• No results found

5 Waardering van personenenschade door overheden

5.4 Samenvatting

De beschreven cases in dit hoofdstuk laten zien dat er tot nu door de overheid geen vaste uitgangspunten worden gehanteerd waar het gaat om de verstrekking van tegemoetkomingen. Dit geldt voor zowel de vraag óf bij bepaalde schade een tegemoetkoming door de overheid wordt gegeven, als voor de vraag welke criteria een rol dienen te spelen bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de beschreven rampen en niet-rampen veel van elkaar verschillen. Niet alleen wat betreft de oorzaak van de ramp, de grootte van de ramp en de soorten slachtoffers, maar ook omdat het in sommige gevallen wel mogelijk was verhaal te halen op de veroorzaker (zoals bij de Bijlmerramp) en in andere gevallen helemaal niet. Dit maakt dat de omschreven cases wat betreft het vergoeden van personenschade sterk uiteenlopen.

Wat alle Nederlandse cases wel gemeen hebben, is dat de vergoedingen een tegemoetkomend karakter hebben. De kring van gerechtigden verschilt echter behoorlijk per case. Soms zijn het alleen getroffenen zelf die voor een vergoeding in aanmerking komen (Bijlmerramp en Tas/asbestslachtoffers), in andere gevallen ook nabestaanden (Legionellabesmetting, Vuurwerkramp en Nieuwjaarsbrand) en hulpverleners (London Bombings en 9/11 aanslagen). Na de aanslagen in Londen hadden zelfs tertiaire slachtoffers recht op een vergoeding.

Door de verschillende soorten gerechtigden en de verhaalbaarheid van schade op andere bronnen, lopen de soorten schade die voor een vergoeding in aanmerking kwamen/komen ook sterk uiteen. Zo werd inkomensschade na de Vuurwerkramp wel vergoed, maar na de Bijlmerramp en Nieuwjaarsbrand niet. Na de Nieuwjaarsbrand werden allerlei specifieke regelingen getroffen, voor bijvoorbeeld begrafeniskosten en studievertraging, die bij andere rampen juist niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kwamen. Zo vergoed het Schadefonds bijvoorbeeld geen studievertraging en kent ook Tas daar geen vergoeding voor.

Land/rampenfonds: Verenigde Staten, 9/11 Victim Compensation Fund Slachtoffers 2.880 overlevenden en 2.680 gewonde slachtoffers, 343 hulpverleners Schade: bronnen geven geen uitsluitsel over omvang totale schade

Vergoeding schade: via verschillende kanalen, waaronder VCF en private donaties Rol overheid: onmiddellijk, enkele dagen na de ramp werd het VCF opgericht

Grond voor vergoeding: overheid vergoedde schade, slachtoffers zagen hiermee af van een eventuele claim richting luchtvaartmaatschappijen. Vergoeding voor directe slachtoffers en nabestaanden, en hulpverleners en nabestaanden van hulpverleners

Uitvoeringslast:geen gegevens beschikbaar

Sluiting Fonds: het fonds is gesloten in 2004. In 2011 is het heropend.

Tevredenheid: ontvangers en omgeving hadden het moeilijk met hoge bedragen en de verschillen er tussen. Verrekening met andere fondsen: de totale vergoeding moest worden afgetrokken van de zogenaamde

'collateral sources', zoals' uitkeringen uit levensverzekeringen, pensioengelden, vergoedingen door deelstaten of lokale overheden, die waren gelieerd aan 9/11. Vergoedingen uit liefdadigheid werden niet gezien als 'collateral bronnen' en dus niet afgetrokken van de schadevergoeding uit het VCF.

De waardering voor personenschade kan grofweg worden ingedeeld in drie methoden:

1. Vergoeding op basis van de werkelijk geleden schade door middel van een individuele concrete schadeberekening;

2. Vergoeding op basis van één forfaitair bedrag;

3. Vergoeding op basis van een forfaitair bedrag, met differentiatiemogelijkheden naar objectief gemeten persoonlijke omstandigheden; denk aan direct/indirect slachtoffer, leeftijd, gezinssamenstelling, et cetera.

