schets van de onderzoeksgroep

In document 1.1 Activering van allochtone vrouwen (pagina 51-65)

Voor het behoefteonderzoek ‘Allochtone vrouwen doen mee!’ zijn in totaal 460 vrouwen geïnterviewd. Dit hoofdstuk bevat nadere gegevens over de achter-grondkenmerken van de geïnterviewde vrouwen. Achtereenvolgens gaan we in op etniciteit, de wijk waarin men woont, leeftijd, verblijfsduur, migratiemotieven, gezinssamenstelling, mantelzorg, beheersing Nederlandse taal, opleidingsniveau, arbeidsmarktpositie en woonduur in de buurt.

De groep allochtone vrouwen in het behoefteonderzoek is vooral via de sneeuw-balmethode geworven, zoals in hoofdstuk 3 al aan de orde kwam. Er is dus geen sprake van een statistisch representatieve groep.

4.1 Achtergrondkenmerken

In het eerste deel van het interview is gevraagd naar enkele achtergrondkenmer-ken van de geïnterviewden. Hieronder wordt op deze achtergrondachtergrondkenmer-kenmerachtergrondkenmer-ken nader ingegaan. Naast gangbare kenmerken die in bijna alle onderzoeken naar etnische groepen worden gebruikt, is ook gevraagd naar de woonduur in de buurt, vanwege de mogelijke samenhang met de participatie van vrouwen op het buurtniveau – het centrale thema in dit onderzoek.

Etnische herkomst

In dit onderzoek gaat het om allochtone vrouwen van de eerste generatie. Zoals toegelicht in hoofdstuk 2 betekent dit dat de vrouwen geboren zijn in het land van herkomst én hier in meerderheid pas op volwassen leeftijd zijn gekomen. Bij deze categorie vrouwen valt het meest te winnen in termen van participatie.

In aansluiting bij het aandeel van verschillende etnische groepen in de bevol-kingssamenstelling van de onderzochte wijken, werd de volgende verdeling over etnische herkomst nagestreefd bij de interviews.

Land Gewenste verdeling in het onderzoek

Marokko 22%

Turkije 26%

Suriname 19%

Nederlandse Antillen/Aruba 8%

Kaapverdië 5%

Anders 20%

Deze gewenste verdeling komt tamelijk goed overeen met de gerealiseerde. Van de 460 geïnterviewden is ruim 30% geboren in Turkije. Ruim een kwart is

afkomstig uit Marokko. 14% van de geïnterviewden is in Suriname geboren en 8%

is afkomstig van de Nederlandse Antillen/Aruba. Kaapverdiaanse vrouwen zijn iets sterker vertegenwoordigd dan de bedoeling was, het gevolg van een oververtegenwoordiging van Kaapverdiaanse studentes onder de interviewsters.

De Kaapverdiaanse vrouwen vormen 10% van de geïnterviewden. Vrouwen uit overige herkomstlanden waren juist iets minder vertegenwoordigd dan nage-streefd. De grootste categorie binnen deze verzamelcategorie wordt overigens gevormd door Somalische vrouwen.13

Land Aantal Percentage

Marokko 122 26,5%

Turkije 143 31,1%

Suriname 63 13,7%

Nederlandse Antillen/

Aruba 36 7,8%

Kaapverdië 45 9,8%

Anders 51 11,1%

Totaal 460 100%

Wijk

Ruim een derde van de geïnterviewden is woonachtig in het Oude Noorden. Ruim een kwart van de geïnterviewden woont in de Afrikaanderwijk. Een klein kwart is afkomstig uit Pendrecht. Vijftien procent van de onderzoekspopulatie woont in Schiebroek-Zuid.

Wijk Aantal Percentage

Afrikaanderwijk 124 27,0%

Oude Noorden 164 35,7%

Pendrecht 101 22,0%

Schiebroek-Zuid 71 15,4%

Totaal 460 100%

13 Eenentwintig vrouwen in de onderzoeksgroep zijn afkomstig uit Somalië. Daarnaast zijn de volgende herkomstlan-den genoemd, waaruit enkele (variërend van een tot maximaal vier) geïnterviewherkomstlan-den afkomstig zijn: Algerije, Angola, Armenië, Azerbeidjan, China, Filippijnen, Ghana, Guyana, Jamaica, Nigeria, Oekraïne en Thailand.

