• No results found

4. Methodologisch kader

5.3. Samenwerking op Noord en Midden-Limburgse schaal

In de voormalige Wet maatschappelijke ondersteuning (2007) waren een aantal centrumtaken uitgewerkt, waaronder de maatschappelijke opvang en openbare geestelijke gezondheidszorg. Krachtens deze wet waren drieënveertig centrumgemeenten aangewezen als hoofdverantwoordelijke voor deze centrumtaken. De centrumgemeente verzorgde deze taak voor haar regiogemeenten en ontving rechtstreeks van het Rijk de hiervoor bestemde middelen. De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (2015) heeft verandering gebracht in deze systematiek. Immers, in het kader van de landelijke toegankelijkheid van de Wmo kan een burger zich tot iedere gemeente wenden voor ondersteuning ongeacht in welke gemeente de burger woont, zo ook de maatschappelijke opvang. Daarnaast is ervoor gekozen om het beschermd wonen door te decentraliseren binnen de Wmo 2015. Beschermd wonen is wonen in een beschermde leefomgeving voor mensen met een psychiatrische ziektebeeld. Kortom, iedere individuele gemeente is in principe verantwoordelijk voor de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Alhoewel formeel gezien individuele gemeenten volgens de Wmo verantwoordelijk zijn voor opvang en beschermd wonen, is door het Ministerie besloten de middelen ten behoeve van deze taken uit te keren aan de centrumgemeenten maatschappelijke opvang.

De gemeente Venlo is als centrumgemeente maatschappelijke opvang al jarenlang verantwoordelijk geweest voor de Maatschappelijke Opvang, de Vrouwenopvang, Geweld in afhankelijkheidsrelaties, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en Verslavingszorg in Noord- en Midden-Limburg1. Het beleid omtrent deze onderwerpen was vastgelegd in het Regionaal Kompas. Alhoewel de gemeente Venlo volgens de wet was aangewezen als hoofdverantwoordelijke voor dit beleid, werd het voorgenomen beleid gevormd in samenspraak met zowel een ambtelijke als bestuurlijke adviescommissie (De Ambtelijke Coalitie & De Leidende Coalitie). Hierin nam een vertegenwoordiging van regiogemeenten deel. Deze overlegstructuur werd gekenmerkt door zijn adviesfunctie richting het college van de gemeente Venlo (Gemeente Venlo, 27 mei 2014).

Met het oog op de decentralisatieopgave en de samenhang van deze opgave met de opvang en beschermd wonen heeft men er eind 2014 voor gekozen hernieuwde afspraken te maken over de uitvoering van deze (boven)regionale taken. Deze afspraken zijn vastgelegd in het regionaal beleids- en afsprakenkader 2015 (december 2014). In dit document staat beschreven dat de dertien gemeenten gezamenlijk beleid ontwikkelen ten aanzien van deze taken. In 2015 wordt er maandelijks op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau gesproken over deze beleidsontwikkeling. Het advies van het bestuurlijk overleg is principaal bindend voor besluitvorming in de individuele colleges (ibid.). Met deze hernieuwde afspraken is de oude

1

Beesel, Bergen, Echt-Susteren, Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray en Weert.

overlegstructuur komen te vervallen. Het regionaal beleids- en afsprakenkader 2015 is door alle dertien colleges geaccordeerd (interview Wernink, 25 juni 2015).

In de volgende paragraaf wordt de keuze voor het mandaatbesluit opvang en beschermd wonen nader beschouwd, tezamen met de voorwaarden die in het regionaal beleids- en afsprakenkader 2015 staan beschreven over deze taken.

5.3.1. Mandaatbesluit opvang en beschermd wonen

De eerder genoemde situatie waarin volgens de Wmo 2015 de verdeling van bevoegdheden voor opvang en beschermd wonen niet gelijk is aan de verdeling van middelen, leidde in de praktijk tot verwarring. Voor die reden is er in 2014 voor gekozen de gemeente Venlo mandaat te verlenen voor het bepalen van de toegang, het afgeven van beschikkingen en het daadwerkelijk verstrekken van opvang en beschermd wonen. Dit mandaat maakt deel uit van de regionaal beleid- en afsprakenkader 2015 (gemeente Beesel et al., december 2014). Het mandaatbesluit heeft ertoe geleidt dat gemeente Venlo in 2015 zijn centrumfunctie behoudt en verantwoordelijk is voor de taakuitvoering van beschermd wonen en opvang. Er zijn tot op heden geen aanvullende afspraken gemaakt over eventuele risicoverevening: de gemeente Venlo is risicodragend (Interview Wernink, 25 juni 2015).

Door verschillende redenen zijn er eind 2014 onder hoge tijdsdruk afspraken gemaakt over dit taakgebied. Na een vluchtige afweging van de verschillende samenwerkingsvormen is er gekozen voor een mandaatbesluit beschermd wonen en opvang. Een mandaatbesluit vereist slechts een collegebesluit en kon in een relatief kort tijdsbestek en zonder veel extra werkdruk gerealiseerd worden. De oprichting van zwaarder juridisch vehikel kost immers meer tijd en energie in de opstartfase. Dit argument verwijst naar de kwaliteitsfactor frictiekosten, in termen van tijd: tijd die er in dit geval niet was, aldus mevrouw Wernink, beleidsadviseur maatschappelijke opvang bij de gemeente Venlo. Daarnaast bood deze samenwerkingsvorm flexibiliteit ten aanzien van beleidsmatige keuzes die nog gemaakt moesten worden. Immers, er bestond nog geen duidelijkheid over de schaal waarop deze taken na 2015 georganiseerd zouden worden (ibid.). Dit argument verwijst naar de kwaliteitsfactor slagvaardigheid & veerkrachtigheid.

De voorwaarden voor het mandaatbesluit staan beschreven in het regionaal beleids- en afsprakenkader 2015. In dit afsprakenkader staan hernieuwde afspraken over de wijze van beleidsafstemming in de regio Noord- en Midden-Limburg met het oog op deze taken. Volgens de Wmo 2015 zijn alle individuele gemeenten verantwoordelijk voor een correcte taakuitvoering beschermd wonen en opvang. Het mandaatbesluit verandert niets aan deze verantwoordelijkheid, immers de gemeente Venlo voert de taak uit namens de regiogemeenten. Logischerwijs willen deze gemeenten dan ook meer zeggenschap in het beleid omtrent deze taken. De afspraken over de nieuwe regionale overlegstructuur duiden op de kwaliteitsfactor representativiteit & participatie, omdat deze de manier beschrijven

waarop gemeenten in staat zijn de (beleids)keuzes van de centrumgemeente te beïnvloeden (gemeente Beesel et al., december 2014; interview Wernink, 25 juni 2015).

De bovengenoemde kwaliteitsfactoren hebben een doorslaggevende rol gespeeld in de keuze voor deze samenwerkingsvorm. Er wordt aangegeven dat de robuustheid van deze samenwerking een blijvend punt van aandacht is en dat op termijn zal moeten toegewerkt naar een stabielere vorm van samenwerking (ibid.). Dit vraagstuk maakt deel uit van de nadere beleidsontwikkeling.