• No results found

10.1. DE VELDSLAG BIJ HOOGLEDE (1794)

In navolging van de onthoofding van koning Louis XVI vindt er in 1794 ter hoogte van Hooglede een confrontatie plaats tussen een Frans volksleger en een troepen-coalitie van onder andere het Oostenrijk-Hongaarse rijk. De dubbele veldslag wordt net ten noorden van

het onderzoeksgebied gesitueerd. Binnen het onderzoeksgebied zijn echter geen indicaties of vondsten aangetroffen die aan de veldslag gerelateerd kunnen worden. Hoewel enkele zones met een metaaldetector werden gescand, is slechts een enkele musketkogel (diameter 1,7 mm) aangetroffen.

10.2. DE EERSTE WERELDOORLOG

Verspreidt over het plangebied zijn sporen uit de Eerste Wereldoorlog aangetroffen in de vorm van een loopgraafsegment, een twintigtal bomkraters, twee obussen (Duits en Frans) en een ontsteker (Frans). Op basis van historische bronnen (zie ook Baccarne & Steen 2002) zou dit gekoppeld kunnen worden aan het bevrijdingsoffensief aan het einde van WOI, maar aangezien dateerbare elementen ontbreken, blijft dit hypothetisch.

De loopgraafsegmenten zijn aangetroffen in het westelijke deel van het projectgebied, ter hoogte een hoeve. Onderaan is de loopgraaf vlak uitgegraven en heeft deze een breedte tussen de 1 en 1,5 m. Dit loopvlak situeert zich ca. 59 cm onder het huidige maaiveld. Bovengronds is de loopgraaf volledig verdwenen. Er werd geen beschoeiing van de wanden vastgesteld. Wel zijn op de bodem van de loopgraaf een soort ‘teermatten’ (bitumen) aanwezig die mogelijk gebruikt zijn om de wanden te ondersteunen.

11. CONCLUSIE

11.1. SYNTHESE

11.1.1.BRONSTIJD

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid bestaan uit een geïsoleerde schervenconcentra-tie uit de midden-bronstijd. Het handgevormde aardewerk is afkomstig van een pot en bevond zich in de opvulling van een windval.

11.1.2.HOUTSKOOLPRODUCTIE

Vanaf de overgangsperiode late ijzertijd, vroeg-Romeinse tijd kan er opnieuw menselijke activiteit vastgesteld worden. Verspreid zijn houtskoolrijke kuilen aangetroffen die de resten vormen van houtskoolmeilers. Houtskoolmeilers worden opgericht bij de productie van houtskool. In een rechthoekige kuil wordt (vers) hout gestapeld dat men afgedekt zodat een zuurstofarme omgeving ontstaat waar de temperatuur gecontroleerd kan worden. Met het botanisch onderzoek op deze structuren is duidelijk geworden welke houtsoorten men verkoos, hoe de meilers werden afgedekt en hoe de temperatuur beïnvloed kon worden. Meestal wordt houtskoolproductie gelinkt aan ambachtelijke activiteiten, zoals metaalbewerking of ontginning. Hiervoor zijn echter geen aanwijzingen gevonden.

In de Romeinse tijd (vanaf ca. 0 AD) lijkt de houtskoolproductie toe te nemen en zijn er indicaties dat het (ondergronds) volume van de meilers eveneens toeneemt. Ook wint het gebruik van beukenhout aan belang, waar in de late ijzertijd eikenhout nog primeerde. De keuze voor eik zal met de kwalitatief hoge eigenschappen van eikenhout als grondstof voor de houtskoolproductie te maken hebben gehad, maar betekent ook dat eik als grondstof lokaal beschikbaar moet zijn geweest. Naast eik levert ook beuk een uitstekende houtskool op. Beuk is aangetroffen in zes meilers, het percentage is echter beduidend kleiner dan van eik. Andere soorten zijn eerder sporadisch. Hazelaar, berk en sleedoorn zijn onder meer als takjes met kleine diameters aangetroffen. Mogelijk is dit materiaal afkomstig van de takken waarmee men de kuil heeft afgedekt. Opmerkelijk zijn twee meilers waarin grote delen van wortelstokken van hulst zijn aangetroffen. Dit vermoedelijk vers gebruikte hout diende waarschijnlijk om de temperatuur te verlagen, om zo te voorkomen dat het hout geheel tot as zou verbranden.61

