• No results found

Samenwerking met verzorgings en verpleeghuizen, thuiszorg en tandartsen

6 Samenwerking in chronische trombosezorg

6.1.2.3 Samenwerking met verzorgings en verpleeghuizen, thuiszorg en tandartsen

De samenwerking met verpleeghuizen wordt door de verschillende trombosediensten verschillend ervaren. Er zijn samenwerkingsverbanden tussen trombosediensten en verpleeghuizen die goed gaan: er zijn goede afspraken gemaakt en medicatiewijzigingen worden doorgebeld, zoals het volgende citaat illustreert.

‘Met verpleeghuizen hebben we specifieke afspraken. Ze nemen goed contact op over aanmelden, dat doen ze op dezelfde wijze als huisartsen. Ook wordt er ter plekke geprikt als service en als ze eerder een INR-controle willen, faxen ze dat. Wanneer er complicaties zijn, faxen ze op dezelfde dag.’

Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die een heel ander beeld laten zien. Andere diensten rapporteren namelijk dat er weinig tot geen afstemming is en dat de verpleeghuizen het op hun eigen manier doen die niet altijd aansluit op de werkwijze van de trombosedienst.

Citaat

‘Daar heb ik niet direct veel contact mee. Daarom vind ik het vaak moeilijk om de verpleeghuisartsen op het goede moment te bereiken. Daarnaast zijn ze het ook nog wel eens niet met ons beleid eens, dus doen ze wat anders en dan mogen wij het vervolgens weer oplossen.’

Een veelgenoemd probleem is een gebrek aan kennis van antistollingsmedicatie bij zorgverleners in verpleeghuizen, waardoor er problemen met de antistollingsmedicatie kunnen ontstaan. Citaat

‘Als je bijvoorbeeld met verpleeghuizen of verzorgingshuizen communiceert, dan valt het heel vaak op dat het personeel dat aan de andere kant van de telefoon zit eigenlijk niet zo goed weet waar je het over hebt. Daardoor gebeurt het wel dat dingen niet goed gaan met het innemen van de bloedverdunners.’

Trombosediensten gaven vervolgens aan dat wanneer ze proberen de kennis bij te spijkeren daar weinig tot geen belangstelling voor is.

Citaat

‘[…] wij twee, drie jaar geleden geprobeerd hebben om dus die verzorgingshuizen allemaal hier te krijgen om een presentatie te verzorgen van wat belangrijk is. Daar was geen interesse voor. Twee reacties op alle tehuizen die we hier in de regio aanschreven.’ De samenwerking met de thuiszorg werd door de meeste diensten als redelijk goed beoordeeld. Thuiszorgmedewerkers weten de trombosediensten blijkbaar goed te vinden met vragen over antistolling.

Citaat

‘Niet echt een knelpunt. Want de thuiszorg belt ons ook wel eens met vragen. En ook wel eens als ze twijfel hebben over de inname van de patiënten. Bijvoorbeeld wanneer de thuiszorg denkt dat de patiënt de medicatie niet heeft ingenomen.’

Wel werd een aantal malen aangegeven dat het kennisniveau van de medewerkers van de thuiszorg over antistollingsmedicatie niet voldoende is om goede trombosezorg te kunnen leveren.

Citaat

‘Misschien in de thuiszorg […]. Dat ze iets meer over antistolling weten, wat heel belangrijk is.’

Citaat

‘Dat is ook grotendeels toe te schrijven aan dat mensen/personeel niet goed weten waar men mee bezig is.’

Bijna alle trombosediensten gaven aan zo goed als geen structureel overleg met tandartsen te hebben. Er is weinig tot geen communicatie tussen tandartsen en trombosediensten.

Citaat

‘Tandartsen. Het zou misschien goed zijn als we daar weer een keertje mee zouden spreken. Tandartsen laten het meestal aan de trombosedienst over.’

Citaat

‘Met de tandartsen […], daar is in wezen geen contact mee. We proberen het vaak via de patiënt te spelen of via de huisarts, maar nooit rechtstreeks.’