Ook dit komt aardig overeen met het nagestreefde aantal per wijk, dat is gebaseerd op het aantal eerste generatie vrouwen en het bewonertal per wijk.

Spreiding naar wijk Gewenste verdeling in het onderzoek

Afrikaanderwijk 31%

Oude Noorden 33%

Pendrecht 23%

Schiebroek-Zuid 13%

De geïnterviewde populatie in de Afrikaanderwijk is het scheefst verdeeld naar etnische herkomst, zoals ook in werkelijkheid het geval is. Ruim de helft van de respondenten in de Afrikaanderwijk is van Turkse komaf, de overige groeperingen maken hooguit rond de 10% uit van de geïnterviewden. In het Oude Noorden voeren Marokkaanse en Turkse vrouwen samen de boventoon. Zij maken ruim een derde resp. een kwart van de geïnterviewden uit. De Antilliaanse en ‘overige’

groep is naar verhouding klein. In Pendrecht is sprake van een tamelijk gelijkma-tige spreiding naar etniciteit; Marokkaanse vrouwen zijn er beter vertegenwoor-digd onder de geïnterviewden dan de overige groeperingen. In Schiebroek-Zuid, tot slot, vormen Turken (28%), Marokkanen (27%) en Antillianen (20%) samen de meerderheid.

Herkomstland Afrikaanderwijk Oude Noorden

Pendrecht SchiebroekZuid

Turkije 54,5% 25,0% 13,9% 28,2%

Marokko 10,5% 37,2% 28,7% 26,8%

Suriname 12,1% 17,1% 17,8% 2,8%

Ned. Antillen/Aruba 0,8% 2,4% 16,8% 19,7%

Kaapverdië 12,9% 12,2% 3,0% 8,5%

Anders 8,9% 6,1% 19,8% 14,1%

Totaal 100% 100% 100% 100%

De verdeling van de onderzoeksgroepen over de wijken sluit grofweg aan bij de verdeling van etnische groepen over de wijken zoals besproken in hoofdstuk 2.

Leeftijd

De grote meerderheid van de respondenten valt in de leeftijdscategorie van 30 tot 60 jaar. Gemiddeld zijn de geïnterviewde vrouwen 43,5 jaar oud.

Leeftijd Aantal Percentage

Jonger dan 30 jaar 70 15,2%

30 tot en met 44 jaar 183 39,8%

45 tot en met 59 jaar 140 30,4%

60 jaar en ouder 67 14,6%

Totaal 460 100%

Surinaamse en Kaapverdiaanse vrouwen in de onderzoekspopulatie zijn gemid-deld het oudst. Ongeveer een op de drie is ouder dan 60 jaar. De vrouwen afkomstig uit een ander herkomstland zijn gemiddeld juist het jongst: bijna een kwart is jonger dan 30 jaar. Bij Antilliaanse en ‘overige’ vrouwen valt het grote aandeel 30- tot 45-jarigen op.

Leeftijd Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Kaapverdiaans Anders Jonger dan

30 jaar 13,3% 23,0% 9,5% 13,9% 0% 23,5%

30 tot en

met 44 jaar 45,5% 39,3% 27,0% 52,8% 13,3% 54,9%

45 tot en

met 59 jaar 35,0% 29,5% 25,4% 16,7% 55,6% 13,7%

60 jaar en

ouder 6,3% 8,2% 38,1% 16,7% 31,1% 7,8%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Verblijfsduur

Ongeveer een kwart van de vrouwen in de onderzoekspopulatie verblijft minder dan 10 jaar in Nederland. Bijna de helft van de vrouwen verblijft meer dan 20 jaar in Nederland. Een kwart van de geïnterviewde vrouwen heeft een verblijfs-duur van tussen de 10 en de 20 jaar.