Aangezien geen groot kwalitatief verschil bestaat tussen eiken- of beukenhoutskool hangt de genoemde verandering in houtgebruik niet samen met gebrek aan eik, maar eerder met het veranderen van de samenstelling van het bos. Beuk neemt toe en is daarom ook beschikbaar als leverancier voor de houtskoolproductie.62

61

Carlowitz 1713, 391

62

De aanwezigheid van een Romeinse poel binnen het onderzoeksgebied liet toe inzicht te verkrijgen in het landschap en de aanwezige vegetatie ten tijde van de houtskoolproductie. De houtskoolproductie vond plaats in een dicht bebost landschap. Het bosbestand bestond uit eik, hazelaar, els, beuk, hulst, berk, wilg en sleedoorn, linde, iep, haagbeuk. De ondergroei bestond uit tal van bosplanten, waaronder adelaarsvaren.

In de directe nabijheid van de houtskoolmeilers zijn tijdens dit onderzoek vaak houtskoolrijke bijkuilen waargenomen. Hoewel de functie van de bijkuilen onduidelijk blijft, kan er gezien de opvulling wel zondermeer vanuit worden gegaan dat het samenhangt met de houtskoolproductie. De houtsoortensamenstelling in de twee geanalyseerde bijkuilen KL03 en KL07 is niet anders dan in de meilers. Het is van belang te beseffen dat bijkuilen beter (dieper) bewaard gebleven kunnen zijn dan de houtskoolmeilers zelf. Met andere woorden: het aantreffen van een losse houtskoolrijke kuil kan (in deze regio, in deze periode) een belangrijke indicatie zijn voor een verdwenen, in de ploeglaag opgenomen, houtskoolmeiler.

In onderstaand kaartbeeld word een overzicht gegeven63 van de sites en de hoeveelheid meilers die zowel tijdens opgraving als proefsleuven werden aangetroffen. Bij de archeologische opgravingen op het lijntracé van Fluxys 2015 ( Alveringem - Maldegem) viel reeds op dat er systematisch houtskoolmeilers werden aangetroffen, zodra de regio rond Roeselare werd bereikt.64 De houtskoolmeilers uit dit Fluxys-onderzoek bevinden zich in een horizontale lijn nabij Staden (zie de afbeelding hieronder). Dit beeld word bevestigd door verschillende

63

Met dan aan W. Hantson (2016)

64

Beke et al. 2017

Bomen en struiken (drogere gronden)

Bomen (nattere gronden)

Boskruiden Cultuurgewassen Akkeronkruiden en ruderalen Algemene kruiden Heide- en hoogveenplanten Graslandplanten Moeras- en oeverplanten

archeologische opgravingen en proefsleufonderzoeken in de omgeving. De houtskoolmeilers die hierbij verder onderzocht werden65, geven een vergelijkbaar beeld met de data van Hooglede-Honzebrouckstraat en indiceren dat deze houtskoolproductie een regionaal prominente activiteit is in de late ijzertijd en Romeinse periode.

Ook wanneer enkel naar het aantal houtskoolmeilers uit het proefsleuvenonderzoek gekeken wordt, valt de densiteit houtskoolmeilers ter hoogte van het onderzoeksgebied op. Onderstaande tabel geeft een overzicht van zes onderzoeken in de directe omgeving van de Honzebrouckstraat, met de onderzochte oppervlakte, het aantal aangetroffen meilers en het aantal te verwachten meilers per hectare.

65

Bijv. Bietstraat (zie Demey et al. 2013); Oekene Heilig-Hartziekenhuis Menen (zie Wuyts et al. 2012); Roeselare-Pildersweg (zie Nuffel & Hoorne 2017)

PROJECT TOEGANKELIJK PROJECTGEBIED (M²) ONDERZOCHTE OPPERVLAKTE (M²) ONDERZOCHTE OPPERVLAKTE (%) HOUTSKOOL-MEILERS (N) GEM. AANTAL MEILERS PER HA. BIJ PROSPECTIE TE VERWACHTEN MEILERS PER HA. HONZEBROUCKSTRAAT (RUBEN WILLAERT PROSPECTIE 2016) 80157 10340 12,90% 23 2,869368864 22,24316949 HONZEBROUCKSTRAAT (RUBEN WILLAERT OPGRAVING 2016) 80157 10174 12,69% 27 3,368389536 26,54365276 HONZEBROUCKSTRAAT (BAAC PROSPECTIE 2016) 17831 1849 10,36% 4 2,243284168 21,65332209 HONZEBROUCKSTRAAT (MONUMENT PROSPECTIE 2017) 40622 5286 13,01% 2 0,49234405 3,784350884 GITSESTRAAT (MONUMENT PROSPECTIE 2018 - ZONE1) 66381 10733 16,16% 23 3,464846869 21,44088409 GITSESTRAAT (MONUMENT PROSPECTIE 2018 - ZONE2) 15869 2240 14,12% 5 3,150797152 22,31442742

