• No results found

samenstelling van oppervlakte en grondwater

5 Ontwikkeling humusprofiel en organisch stof

7.3 Samenhang vegetatie en waterstandsregime Aanpak

Om de invloed van het waterstandsregime en de effecten van plaggen op de vegetatie-ontwikkeling te evalueren op de vegetatie te analyseren is een CCA uitgevoerd op de vegetatie-opnamen van de plots. Deze analyse is uitgevoerd met vrijwel alle plots in alle jaren (n=231) met als milieuvariabelen

waterstandsregimevariabelen en de factor wel/niet plaggen. Er is afgezien van CCA's met chemische variabelen omdat de beschikbaarheid van nutriënten slechts op vier meetlocaties met minifilters is gemeten. Dit aantal is te weinig voor een CCA. De metingen van nutriëntenvoorraden in de bodem in de plots geeft geen nummerieke informatie over de beschikbaarheid van de nutriënten in de plots.

Als vegetatiegegevens is het voorkomen van vaatplanten in de struik- en kruidlaag gebruikt. Soorten die in beide lagen tegelijk in een plot voorkomen zijn samengevoegd. Logaritmisch getransformeerde bedekkingspercentages zijn gebruikt. Bij analyse 1 zijn 9 opnamen uit 2006 afgevallen wegens het ontbreken van soorten door plaggen. Zeldzame soorten zijn in de CCA onderdrukt.

In tabel 9 staat de milieuvariabelen opgesomd. De waarden van de variabelen zijn niet getransformeerd omdat grote outlayers ontbraken.

Waterstandsregime-variabelen zijn voor elk opnamejaar berekend voor de zomerperiode en winterperiode voorafgaand aan de vegetatieopname. Voor de opnamen van 2005 is gebruik gemaakt van waterstandmetingen uit de winter 2003/2004 en de zomer 2004 wegens het ontbreken van metingen in de winter 2004/2005 en de zomer 2005. Deze metingen worden

representatief geacht voor de nulsituatie in 2005.

Tabel 9: Gebruikte variabelen in de CCA.

Variabele (code)

Variabele

IndW inundatieduur winterperiode

IndZ inundatieduur zomerperiode

WSlgW laagste waterstand winterperiode (0.05 percentiel)

WSlgZ laagste waterstand zomerperiode (0.05 percentiel)

WShgW hoogste waterstand winterperiode (0.05 percentiel)

WShgZ hoogste waterstand zomerperiode (0.05 percentiel)

plag wel/ niet geplagd

Resultaten

In figuur 32 en 33 staan de CCA-biplots met de eerste en tweede as van respectievelijk de opnamen en de soorten. In deze plots geven de pijlen de invloed van milieufactoren weer. Hoe langer de pijl hoe sterker de invloed van betreffende factor is. De positie van opnamen en soorten ten opzichte van de pijl (loodrechte projectie) geeft aan waar het optimum van een soort op de gradiënt van de milieufactor ligt. De CCA-analyse heeft een verklaarde variantie van 24 %. Dit betekent dat waterstandsregime en wel/niet plaggen

effect hebben, maar dat een groot deel van de variatie in de vegetatie ook door andere factoren wordt bepaald. Eigenwaarden van de eerste 3 assen bedragen 0.64, 0.34 en 0.13. De waterstandsregimefactoren zijn sterk met elkaar gecorreleerd en daarom wordt in de plots een deel hiervan

weergegeven. Omdat de pijlen van de inundatieduur in de winter en de inundatieduur in de zomer min of meer haaks op elkaar staan, hebben beide variabelen blijkbaar een verschillend effect op de vegetatie. De niet geplagde plots hebben een relatief korte en de geplagde plots juist een relatief lange inundatieduur in de zomer. Wanneer naar het plot met de soorten wordt gekeken, blijkt dat de meeste soorten voorkomen bij een relatief korte inundatieduur in de zomer. Bij een lange inundatieduur in de zomer komen slechts weinig soorten voor en komt Klein kroos optimaal en veel voor. In de tijd traden grote verschuivingen van op van de positie van de plots. De niet geplagde plots verplaatsten zich van linksonder met een relatief korte naar rechtsboven met een lange inundatieduur in de winter. De positie van de plots in 2005 viel samen met soorten van vooral relatief droge en zure