Verblijfsduur Aantal Percentage

5 jaar of minder 44 9,6%

6 tot 8 jaar 32 6,9%

8 tot 10 jaar 31 6,7%

10-15 jaar 44 9,6%

15-20 jaar 81 17,6%

20-25 jaar 61 13,3%

25-30 jaar 77 16,7%

30-40 jaar 85 18,5%

40 jaar en meer 5 1,1%

Totaal 460 100%

Als we kijken naar de verblijfsduur van de onderzoekspopulatie naar wijk, dan blijkt dat in de Afrikaanderwijk en in het Oude Noorden gemiddeld meer vrouwen zijn geïnterviewd die al lang in Nederland verblijven. In Pendrecht en Schie-broek-Zuid zijn juist relatief veel vrouwen geïnterviewd die nog maar kort in Nederland wonen. Dit verschil kan in belangrijke mate worden verklaard door het gegeven dat in Pendrecht en Schiebroek-Zuid gemiddeld meer vrouwen zijn geïnterviewd die afkomstig zijn van de Antillen/Aruba en uit andere herkomst-landen. Deze vrouwen zijn gemiddeld later naar Nederland gekomen dan bijvoorbeeld Kaapverdianen en Surinamers.

Verblijfsduur Afrikaanderwijk Oude Noorden

Pendrecht SchiebroekZuid

5 jaar of minder 3% 7% 22% 8%

6 tot 8 jaar 5% 5% 12% 7%

8 tot 10 jaar 6% 4% 11% 10%

10-15 jaar 10% 11% 8% 10%

15-20 jaar 18% 15% 19% 21%

20-25 jaar 14% 16% 10% 9%

25-30 jaar 21% 16% 11% 19%

30-40 jaar 23% 24% 6% 15%

40 jaar en meer 0% 2% 1% 1%

Totaal 100% 100% 100% 100%

Hieronder wordt nog wat preciezer ingegaan op de verblijfsduur in relatie tot etniciteit. De Kaapverdiaanse en Surinaamse vrouwen in ons onderzoek verblijven gemiddeld het langst in Nederland. Meer dan de helft van deze groepen verblijft al meer dan 25 jaar in ons land. Bij de Kaapverdiaanse vrouwen in de tabel is goed te zien dat de migratiestroom naar Nederland halverwege de jaren tachtig bijna tot stilstand kwam. Bij de Antilliaanse vrouwen in de tabel is te zien dat bijna een kwart van hen de afgelopen vijf jaar naar Nederland is gekomen. Dit geldt voor iets minder dan een vijfde van de vrouwen met een ander herkomst-land. Bij Marokkaanse en Turkse vrouwen is de verblijfsduur het meest gespreid:

er zijn vrouwen die al een lange verblijfsduur in Nederland hebben, de zoge-naamde gezinsherenigers, maar er zijn ook vrouwen die relatief kort in Neder-land verblijven. Dit zijn de gezinsvormers, of huwelijksmigranten. Deze gegevens weerspiegelen in grote lijnen de migratiegeschiedenis van de verschillende groepen.

Verblijfsduur Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Kaapverdiaans Anders 5 jaar of

minder 6,3% 11,5% 3,2% 22,3% 4,4% 17,7%

6 tot 8 jaar 7,0% 6,6% 6,4% 8,4% 2,2% 11,8%

8 tot 10 jaar 7,0% 5,8% 9,5% 16,7% 0,0% 7,8%

10-15 jaar 10,5% 8,2% 8,0% 11,2% 2,2% 17,7%

15-20 jaar 15,4% 11,6% 8,0% 22,3% 2,2% 31,4%

20-25 jaar 13,3% 20,5% 12,8% 19,6% 20,1% 9,9%

25-30 jaar 22,4% 18,0% 8,0% 0,0% 37,8% 2,0%

30-40 jaar 19,1% 16,4% 41,4% 0,0% 29,0% 2,0%

40 jaar en

meer 0,7% 1,6% 3,2% 0,0% 0,0% 0,0%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Migratiemotieven

Aan de geïnterviewden is de vraag voorgelegd waarom zij (destijds) naar

Nederland zijn gekomen. Gezinshereniging staat als migratiemotief op de eerste plaats: ruim een derde van de geïnterviewde vrouwen is om deze reden naar Nederland gekomen. Iets minder dan een derde kwam in het kader van huwe-lijksmigratie naar ons land. Arbeid of studie was voor een op de zes vrouwen reden voor migratie. Ruim 6% van de geïnterviewden is gevlucht uit het land van herkomst. Een tiende van de geïnterviewden heeft een ander migratiemotief, variërend van ‘als kind van een gezin’, of ‘hierheen gehaald door broer of zus’

tot ‘vakantie en niet meer teruggegaan’.