11.1.3.LANDBOUW

Mogelijk vanaf de volle, maar zeker vanaf de late middeleeuwen werd, door middel van een uitgebreid greppelsysteem, dit algemeen drassig gebied geschikt gemaakt voor landbouw. Op luchtfoto’s is dit laatmiddeleeuwse greppel-systeem hier en daar nog herkenbaar. Recentelijk werd het vervangen door een dens systeem van drainagebuizen. De impact van deze werken op de ondergrond is aanzienlijk te noemen. De informatie die de archeologische structuren (Romeinse houtskoolmeilers) bevatten is echter redelijk intact gebleven: de meilers zijn niet in totaliteit vernield, maar deels (enkele tientallen centimeters) verplaatst.

11.1.4.DE EERSTE WERELDOORLOG

In de winter van 1917 /1918 werd, net ten westen van Hooglede, de 'Artillerie-Schutz-Stellung' (onderdeel van de Flandern I Stellung) opgericht. Hoewel de bouw van deze stelling deels onvoltooid bleef, werden wel verschillende betonnen bunkers, commandoposten en artillerie-observatieposten gerealiseerd. Enkele van deze bunkers zijn tot op heden bewaard gebleven, één ervan situeert zich op ca. 850 m ten westen van het onderzoeksgebied.66 Ook boerderijen werden opgenomen in deze verdedigingslinie. Vermoedelijk moet het aangetroffen stukje loopgraaf hieraan gerelateerd worden. Tijdens het bevrijdingsoffensief in 1918 werd langs deze linie onverwacht veel Duitse weerstand geboden. Vermoedelijk kunnen de enkele bomkraters binnen het projectgebied aan deze gevechten gekoppeld worden.

11.2. AANBEVELINGEN

Hoewel er in het proefsleuvenonderzoek aanbevolen werd om gericht enkele zones op te graven, besloot de overheidsinstantie (Onroerend Erfgoed) om hier een opgraving aan de hand van sleuven op te leggen. In tegenstelling tot een traditionele vlakopgraving, liet deze keuze toe om met een beperk budget het gehele projectgebied te onderzoeken. Dit gaf een goed resultaat: binnen het projectgebied blijven de meilers verspreid voorkomen en het projectgebied lijkt bovendien onderdeel te zijn van een veel grotere activiteitzone. Door deze opgravingsmethodologie kon een inschatting gemaakt worden van het gemiddelde aantal meilers (per hectare). Dit aantal meilers kan vervolgens geprojecteerd worden op de directe omgeving. Enkele proefsleuvenonderzoeken in de directe omgeving hebben deze stelling ondertussen bevestigd.

Het blijft belangrijk deze meilers verder archeologisch en natuurwetenschappelijk te onderzoeken. Bij proefsleuvenonderzoeken is bij het aantreffen van zowel houtskoolmeilers als ‘bijkuilen’ interessant om lokaal een vlak aan te leggen, in het geval van een bijkuil de bijbehorende meiler op te zoeken, en de meiler in zijn geheel bloot te leggen. Een dieptebepaling is noodzakelijk om een inschatting van de kuilomvang te maken. Gezien de afwezigheid van dateerbaar vondstmateriaal blijven absolute dateringen noodzakelijk. Tot slot geeft

66

het anthracologisch onderzoek, gecombineerd met macro-analyse, interessante resultaten met betrekking tot de techniek van houtskoolproductie en de samenstelling van het bosbestand.

11.3. BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN

- Wanneer dateren deze structuren? Gaat het om één min of meer gelijktijdig gebruik of is er sprake van een verschuiving doorheen de tijd en over een langere periode?

Uit de interpretatie van de AMS 14C-analyses blijkt dat de houtskoolproductie te situeren is tussen 200BC en 260AD. Er zijn drie clusters te herkennen in de gekalibreerde dateringen. Gezien het opeenvolgend karakter van deze clusters lijkt er sprake van een vrijwel continue exploitatie doorheen de genoemde tijdsspanne, met een duidelijk waarneembare intensivering vanaf het jaar 0AD.

