• No results found

3 Personenschade en de Wts

4.2 Economische invalshoek

De economische waardering van personenschade valt net als in de juridische leer uiteen in materiële en immateriële schade, waarbij economen overigens liever spreken van ‘economische en niet-economische schade’. Waar het vergoeden van schade binnen de rechtsgeleerdheid echter een veel bestudeerd onderwerp is, hebben tot nu toe relatief weinig economen zich over dit onderwerp gebogen. Het voorkómen van schade is wel een veel bestudeerd onderwerp. Zo houden veel gerenommeerde economen zich bezig met de vraag welke prikkels tot optimale ‘deterrence’, oftewel optimale afschrikking, leiden. Dit houdt in dat ze bestuderen hoe mensen geprikkeld kunnen worden zo min mogelijk acties te ondernemen die anderen schade berokkenen.

Eén van de grondleggers van deze onderzoeksrichting is Nobelprijswinnaar Gary Becker. Hij wees er in 1968 op dat misdadigers verantwoordelijk zouden moeten worden gehouden voor alle schade die zij aanrichten (Becker, 1968). Dus niet alleen hetgeen zij gestolen of vernield hebben, maar ook het leed dat zij ermee berokkenen en de kosten van het justitieel apparaat. Het middelpunt van Becker’s analyse is de potentiële crimineel of wetsovertreder. De centrale vraag is hoe die ervan weerhouden kunnen worden anderen schade te berokkenen. Opvallend is dat degene die schade berokkend wordt, het (potentiële) slachtoffer, nauwelijks in Becker’s analyse aan bod komt, noch in die van zijn navolgers. De focus ligt puur op het voorkómen van misdrijven, of andere acties die schade veroorzaken. Zoals Faure het ooit verwoordde: “rechtseconomen doen aan slachtofferzorg door te zorgen dat er minder van hen zijn” (199, p. D20).

De alledaagse praktijk leert dat niet alle schadelijke acties voorkomen (kunnen) worden. De vraag welke vergoeding aan slachtoffers toegekend zou moeten worden ter compensatie van hun schade is dan ook nog steeds relevant. De economen die zich over dit vraagstuk hebben gebogen, hanteren een gedachte-experiment om tot een antwoord te komen. Men veronderstelt dat er geen rechtbanken zijn waar slachtoffers achteraf een vergoeding kunnen eisen voor hun schade. In plaats daarvan zijn er perfect werkende verzekeringsmarkten.71 Om te kunnen vaststellen wat een

juist bedrag zou zijn om aan een slachtoffer toe te wijzen, kijkt men wat voor een verzekering het slachtoffer zou hebben afgesloten in die hypothetische wereld, wetende dat hij/zij de kans loopt om slachtoffer te worden en daarbij economische en niet-economische schade op te lopen. Vervolgens kunnen de keuzemogelijkheden voor het (potentiële) slachtoffer mathematisch inzichtelijk worden gemaakt (zie Frech, 1994; Cooter, 1991 en Viscusi, 1996). Daaruit blijkt dat de waarde van het verzekeren van immateriële schade niet opweegt tegen de kosten ervan. Bij materiële schade is dit juist wel het geval: (potentiële) slachtoffers zouden die in zijn geheel willen verzekeren. Aangezien personen in de hypothetische wereld economische schade in zijn geheel zouden verzekeren en niet-economische schade in zijn geheel niet, concludeert men dat de materiële schade van slachtoffers via de rechtbank ook in zijn geheel zou moeten worden vergoed, en immateriële schade juist helemaal niet (zie Cook & Graham, 1977; Friedman, 1982; Arlen, 2000; Shavell, 2003; Kaplow & Shavell, 2002).

71 Deze these is gestoeld op het idee van Calabresi (1970) dat een rechtssysteem en verzekeringsmarkt

Met name in de juridische literatuur is er nogal wat commentaar geweest op deze uitkomsten (zie Croley & Hanson, 1995; Avraham, 2003; Feldman, 1996). Niettemin wordt deze analyse nog steeds gebruikt (zie bijv. Visscher, 2009; VandenBerghe, 2010, p.61).

Naast deze theoretische aanpak zijn er in de economische literatuur ook voorbeelden te vinden van praktische methoden om de financiële waarde van niet-economische schade te berekenen. Zo wordt bijvoorbeeld de ‘value of life’ gebruikt: de statistische waarde van een mensenleven. Van

een persoon die ernstig gewond is geraakt, wordt dan bijvoorbeeld gesteld dat zijn leven voor 50 procent is aangetast en dat daar een vergoeding van 0,5 maal de waarde van een mensenleven á $ 5 miljoen tegenover zou moeten staan.72 Een andere invalshoek is die van de qualy: de waarde

die wordt toegekend aan een extra levensjaar (zie Dolan, 2004). Deze methode is ontwikkeld in de gezondheidseconomie om te kunnen inschatten of de kosten van medisch handelen opwegen tegen de baten ervan voor de patiënt. Gesteld wordt dat deze methodiek ook gebruikt zou kunnen worden om een inschatting te maken van het effect dat opgelopen schade heeft op het leven van een slachtoffer en welk financieel prijskaartje daar dan aanhangt. Weer een andere manier om een vergoeding vast te stellen, is die van het kijken naar de uitkomsten van soortgelijke zaken. Cohen heeft bijvoorbeeld aan de hand van de vergoedingen die slachtoffers van verkrachting in rechtszaken kregen, berekend dat de pijn en het verdriet van een gemiddeld verkrachtingsslachtoffer de waarde van $ 65 duizend vertegenwoordigt (Cohen, 1988).

Wat al deze methoden gemeen hebben is dat ze werken met de informatie die voorhanden is. Er liggen dan ook geen algemene uitgangspunten aan de methoden ten grondslag. Niet toevallig lopen de uitkomsten waar men op uitkomt dan meestal ook (ver) uit elkaar. Bovendien is het opvallend dat bij geen van de methoden aan de slachtoffers gevraagd wordt naar hun wensen. Men lijkt er vanuit te gaan dat het voor slachtoffers alleen belangrijk is dat de juiste waarde van hun schade wordt vastgesteld.

Ook binnen de economie is er echter steeds meer oog voor het feit dat het mensen vaak niet alleen om de uitkomst van een bepaald traject te doen is, maar dat ook de manier waarop die uitkomst bereikt wordt, van belang is. Een voorbeeld hiervan op het vlak van schadevergoeding is het recente werk van Mulder (2013). Hieruit blijkt dat de manier waarop slachtoffers een vergoeding voor hun economische en niet-economische schade ontvangen veel belangrijker voor hen is dan het bedrag zelf. Slachtoffers, in dit geval van geweldsmisdrijven, hechten waarde aan een snelle afhandeling, persoonlijk contact en betrokkenheid bij het proces. De hoogte van het bedrag blijkt daarentegen geen relatie te hebben met de tevredenheid van slachtoffers over de tegemoetkoming (zie Mulder, 2013). Deze uitkomsten liggen in lijn met die van de literatuur op het vlak van ‘procedurele rechtvaardigheid’, waar in de volgende paragraaf dieper op in wordt gegaan.

72 De bedenker van de value of life, prof. Kip Viscusi, heeft er al vele malen op gewezen dat dit oneigenlijk

gebruik is van zijn berekeningen (zie bijv. Viscusi 2000, p.115-6). Zijn kritiek heeft er echter niet voor gezorgd dat deze methode niet meer gebruikt wordt.

De economische literatuur biedt verschillende gezichtspunten op het vergoeden van schade. Het ontbreekt echter aan concrete handvatten om personenschade in de praktijk te vergoeden.