Migratiemotief

17%

31% 36%

6%

10%

Arbeid of studie Gezinshereniging Huwelijksmigratie Vluchteling Anders

Turkse en Marokkaanse geïnterviewden zijn in overgrote meerderheid vanwege gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland gekomen. Bij Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse vrouwen is studie of werk vaker het motief voor migratie geweest. Bij Antilliaanse en Surinaamse vrouwen is dit te verklaren uit de koloniale banden die tussen Nederland en deze herkomstlanden (hebben) bestaan. Dit bood mogelijkheden voor studie en werk. Van Kaapverdiaanse vrouwen is bekend dat zij naar Nederland zijn gekomen om te werken in de dienstensector (schoonmaakbranche, hotels en horeca) (Strooij, 2000). Gezins-hereniging is bij deze drie groepen minder en huwelijksmigratie véél minder het motief voor migratie. Dat laatste is niet verwonderlijk, gezien het grote aantal etnisch gemengde relaties bij deze groeperingen en de geringe geneigdheid om, áls er gehuwd wordt, een partner uit het herkomstland te halen (bijv. Distelbrink en Hooghiemstra, 2005). De groep vrouwen met een ander herkomstland dan de hier genoemde bestaat voor een groot deel uit vluchtelingen, zoals ook in de tabel zichtbaar wordt. Ruim de helft noemt vlucht uit het land van herkomst als migratiemotief.

Migratiemotief Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Kaapverdiaans Anders Arbeid of studie 0,7% 3,3% 41,3% 63,9% 35,6% 19,6%

Gezinshereniging 44,1% 42,6% 31,7% 19,4% 37,8% 5,9%

Huwelijksmigratie 48,3% 43,4% 9,5% 0,0% 17,8% 9,8%

Vluchteling 0,7% 0,0% 0,0% 0,0% 2,2% 52,9%

Anders 6,3% 10,7% 17,5% 16,7% 6,7% 11,8%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Gezinssamenstelling

Van de geïnterviewde vrouwen heeft bijna twee derde inwonende kinderen.

Bijna een op de drie daarvan voedt de kinderen alleen op. De grootste categorie in de onderzoeksgroep wordt gevormd door (echt)paren met inwonende

kinderen.

Samenstelling Aantal Percentage

(Echt)paar zonder kinderen 71 15,4%

(Echt)paar met kinderen 210 45,7%

Eenoudergezin 83 18,0%

Alleenstaand 80 17,4%

Anders 16 3,5%

Totaal 460 100%

Tussen de etnische groepen bestaan – zoals ook landelijk geldt - flink wat verschillen in gezinssamenstelling, deels veroorzaakt door leeftijdsverschillen en deels door culturele verschillen, bijvoorbeeld in het belang dat het huwelijk of een gezin heeft voor vrouwen. Turkse vrouwen hebben in grote meerderheid een gezin. Uit landelijk onderzoek is bekend dat zij jong trouwen en kinderen krijgen (Distelbrink & Hooghiemstra 2005). De Marokkaanse vrouwen in dit onderzoek leven iets vaker met een partner zonder kinderen. Een tiende van hen woont alleen. Surinaamse en Kaapverdiaanse vrouwen zijn naar verhouding het vaakst alleenstaand. Het aandeel gezinnen (al dan niet met een partner) ligt in deze groepen lager door de hogere leeftijd van de vrouwen van de eerste generatie.

Deels gaat het om vrouwen wier kinderen al het huis uit zijn. Bij Antilliaanse en

‘overige’ vrouwen valt vooral het hoge aandeel eenoudergezinnen op.

