• No results found

Samenvatting van diepte-interviews

In document De Lijdende Dienstknecht (pagina 62-67)

1 – Doelstelling 2 – Vraagstelling 3 – De geïnterviewden 4 – De externe context 5 – De interne context

6 – Vorming als persoon en als pastor

7 – Van belang voor geestelijk leiderschap, en voor de theologische opleiding

1. Doelstelling

De uitkomst van het onderzoek betreffende ‘leiderschap in een context van vervolging’, hebben wij willen valideren door middel van diepte-interviews met een aantal pastors met (bij voorkeur)

langdurige ambtelijke ervaring, opdat de uitkomsten naast de bevindingen uit het historisch onderzoek gelegd konden en er aanbevelingen gedaan kunnen worden aan theologieopleidingen van bijvoorbeeld voorgangers.

In de interviews ging het om de vraag hoe predikanten zijn omgegaan met de afname van het aantal gemeenteleden in een grote stad en in een dorpsgemeente, vanwege met name de toenemende secularisatie, en de druk vanuit de maatschappij dat ‘geloof niet relevant meer is.’ Verder kan het gebeuren, door een veranderende burgerlijke context in een gemeente, dat christenen niet meer het grootste deel van de burgerlijke gemeente uitmaken maar een minderheid vormen vanwege de import van buiten de gemeente. Dat zal zich ongetwijfeld politiek en kerkelijk vertalen.

Concrete vervolging kan men anno 2013 zien in landen waar daadwerkelijk vervolging optreedt vanuit familie, andere godsdiensten en overheid. In Nederland is dat gelukkig (nog) niet het geval. Wel kan gesproken worden van een zekere verharding naar kerk en geloof in Nederland. Dat zullen pastors uit onze bovengenoemde doelgroep ervaren hebben. Eerst was er vijandigheid van degenen die afscheid namen van het geloof, maar nu is het meer een algemene houding (tijdgeest) om geloof alleen in privésfeer nog aan de orde te mogen stellen, en niet meer in de publieke ruimte.

Op enigerlei wijze zullen deze pastors over het bovenstaande hebben nagedacht en hun weg hebben moeten vinden. Vandaar deze diepte-interviews. Doel van het interview is duidelijk te krijgen hoe zij zichzelf en hun gemeenten hebben toegerust op de veranderende positie van de christelijke gemeente in Nederland. Ofwel hoe hebben zij geestelijk leidinggegeven aan zichzelf en hun gemeenten.

2. Vraagstelling

De volgende aandachts- en gesprekspunten hebben wij in deze interviews gehanteerd:

- Welke ontwikkelingen ziet u in uw relatie met uw omgeving: burgerlijke gemeente, politiek, andere instituten (de externe context)?

- Welke ontwikkelingen ziet u in de relatie van de gemeente met haar omgeving: burgerlijke omgeving, politiek, andere instituten (de externe context)?

- Welke ontwikkelingen ziet u in uw relatie met uw gemeente (de interne context)? - Welke ontwikkelingen ziet u er in de interne relaties van uw gemeente?

- Welke ontwikkelingen ziet u in de relatie van uw gemeente met God? - Welke ontwikkelingen ziet u in uw relatie met God?

- Welke ontwikkelingen ziet u in uw visie op het opleiden van pastors? Wat was goed in de toenmalige opleiding, wat mist u voor uw huidige positie?

Bij ieder punt is besproken hoe de geïnterviewde die ontwikkeling waardeert, en hoe hij hierop heeft gereflecteerd.

De concluderende toetsvraag voor onszelf was:

Kunnen we de volgende vragen beantwoorden aan het eind van het interview. 1. Welke ontwikkelingen is er in zijn (visie op het) geestelijk leidinggeven?

2. En wat is de (in)directe invloed van (de mate van) druk (intern /extern) hierop geweest? De vorm van het interview betrof het ‘half gestructureerd vraaggesprek’.

Duur van het interview: 1 – 1,5 uur.