omstandigheden (o.a. Brede en Smalle stekelvaren, Gewone braam, Kamperfoelie, Bosbes). De positie van de plots in 2009 viel samen met die van natte en eutrafente soorten (o.a. Slanke/Witte waterkers, Grote brandnetel, Bitterzoet, Moeraswalstroo, Wolfspoot). In de eerste jaren bewogen de niet geplagde plots ook in de richting van een langere

inundatieduur in de zomer en na 2007 verschoven de plots op naar kortere inundatieduur in de zomer. De meeste geplagde plots verplaatsten zich snel (2006) naar rechts in de richting van een lange inundatieduur in de zomer. Vervolgens schoven ze iets op in de richting van een langere inundatieduur in de winter. Tussen 2007 en 2008 schoof een aanzienlijk deel in de richting van een korte inundatieduur in de zomer en langere inundatieduur in de winter en kwam toen dichter in de buurt van de niet geplagde plots uit 2009 te liggen.

Figuur 32: Biplot van CCA met plots uit 2005 t/m 2009 en met

waterregimevariabelen en de variabele plaggen. Zie tabel 9 voor de betekenis van de milieuvariabelen. -1.0 -0.5 0.0 0.5 1.0 -1 .0 -0 .5 0 .0 0 .5 1 .0 IndW IndZ WSlgZ WShgW ENV. VARIABLES SAMPLES

Figuur 33: Biplot met plantensoorten en met waterregimevariabelen en de variabele plaggen van CCA van 2005 t/m 2009). Zie tabel 9 voor de betekenis van de milieuvariabelen. Zeldzame soorten worden niet weergegeven.

Interpretatie

De geschetste ontwikkeling hangt sterk samen met de verandering van het waterstandsregime. In de nulsituatie lag de grondwaterstand gedurende het een groot deel van het jaar diep onder maaiveld en traden geen of hooguit korte inundaties op. Gedurende de winter en het voorjaar van 2006 vernatte het onderzoeksperceel door stijging van de waterstand en raakte veel van de geplagde plots in de zomer van 2006 geïnundeerd. Vanaf de winter

2006/2007 startte de bevloeiing en dat leidde in de plots vanaf 2007 tot sterkere invloed van winterinundaties. In de zomer 2008 was de afwatering beter waardoor in de zomer en het vroege najaar meer droogval optrad. Zowel niet als wel geplagde plots hadden vanaf die tijd minder invloed van zomerinundatie. De niet geplagde plots reageerden daarbij duidelijk sneller dan de geplagde plots. Een verklaring hiervoor is dat de langere en diepere zomerinundatie in de geplagde plots de kieming van plantensoorten sterk heeft geremd. In de niet geplagde plots kon daarentegen wel sneller vestiging van nieuwe soorten op treden.

-1.0 -0.5 0.0 0.5 1.0 -0.6 -0.4 -0.2 0.0 0.2 0.4 0. 6 0.8 1.0 DRYOCAR0 RHAMFRA0 MOLICAE0 QUERROB0 RUBUFRU0 CARECUR0 DRYODIL0 LEMNMIN0 LONIPER0 LYSIVUL0 PHRAAUS0 AGRSCAN0 BETUPUB0 CAREELO0 HEDEHEL0 RUBUIDA0 CALLPLA PRUUSER0 VACIMYR0 CAREREM0 IRISPSE0 JUNCEFF0 LYTHSAL0 GALUPAL0 LYCPEUR0 RANUFLA0 HYDOVUL BIDETRI0 RORIM=N0 CIRSPAL0 URTIDIO0 SOLADUL0 SCUTGAL0 IndW IndZ WSlgZ WShgW soorten mileuvariabele