Samenstelling Turks Marokkaans Surinaams Anti/Arub Kaapverdiaans Anders (Echt)paar zonder

kinderen 14,7 18,9 15,9 0,0 26,7 9,8 Tweeoudergezin 73,4 54,9 19,0 22,2 15,6 21,6 Eenoudergezin 4,9 13,1 22,2 50,0 22,2 35,3 Alleenstaand 3,5 10,7 41,3 25,0 33,3 23,5 Anders 3,5 2,5 1,6 2,8 2,2 9,8 Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Percentage eenoudergezinnen onder gezinnen

0 10 20 30 40 50 60 70 80

Turken

Marokkanen

Surinamers

Kaapverdianen

Anders

Antillianen

Uit onderzoek is bekend dat Rotterdam naar verhouding veel eenoudergezinnen telt: twee keer zoveel als landelijk onder gezinnen (Pool, Distelbrink en Lucassen 2006). In bepaalde etnische groepen in Rotterdam, zoals Surinamers en Antillia-nen, ligt het aandeel eenoudergezinnen boven de 50% (ibid.). Dat geldt ook in de onderzoeksgroep, en niet alleen voor de Surinamers en Antillianen. Ook bij de Kaapverdianen en de ‘overige’ groepen is meer dan de helft van de gezinnen een eenoudergezin. Zoals ook landelijk geldt (Distelbrink en Hooghiemstra 2005), spannen Antilliaanse vrouwen de kroon: zeven op de tien voeden de kinderen alleen op. Turkse gezinnen in dit onderzoek zijn in de overgrote meerderheid van de gevallen een tweeoudergezin. De meeste gezinnen in het onderzoek tellen een tot drie kinderen.

Mantelzorg

Op de vraag: ‘Zijn er nog andere mensen waar u voor zorgt, bijvoorbeeld (schoon)ouders?’ antwoordt bijna 90% van de vrouwen dat dit niet het geval is;

10% van de onderzoekspopulatie zorgt dus wel voor andere mensen. Er is nauwelijks sprake van spreiding naar etniciteit, of naar wijk.

Beheersing van de Nederlandse taal

Om het niveau van de beheersing van de Nederlandse taal van de onderzoekspo-pulatie te duiden is aan de geïnterviewden gevraagd om een eigen oordeel te geven. Antwoordcategorieën zijn goed, redelijk, een beetje en helemaal niet.

Om eventuele onder- of overschatting van het eigen taalniveau zichtbaar te maken is de vraag naar het taalniveau van de geïnterviewde ook gesteld aan de interviewster. Zoals in onderstaande figuur te zien is, wijken beide peilingen echter niet veel van elkaar af.

Niveau Nederlandse taal

Een kleine 10% van de geïnterviewde vrouwen spreekt geen Nederlands. Ruim de helft van de vrouwen beheerst het Nederlands redelijk tot goed.

Vrouwen van Turkse herkomst beheersen de Nederlandse taal naar verhouding het slechtst. Dit sluit aan bij het landelijke beeld (Turkenburg en Gijsberts 2006). Zes op de tien Turkse geïnterviewden spreken geen Nederlands, of slechts een beetje. Ook Kaapverdiaanse vrouwen kenmerken zich door een geringe taalbeheersing. Marokkaanse vrouwen en vrouwen van overige herkomst nemen een tussenpositie in. Van de Antilliaanse en Surinaamse vrouwen heeft slechts een kleine minderheid veel moeite met de taal, wat niet verwonderlijk is gezien de status van het Nederlands als officiële taal in het herkomstland. Toch spreken niet alle Antilliaanse vrouwen goed Nederlands. Uit onderzoek is bekend dat recent geïmmigreerden minder goed scoren op taal dan vrouwen die enkele decennia terug naar Nederland kwamen (Distelbrink en Hooghiemstra 2005).

Niveau Nederlandse

taal Turks Marokkaans Surinaams Anti/Arub

Kaapver-

Gevraagd naar de gevolgde opleiding in het land van herkomst, blijkt dat bijna twee derde van de vrouwen in de onderzoekspopulatie geen opleiding, of alleen lagere school heeft gevolgd.

Opleiding land van herkomst Aantallen Percentage

Geen 68 14,8%

Lagere school 222 48,3%

School voor voortgezet

onderwijs 133 28,9%

(beroeps)opleiding ná het

voortgezet onderwijs 37 8,0%

Totaal 460 100%

Ook hier zijn verschillen naar etniciteit te zien. De Kaapverdiaanse vrouwen in ons onderzoek hebben het vaakst helemaal geen scholing gehad. Dit geldt voor ongeveer een derde van hen. Ongeveer 20% van de Marokkaanse geïnterviewden is nooit naar school geweest; bij de Turkse vrouwen en de vrouwen afkomstig uit een ander herkomstland is dat een kleine 15%. Bijna twee derde van de Turkse vrouwen heeft alleen lagere school gevolgd. Dit geldt voor een kleine helft van de Marokkaanse vrouwen en de helft van de Kaapverdiaanse vrouwen. Surinaam-se en AntilliaanSurinaam-se vrouwen in ons onderzoek hebben het hoogste opleidingsni-veau. Twee derde van de Surinaamse en Antilliaanse vrouwen heeft voortgezet onderwijs en/of een beroepsopleiding gevolgd.