De concrete (papieren) vragenlijst welke ons houvast en structuur gegeven heeft in deze interviews, was:

1. Wat hebt u zelf waargenomen en meegemaakt, met betrekking tot aspecten als secularisatie, marginalisering, druk?

2. Van welke ontwikkeling of invloed was (als gevolg van het bovenstaande) er in uw situatie sprake:

a. Externe context: invloed op de relatie naar de omgeving (resp. voor uzelf, en voor uw

gemeente) (Met name doorvragen: welke invloed heeft e.e.a. gehad op de missionaire

gerichtheid en missionaire pretenties van de kerk?)

b. Interne context: invloed op de interne relaties binnen uw gemeente (binnen de gemeente in het algemeen, en voor uzelf in het bijzonder)

c. In hoeverre heeft u een bepaalde wederkerigheid ervaren tussen een veranderde externe context (zoals boven beschreven), en het interne gemeenteleven (w.o. bepaalde interne druk)?

3. Hoe heeft het voorgaande u als pastor gevormd: a. Als persoon

b. In het ambt

4. Welke invloed hadden voorgaande ontwikkelingen op de relatie met God: a. Voor uzelf

b. Voor uw gemeente.

5. Wat acht u belangrijk voor een geestelijk leider anno 2013? (Hier met name doorvragen: wat is/blijft volgens hem de kern van het leiderschap in de kerk, en wat is evt. opgeefbaar!)

6. Wat zou dat moeten betekenen voor het opleiden van pastors/kerkelijk werkers, volgens u? (En is er iets wat u achteraf gezien miste in uw eigen opleiding en begeleiding?)

3. De geïnterviewden

De namen van de te interviewen predikanten zijn mede in overleg met het bureau van de Gereformeerde Bond vastgesteld. Criteria welke hierbij golden, waren met name:

• plm. 20-30 jaar ervaring als gemeentepredikant

• maar niet ouder dan 75 jaar , omdat oudere (emeritus-)predikanten mogelijk de nuance en het evenwicht wat kunnen verliezen

• ervaring in een dorpsgemeente EN in een stadsgemeente

Zo kwamen wij tot de volgende concrete groep van geïnterviewden, waarmee wij in mei 2013 één op éen gesprekken gevoerd hebben:

1. Een predikant in een provinciestad in het midden van het land 2. Een predikant in een provinciestad in het oostelijk deel van het land 3. Een predikant in een middelgrote stad in het westen van het land

5. Een predikant van een dorpsgemeente in de Betuwe 6. Een kerkelijk werker binnen de stadsregio Rotterdam.

4. De externe context

Voor alle pastors is secularisatie een kernthema geweest in hun ambtelijke loopbaan tot nu toe, hoewel de (zichtbare) impact daarvan fors verschilt per gemeente. De gemeenten waarin de predikanten gediend hebben, verschillen onderling enorm: van een volkskerk met een brede rand, tot een

buitengewone wijkgemeente met weinig randkerkelijken. In het algemeen kan gesteld worden dat de ‘brede rand’ afneemt. Men laat zich in de regel eerder uitschrijven. De kerkelijk gemeenten raken qua aantallen meelevenden duidelijk in een minderheidspositie in de burgerlijke gemeente. Dat kan zelfs uitkomen op een marginaal percentage.

De kloof met de omringende maatschappij is in het algemeen groter geworden, niet alleen omdat de kerk getalsmatig vaak in een marge terecht gekomen is, maar ook voor wat betreft de ‘verstaanskloof’: kerk en godsdienst zijn irrelevant geworden, er is bij grote groepen mensen nauwelijks nog sprake van een spirituele antenne. Hierbij komt dat er in omringende wereld geen ‘heenwijzingen’ naar God meer aanwezig zijn. De missionaire slagkracht van een marginale kerk is veelal nog maar beperkt. Deze veranderde context vraagt om meer weerbaarheid bij kerkleden vandaag.

