5. ALTERNATIEVE SANCTIES
5.6 Schadevergoeding
In het arbeidsrecht kan als middenweg, zo blijkt uit de eerder besproken jurisprudentie, de billijke vergoeding daarvoor gebruikt worden. Het al dan niet, en voor welk bedrag, toekennen van een billijke vergoeding hangt echter af van meer omstandigheden dan een geconstateerde onrechtmatigheid in de bewijsgaring. En deze mogelijkheid is beperkt tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In het algemeen zou een actie uit onrechtmatige daad een geschikte grondslag bieden. Op grond hiervan kan ook immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komen. Dit zal de meest voorkomende schadepost zijn. De belangrijkste onrechtmatigheid bij de bewijsgaring is immers de schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ontstane
immateriële schade door de schending van dit recht komt in aanmerking voor vergoeding.153
De hoogte van de schadevergoeding dient vastgesteld te worden op dezelfde manier als
normaal de hoogte van een immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld.154De rechter
begroot de hoogte van de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in
overeenstemming is.155 Dit zal in het geval van immateriële schade via een schatting moeten.
Anders dan het EHRM op grond van art. 41 EVRM, komt aan de Nederlandse rechter geen
discretionaire bevoegdheid toe om al dan niet een schadevergoeding toe te kennen.156
Immateriële schade komt pas in aanmerking voor een naar billijkheid vast te stellen
schadevergoeding, indien voldaan is een van de vereisten van art. 6:106 lid 1 BW. Ook dan
heeft de rechter de bevoegdheid om geen schadevergoeding toe te kennen.157 Niet
aannemelijk is dat een partij door middel van onrechtmatige bewijsgaring het oogmerk heeft immateriële schade toe te brengen. Van lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam zal ook niet snel sprake zijn. Een schadevergoeding is dan alleen mogelijk indien de
153
Zie VV II, Parl. Gesch. Boek 6 p. 379 en MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 380 en MO, Parl. Gesch. Boek 6 p. 382-383.
154
Een andere mogelijkheid zou zijn om de hoogte in verhouding met de financiële belangen van de zaak af te stemmen. Dat is echter onwenselijk, omdat dan dezelfde rechtsschendingen tot zeer
verschillende schadevergoedingen kunnen leiden. In zaken waar de financiële belangen groot zijn kan dit leiden tot buitenproportioneel hoge schadevergoedingen. In principiële zaken om kleine bedragen zal dit leiden tot lage vergoedingen, die mogelijk geen recht doen aan het geleden nadeel.
155
Art. 6:97 BW.
156
Art. 6:95 lid 1 BW.
157
34
benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast.158 Daarvan is in ieder geval sprake
indien de onrechtmatige bewijsgaring heeft geresulteerd in geestelijk letsel.159 Daarnaast
kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde
meebrengen dat deze in zijn persoon is aangetast.160 De Hoge Raad heeft overwogen dat
hiervan niet reeds sprake is bij de enkele schending van een fundamenteel recht.161 Het zal
waarschijnlijk moeten gaan om schendingen van een zekere ernst van normen die
fundamentele persoonsbelangen beschermen.162 Voor de kwestie van de onrechtmatige
bewijsgaring moet dit betekenen dat minder ernstige schendingen niet gesanctioneerd zullen worden met een schadevergoeding. Hiervoor volstaan de hiervoor beschreven andere
alternatieven.Bij ernstigere schendingen, die wel in aanmerking komen voor een
schadevergoeding, ligt het voor de hand om de omvang van de vergoeding te bepalen aan de hand van de aard en de ernst van de normschending, omdat het vaak zal gaan om
veronderstelde gevolgen.163
Thans is slechts in een enkele gepubliceerde uitspraak de onrechtmatige bewijsgaring
gesanctioneerd met een schadevergoeding. De rechtbank Amsterdam motiveerde dit als volgt. De sanctionering diende als doel dat voorkomen moest worden dat het recht op privacy door het (onbelemmerd) gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs ernstig zou worden uitgehold. Het aangewezen middel hiervoor was het toekennen van een schadevergoeding, omdat zo geen vrijbrief ontstaat om op onrechtmatige wijze gegevens te verkrijgen, terwijl de rechter in
zijn beoordeling alle gegevens die boven tafel zijn gekomen kon gebruiken.164
Met andere woorden, de schadevergoeding komt tegemoet aan het demonstratieargument voor sanctionering en tegelijkertijd doet het geen afbreuk aan het belangrijkste argument tegen bewijsuitsluiting, te weten de waarheidsvinding. Omdat ook recht gedaan wordt aan het onrecht in de bewijsgaring kan betoogd worden dat dit zelfs een positieve invloed op de waarheidsvinding heeft. Vanuit de in hoofdstuk 3 beschreven argumenten voor en tegen
158
Art. 6:106 lid 1 sub b.
159
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:376, NJ 2019/162 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 4.2.1.
160
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:376, NJ 2019/162 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 4.2.1.
161
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:376, NJ 2019/162 m.nt. S.D. Lindenbergh, r.o. 4.2.2.
162
S.D. Lindenbergh, annotatie bij HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:376, NJ 2019/162, par. 13.
163
S.D. Lindenbergh, annotatie bij HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:376, NJ 2019/162, par. 18.
164
Rb. Amsterdam 12 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2751, JBP 2015/35 m.nt. E.M.L. van den Krommenacker, r.o. 21.
35 sanctionering is het ook een geschikte sanctie. De schadevergoeding tegemoet aan het
algemeen belang dat rechtsregels worden nageleefd, door aan de niet-naleving hiervan een gevolg te verbinden. Omdat bewijsuitsluiting zo zelden wordt toegepast zou hier anders geen sprake van zijn.
Schadevergoeding kan onder omstandigheden een effectievere sanctie zijn dan
bewijsuitsluiting. Als er voldoende bewijs overblijft voelt de bewijsvoerende partij hier niets van. In ieder geval verslechtert de procespositie niet in vergelijking met de situatie dat het onrechtmatige bewijs niet was aangevoerd. Daarnaast is door de lagere bewijsstandaard in het civiel recht, vergeleken met het strafrecht, de kans kleiner dat onvoldoende bewijs overblijft. Ook kan toch een rechtsgevolg verbonden worden aan onrechtmatige bewijsgaring door middel van de schadevergoeding als de onrechtmatigheid geen relevant bewijs heeft
opgeleverd. Door op basis van de omstandigheden van het geval de hoogte van de vergoeding te bepalen kan bewerkstelligd worden dat de sanctie proportioneel is. Meestal zal het niet om grote bedragen gaan, maar het enkele feit dat er een schadevergoeding wordt toegekend is al een vorm van reparatie en normbevestiging. Zeker als dit in dezelfde procedure plaatsvindt, zoals in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waar de vordering in reconventie was ingediend. Op die wijze blijft het effect op de werkdruk van de rechterlijke macht ook beperkt.