De wijze waarop de schadetegemoetkoming gewaardeerd wordt, verschilt sterk in het soort schade dat geleden wordt. In algemene zin kan gesteld worden dat de tegemoetkoming in materiële schade berekend wordt op aantoonbaarheid en declaratiebasis. Het slachtoffer moet aantonen hoeveel kosten gemaakt zijn als gevolg van de ramp en krijgt daar een vergoeding voor die vaak een plafondbedrag kent. Tegemoetkomingen voor geleden immateriële schade zijn eerder forfaitair van aard. Er wordt getoetst of het slachtoffer aan bepaalde voorwaarden voldoet en aan de hand daarvan wordt een bepaald vast bedrag gekoppeld aan de tegemoetkoming. De uitgekeerde bedragen lopen voor dezelfde schadesoorten soms behoorlijk uiteen. Opvallend is de vergoeding voor affectieschade. Waar het Schadefonds nabestaanden een bedrag biedt van € 4.500, en dit bijna gelijk is aan het bedrag dat nabestaanden na de Legionellaramp en de Nieuwjaarsbrand ontvingen, kregen nabestaanden van de Vuurwerkramp € 120 duizend. Dit bedrag ligt in de lijn van de bedragen die nabestaanden van de aanslagen in de VS ontvingen. Ook valt op dat de regelingen bij de Vuurwerkramp en de Nieuwjaarsbrand rianter lijken dan de regelingen die na de andere rampen golden. Mogelijk speelt de hoogte van de beschikbare particuliere gelden hier een rol, evenals de politieke en maatschappelijke druk die uitgeoefend wordt naar aanleiding van de gebeurtenis.

Relatief weinig ontvangers zijn ontevreden met de hoogte van hun tegemoetkoming. Daarentegen zijn er wel geluiden bekend van gedupeerden die naar aanleiding van vergoedingen bij latere rampen klagen over de hoogte van hun eigen ontvangen bedrag. Zo vonden de slachtoffers van de London Bombings dat ze weinig ontvingen in vergelijking met de slachtoffers van de 9/11 aanslagen en vonden de slachtoffers van de Legionellabesmetting dat ze weinig kregen in vergelijking met de bedragen die werden toegekend na de Vuurwerkramp en de Nieuwjaarsbrand.

Hoewel de tevredenheid van slachtoffers niet altijd goed gemonitord wordt, is wel duidelijk dat de aanvraagformulieren bij verschillende rampen te wensen overlieten. Getroffenen weten daardoor niet welke schade wel of niet in aanmerking komt voor tegemoetkoming en hebben daardoor onterechte verwachtingen. Snel handelen van de overheid wekt juist positieve reacties. Dit was te zien na de Legionellabesmetting in Bovenkarspel en blijkt ook bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven (zie Mulder, 2013).

De tijd die zit tussen de ramp en het instellen van de regeling lijkt ook een grote rol te spelen bij de tevredenheid onder slachtoffers. Hoe sneller er gehandeld wordt, hoe hoger de tevredenheid. Wanneer het lang duurt, bij de Vuurwerkramp duurde het vijf maanden, bij de Bijlmerramp zelfs zeven jaar, dan is het lastig om slachtoffers nog tevreden te stellen.

De uitvoeringslast is bij de meeste rampen aanzienlijk. De laagste kosten waren die na de Legionellabesmetting. De uitkering van slechts twee forfaitaire bedragen maakte dat de uitvoer slechts 16 procent van het uitgekeerde bedrag besloeg. In gevallen waar de tegemoetkoming bepaald wordt aan de hand van de werkelijk geleden schade is de uitvoeringslast beduidend hoger. Het vergt namelijk veel tijd en capaciteit van het uitvoerend personeel om de waarde van de individuele schade vast te stellen. Als er dan ook nog medische of andersoortige expertise moet worden ingewonnen, stijgen de kosten sterk. Zo werd na de Vuurwerkramp maar liefst 76 procent van het tegemoetkomingsbedrag aan de uitvoering besteed.

Een ander belangrijk punt is het aantal slachtoffers dat bij een ramp betrokken is. Hoe groter het aantal hoe meer capaciteit en funding er nodig is om het uitkeringsproces snel te kunnen laten verlopen. Anders kan het gemakkelijk gaan zoals na de London Bombings. Het uitkeringsproces was in handen van het CICA, het Britse Schadefonds Geweldsmisdrijven. Ondanks diens ruime ervaring met het tegemoetkomen van slachtoffers van ernstige misdrijven, duurde het uitkeringsproces meerdere jaren door een gebrek aan mankracht en geld.