Dit alles heeft ook invloed op de rol en functie van een lokale predikant: er is (binnen een stad of dorp) sprake van verlies van zijn ambtelijke status, en afname van gezag. De pastor wordt vaak niet meer als zodanig herkend en erkend.

5. De interne context

In brede zin was en is er sprake van secularisatie, hoewel er ook sprake is van grote regionale verschillen als het gaat om de impact qua aantallen en meelevendheid daarvan. In het pastoraat is de pijn van de kerkverlating soms intens waarneembaar, daar waar deze dwars door families heengegaan is.

Er was/is binnen de kerkelijke gemeenten sprake van toenemende verwarring over vragen die van buitenaf op hen af komen. Sommige vraagstukken van vroeger (zoals het vraagstuk van ‘verzoening en geloofszekerheid’) spelen minder een rol dan vroeger. Daar zijn andere thema’s voor in de plaats gekomen, met name ‘discipelschap’. Er is verder een indringende vraag in hoeverre de orthodoxie relevant en aansprekend kan blijven in een moderne tijd, en wat haar antwoord moet zijn op externe ontwikkelingen.

Er is sprake van uitholling in de kerkgang, met name als het gaat om de tweede dienst op zondag. De vanzelfsprekendheid van het ambtelijk gezag (zoals dat vroeger gold) is voorbij, de gemeente is mondiger geworden. Alles moet beargumenteerd (kunnen) worden. In veel plaatsen nam/neemt de kerk af qua omvang. Dit roept nieuwe spanningen op, als verschillen in identiteit tussen

wijkgemeenten pregnanter naar voren komen. Interne eenheid is sterk bepalend voor missionaire slagkracht.

Subjectivisme speelt een grote rol, orthodoxe standpunten in ethische of geloofsvraagstukken zijn allang niet vanzelfsprekend meer, zeker niet bij de jongeren. Mogelijkheden die op hen afkomen vanuit de externe omgeving als euthanasie en samenwonen, worden gezien als een van de

mogelijkheden naast de orthodoxe standpunten. De pastorale problematiek is complexer geworden. Parallel hierin is er sprake van een toenemende ‘verzakelijking’ binnen de kerk. Van de pastor worden meer en meer managementvaardigheden gevraagd.

Een van de pastors benadrukt dat er ook sprake is van positieve ontwikkelingen. Veel problemen die vandaag erg zichtbaar geworden zijn, waren er in de kiem 30 jaar geleden ook al. Zoals een gebrek aan

interne betrokkenheid (als een soort ‘onzichtbare secularisatie’), en een grote verdeeldheid binnen het landelijk kerkverband. Er is vandaag vaak meer ‘bewust christen zijn’, er is vaak meer missionaire gerichtheid, meer aandacht voor randkerkelijken, het functioneren van het verbond, de plaats van de Heilige Geest, en het ‘revitaliseren’ van kerken. Dat laatste wordt overigens door meerdere

predikanten onderkent.

6. Vorming als persoon en als pastor

Zeker is dat bovenstaande ontwikkelingen (gedurende meerdere decennia) de pastors gevormd hebben als persoon en in het ambt. Er was behoorlijk wat overeenkomst in zaken die door de geïnterviewden aangedragen werden. Als vorming en leerervaringen werden door de pastors de volgende zaken benoemd:

- Het ambt is zwaarder geworden, meerderen geven aan te lijden onder lauwheid en afval. Er wordt geleden aan interne en externe druk, en de veranderde context van de kerk. Spirituele vorming en het terugvallen op de roeping wordt meer dan ooit belangrijk gevonden! De predikant vertrouwt meer op de genade van God, in plaats van eigen kennis en ervaring. De studeerkamer moet ook een gebedskamer zijn. Het ambt vergt meer denkkracht.

- Het eigen geestelijk leven is door een crisis gegaan, welke weerbaar maakt, en welke tevens helpt bij het onderkennen en verstaan van vragen van gemeenteleden. De predikant is zodoende een tijdgenoot van de hoorders, dit wordt als erg belangrijk ervaren.