Maar de geringe communicatie tussen de tandarts en de trombosedienst wordt niet vaak als een erg groot probleem gezien.

Citaat

‘[…] maar een tandarts die zegt bijvoorbeeld ook wel eens tegen een patiënt dat hij of zij naar de trombosedienst moet bellen, omdat zij weten hoe je moet stoppen. Daar hebben we een procedure voor.’

Als de trombosedienst op tijd hoort dat de patiënt naar de tandarts gaat, blijkt dat het wel mogelijk is zorg te verlenen in de vorm van informatievoorziening naar de tandarts toe.

Citaat

‘Het enige waarbij wij zelf eventueel stop zetten, is bij een tandartsingreep. Op de dag van de behandeling komt de patiënt nog om te prikken en dan krijgt hij de uitslag mee naar de tandarts.’

6.1.3

Conclusie

Er komen twee belangrijke knelpunten uit de interviews naar voren. Het eerste knelpunt betreft de uitwisseling van informatie tussen zorgverleners die vaak niet naar tevredenheid van de

trombosedienst verloopt doordat de informatie niet, incompleet of laat wordt geleverd.

Gerelateerde maar minder vaak genoemde knelpunten zijn een te hoge tijdsdruk, een te geringe beschikbaarheid van de doseerarts, personeelswisselingen bij andere zorgverleners, wisselende arts-assistenten en een groot personeelsverloop bij thuiszorg en verpleeg- en verzorgingshuizen. Het tweede veelgenoemde knelpunt heeft betrekking op verschillen in behandelbeleid. Hiervoor kan een aantal oorzaken worden aangewezen: soms werken zorgverleners zonder protocollen, wijken ze af van protocollen of hanteren verschillende zorgverleners verschillende protocollen. Verder wordt een aantal malen aangegeven dat het de andere zorgverleners vaak aan de nodige kennis ontbreekt. Zo wordt een gebrek aan kennis van antistollingsmedicatie vooral in verband met de ziekenhuizen genoemd. Een gebrek aan kennis over wanneer de trombosedienst moet worden ingelicht wordt vooral genoemd in relatie tot verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg. Communicatie rond interacties wordt ook als probleem genoemd. Soms worden interacties niet doorgegeven, soms worden ze per fax doorgegeven. Deze manier van communicatie wordt gezien als foutgevoelig en een potentiële bron van vertraging van informatie-uitwisseling.

Het beeld dat ontstaat na de interviews over de samenwerking van trombosediensten met de andere zorgverleners is zeer divers. Er is een veelheid aan vormen van formele en informele afspraken en er vindt zowel structureel als ad-hoc overleg plaats tussen de zorgverleners. Het lijkt er echter op dat veel van die afspraken te algemeen zijn of juist te specifiek. De algemene afspraken kunnen worden genegeerd en de specifieke afspraken die steeds per patiënt worden gemaakt, kosten veel tijd.

Ook al doen de zorgverleners erg hun best om de patiënten zo goed mogelijk te helpen de afstemming tussen de trombosediensten en de andere zorgverleners lijkt beter te kunnen. Veel trombosediensten gaven aan te weinig informatie te krijgen, of informatie te laat of onvolledig te ontvangen. Vooral de informatiestroom vanuit ziekenhuizen werd door de trombosediensten als gebrekkig ervaren. Ook gaven trombosediensten aan dat ze proberen contacten te leggen, maar dat ze er niet in slagen het contact structureel te maken. Er ontstaat een beeld van een tromboseketen waarbij de schakels van de keten pas naar elkaar op zoek gaan als de situatie rond een specifieke patiënt daar om vraagt.

Citaat

‘De enige verbinding van de zorgverleners is de patiënt.’

6.2

Informatie-uitwisseling

De samenwerking van de trombosediensten met de andere zorgverleners kwam niet alleen ter sprake in de interviews, ook in de vragenlijsten zijn vragen gesteld over de samenwerking van de trombosediensten met hun partners, in het bijzonder of en op welke manier informatie werd uitgewisseld bij onverwachte ziekenhuisopnames. In deze paragraaf komen deze resultaten aan bod.