Opleiding land van

Aan de vrouwen is gevraagd of zij in Nederland een opleiding hebben gevolgd, bijvoorbeeld een beroepsopleiding, Nederlandse taalles, een cursus, etc. Bijna 6% van de vrouwen volgde in Nederland voortgezet onderwijs, en een kleine 20%

volgde een (beroeps)opleiding ná het voortgezet onderwijs. Ruim 60% van de vrouwen volgde een cursus Nederlandse taal en 23% van de vrouwen volgde een andere cursus. Een kleine 40% van de vrouwen heeft geen Nederlandse les gevolgd.

De Surinaamse en Antilliaanse vrouwen volgden het vaakst voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding in Nederland, wat strookt met het feit dat een relatief groot aantal naar Nederland kwam om te studeren of te werken. De Marokkaanse en Turkse vrouwen, alsmede de vrouwen afkomstig uit een ander herkomstland, volgden het vaakst Nederlandse les.

Arbeidsmarktpositie

Driekwart van de vrouwen heeft op dit moment geen betaald werk. In totaal 122 vrouwen werken wel, grotendeels in laag- of middelbaar geschoolde functies.

Schoonmaakwerk is het vaakst genoemd. Maar liefst 36 vrouwen werken in deze branche, ruim een kwart van alle werkenden dus. In de verpleging/verzorging of thuiszorg werken 16 vrouwen; 20 hebben een administratieve functie; 18

vrouwen werken als verkoopster of productiemedewerkster; 10 vrouwen werken in het onderwijs of de kinderopvang en 5 hebben een baan in de horeca. De overige vrouwen hebben een ander beroep, variërend van begrafenisondernemer tot woonbegeleidster of klantmanager bij Sociale Zaken.

Betaald werk?

Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Kaapverdiaans Anders

Ja 19,6% 18,9% 38,1% 41,7% 42,2% 25,5%

Nee 80,4% 81,1% 61,9% 58,3% 57,8% 74,5%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

De Kaapverdiaanse, Antilliaanse en Surinaamse vrouwen in ons onderzoek hebben het vaakst een betaalde baan, namelijk in ongeveer 40% van de gevallen. Dat Surinaamse en Kaapverdiaanse vrouwen zo vaak werken, wijst op een hoge arbeidsdeelname in de jongere leeftijdscategorieën. Een derde van de vrouwen in deze groeperingen is immers 60 jaar of ouder en van deze oudere vrouwen werkt er geen een. De hoge arbeidsdeelname van met name Surinaamse vrouwen is al langer landelijk bekend (bijv Keuzenkamp en Oudhof 2000). Voor Turkse en Marokkaanse vrouwen is buitenshuis werken veel minder vanzelfsprekend (bijv.

Merens 2006). Een kleine 20% van de Marokkaanse en Turkse vrouwen in de onderzoeksgroep verricht betaalde arbeid. Dit geldt voor een kwart van de vrouwen afkomstig uit een ander herkomstland.

Aan de vrouwen die geen betaalde arbeid verrichten is gevraagd waarom zij geen betaalde baan hebben. Hieronder wordt naar de redenen gekeken in relatie tot etniciteit.