- Men heeft geleerd dat het leidinggeven niet alleen van de predikant afhangt, maar het is veeleer een gezamenlijk gebeuren. Laat de predikant zich vooral houden aan zijn roeping, en aan zijn primaire taken (verkondiging, pastoraat, catechese).

- De preek moet niet (meer) tijdloos zijn, maar dient vormend en praktisch te zijn, aansluitend bij waar de hoorders zich bevinden. Er is minder focus op het vraagstuk van ‘verzoening’, maar meer voor ‘discipelschap’.

-

De vanzelfsprekendheid van het ambtelijk gezag (zoals dat vroeger gold) is voorbij, de

gemeente is mondiger geworden. Alles moet beargumenteerd (kunnen) worden. Daarnaast waren er een paar zaken die opvielen:

- Een van de pastors geeft aan in persoonlijke zin beschadigd en getekend te zijn, als gevolg van jaren van intense moeilijkheden en druk in een van zijn vroegere gemeenten. Dit is een erfenis waar hij nog steeds moeilijk over kan spreken.

-

Een van de pastors benadrukt dat het vooral nodig is om naar de positieve kanten te kijken, in

plaats van alleen het negatieve te belichten. Veel problemen die vandaag erg zichtbaar geworden zijn, waren er in de kiem 30 jaar geleden ook al. Er is vandaag vaak meer ‘bewust christen zijn’, meer missionaire gerichtheid, meer aandacht voor randkerkelijken, het functioneren van het verbond, de plaats van de Heilige Geest, en het ‘revitaliseren’ van kerken.

-

Een van de pastors geeft aan dat hij in eerste instantie erg antithetisch gedacht heeft over de

opkomende secularisatie. Maar dat naderhand de vraag zich bij hem meer en meer opgedrongen heeft in hoeverre de kerk zelf medeschuldig is aan deze secularisatie.

-

Een andere pastor vroeg zich af hoe hij de gemeente moest zien: ‘een heilige rest’?

7. Van belang voor geestelijk leiderschap, en voor de theologische opleiding

De vragen hier hadden betrekking op:

a. Wat is belangrijk voor een geestelijk leider anno 2013

b. Wat is belangrijk voor de opleiding van de predikant en/of kerkelijk werker? Bij deze laatste vragen werden de volgende uiteenlopende aanbevelingen aangedragen :

- De inhoud (kennis van de bronnen, exegese, dogmatiek) staat voorop. Daarnaast blijft voldoende aandacht nodig voor competenties en vaardigheden. Nadruk op de ‘persoonlijke

omgang met God’, en op (voortgaande) spirituele ontwikkeling! Blijf vasthouden aan de roeping.

- Profetische gaven en het ‘profetisch spreken’ (voor het duiden van bepaalde ontwikkelingen) is juist in deze ‘tijd van verwarring’ essentieel!

- Gooi seculiere leiderschapsmodellen/-principes en geestelijk leiderschap niet op één hoop. Laat vooral de schrift de richtinggevende gezagsdrager blijven als het gaat om leiderschap. - Vermijd een ‘performance-gericht’ ambt of opleiding. Blijf dicht bij de grond (nuchterheid,

authenticiteit, ‘doe maar gewoon, maar blijf wel beseffen dat je anders bent dan anderen’). - Vermijd het overschakelen op een ‘automatische piloot’. Blijf investeren in jezelf.

- Kennis van de moderne cultuur, met name de denkwereld van jongeren is nodig. Om kunnen gaan met vragen die in deze tijd leven, onder andere door het onderkennen van eigen vragen (als kind van deze tijd).

- Tegengaan van elke vorm van groepsvorming binnen de gemeente.

- Mentoraat en/of coaching voor beginnende pastors.(De kerkelijke, ethische en pastorale problematiek is in afgelopen decennia immers gestaag groter geworden!)

- Geestelijk vaderschap en vriendschap is onmisbaar voor de doorgaande eigen geestelijke vorming.

In document De Lijdende Dienstknecht (pagina 62-67)