Arbeidsongeschikt 16,5% 5,1% 10,3% 4,8% 38,5% 14,5%

Bezig met studie 3,5% 11,1% 0,0% 14,3% 0,0% 6,5%

Anders 5,2% 4,0% 51,3% 14,3% 26,9% 13,9%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Bij Turkse en Marokkaanse vrouwen is de belangrijkste reden om niet buitenshuis te werken het huishouden (en de zorg voor de kinderen). Twee derde van hen

noemt deze reden. Ook Antilliaanse vrouwen en vrouwen met een ander

herkomstland noemen het huishouden als hoofdreden: ongeveer de helft van hen geeft aan geen baan te hebben vanwege werkzaamheden thuis. Een opvallend hoog percentage Kaapverdiaanse vrouwen is arbeidsongeschikt. Ook Turkse vrouwen zijn naar verhouding vaak in de WAO beland (vgl. Snel en Stavenuiter 2002), evenals vrouwen uit overige landen. Marokkaanse en Antilliaanse vrouwen noemen ‘studie’ het vaakst als reden om geen betaalde arbeid te verrichten. De helft van de Surinaamse en ruim een kwart van de Kaapverdiaanse vrouwen noemt ‘andere’ redenen voor het niet hebben van een betaalde baan. De vaakst genoemde andere reden is het bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd.

Arbeidsdeelname naar taalbeheersing

10%

13%

27%

50%

Geen Nederlands Beetje Nederlands Redelijk Nederlands Goed Nederlands

In de onderzoeksgroep hangt arbeidsdeelname overigens niet samen met de gezinssituatie. Of vrouwen nu een partner hebben of niet, kinderen hebben of niet, ongeveer een kwart werkt buitenshuis. Wél is de Nederlandse taal een belangrijke factor. Van de vrouwen die geen Nederlands spreken heeft 10% werk, terwijl de helft van de vrouwen die het Nederlands goed beheersen werkt.

Van de 305 vrouwen met een partner heeft in 62% van de gevallen de partner een betaalde baan. De Marokkaanse en Turkse respondenten hebben het vaakst een partner die werkt.

Woonduur in de wijk

Twee derde van de vrouwen woont vijf jaar of langer in de wijk. Twintig procent van de vrouwen woont korter dan drie jaar in de wijk.

Woonduur in de wijk Aantal Percentage

Korter dan 1 jaar 28 6,1%

1 tot 3 jaar 58 12,6%

3 tot 5 jaar 74 16,1%

5 tot 10 jaar 136 29,6%

Langer dan 10 jaar 164 35,7%

Totaal 460 100%

Hier is nagegaan of de gemiddelde woonduur per wijk verschilt. In Pendrecht is de gemiddelde woonduur onder de onderzoekspopulatie aanmerkelijk korter dan in de andere wijken. Opvallend is dat ruim de helft van de vrouwen in de

Afrikaanderwijk en een kleine helft van de vrouwen uit het Oude Noorden langer dan tien jaar in de wijk woont.

Woonduur in de wijk Afrikaanderwijk Oude Noorden Pendrecht SchiebroekZuid Korter dan 1 jaar 4,8% 5,5% 9,9% 4,2%

1 tot 3 jaar 4,8% 12,2% 22,8% 12,7%

3 tot 5 jaar 12,1% 14,6% 22,8% 16,9%

5 tot 10 jaar 23,4% 25,0% 30,7% 49,3%

Langer dan 10 jaar 54,8% 42,7% 13,9% 16,9%

Totaal 100% 100% 100% 100%

4.2 Samenvattend

Voor dit onderzoek zijn 460 eerste generatie allochtone vrouwen geïnterviewd die wonen in de Afrikaanderwijk, het Oude Noorden, Pendrecht en Schiebroek-Zuid. Het gaat om vrouwen die (als volwassene) naar Nederland zijn gekomen in het kader van gezinsvorming, gezinshereniging, studie of scholing of bijvoorbeeld vanwege een vluchtverleden. In de vier wijken die in dit onderzoek zijn opgeno-men voropgeno-men Turken en Marokkanen relatief grote etnische categorieën. Deze groeperingen zijn dan ook het best vertegenwoordigd in de onderzoekspopulatie.

Turkse vrouwen vormen 30% van de ondervraagden, Marokkaanse vrouwen een kwart; 14% is afkomstig uit Suriname; 8% van de Nederlandse Antillen/Aruba; 10%

van de geïnterviewden heeft haar herkomst op de Kaapverdische eilanden en nog eens 10% van de vrouwen is geboren in een overig herkomstland.

van de geïnterviewden heeft haar herkomst op de Kaapverdische eilanden en nog eens 10% van de vrouwen is geboren in een overig herkomstland.

In document 1.1 Activering van allochtone vrouwen (pagina 51-65)