- Doorgaans worden houtskoolmeilers aangelegd in een boscontext, wat zou impliceren dat ze alle gevoed worden met lokaal hout. Is dit ook hier het geval? Waaruit bestond dit bosbestand en hoe zag het omgevende landschap eruit?

In de kuilmeilers is vooral eikenhout, soms in combinatie met beukenhout aangetroffen. Op basis van het pollenonderzoek mag geconcludeerd worden dat beide houtsoorten in de directe omgeving te vinden waren. De keuze voor eik en beuk zal daarom ook gebaseerd zijn op de beschikbaarheid van het hout. De smalle jaarringen in enkele stukjes beuk en eik suggereren dat het hout in een dicht opgaand bos gegroeid heeft, waar ook hulst thuis hoort. Dat het bos waarin de meilers zijn aangelegd dicht was, wordt bevestigd door de hoge pollenconcentratie en de dominantie van boompollen in de poel. Aan de randen van dit bos zullen sleedoorn, hazelaar, els en wilg hebben gestaan. Al met al sluit het soortenspectrum van de houtskool uitstekend aan bij dat van het pollenonderzoek waarin alle houtskoolleveranciers, op sleedoorn na, naar voren zijn gekomen.

- Wat is de ruimtelijke verhouding? Op basis van de resultaten van de prospectie lijkt er sprake te zijn van een erg gelijkmatige spreiding over het terrein, weliswaar met lokale verdichtingen. Is dit een beeld dat wordt veroorzaakt door het patroon van de proefsleuven, of zijn er effectief clusters te onderscheiden? Is er een verschil in datering dat gekoppeld kan worden aan spreiding?

Ook op basis van het vervolgonderzoek kan gezegd worden dat er nog steeds een gelijkmatige spreiding over het hele terrein zichtbaar is. In combinatie met de AMS 14C-dateringen is eveneens geen sprake van ruimtelijke clustering.

- Wat was het doel van deze grootschalige houtskoolproductie?

Het onderzoeksgebied lijkt onderdeel uit te maken van een houtskoolproductiecentrum. De eindbestemming van het houtskool kon niet vastgesteld worden. Traditioneel wordt (grootschalige) houtskoolproductie gelinkt aan metaalproductie/bewerking. Het kan echter ook niet uitgesloten worden dat deze houtskool geproduceerd werd als brandstof voor andere activiteiten.

12. BIBLIOGRAFIE

12.1. BIBLIOGRAFIE ALGEMEEN

http://www.geopunt.be

https://cai.onroerenderfgoed.be

APERS T. & VANHOUTE C., 2017. Nota Roeselare Honzebrouckstraat (prov. West-Vlaanderen). Verslag van resultaten proefsleuvenonderzoek. Archeologienota Monument Vandekerckhove nv, Ingelmunster. Archeologienota ID 114.

BACCARNE R. & STEEN J., 2002. Van het Vrijbos tot Roeselare: Eindoffensief 1918.

BARTHOLOMIEUX B. & BOT B., 2017. Nota Roeselare Onledegoedstraat (prov. West-Vlaanderen). Verslag van resultaten proefsleuvenonderzoek. Archeologienota Monument Vandekerckhove nv, Ingelmunster. Archeologienota ID 335.

BEKE F., VAN DEN DORPEL A.C., DYSELINCK T. & CLAUS A., 2017. Archeologisch onderzoek langs het Fluxys tracé Alveringem – Maldegem. Lot 4: deelzone Poperinge – Lo-Reninge en Staden. Volume 1 & 2, Catalogus.

BIRINGUCCIO V., 1540. De la Pirotechnia. (Vertaald door: O. Johannsen, 1925, Braunschweig).

DECONYNCK J. e.a., 2014. Roeselare Bedrijventerrein 'Noord-Oost'. Rapportage van het archeologisch proefsleuvenonderzoek, Rapport 73, GATE bvba.

DECONYNCK J., VERGAUWE R., ROZEK J. & CRUZ F., 2015. Beveren-Onledegoed, rapportage van het archeologisch proefsleuvenonderzoek, Rapport 97, GATE bvba, Gent.

DECONYNCK J., 2017. Romeinse en middeleeuwse bewoning langs de Onledebeek te Roeselare, in: HANTSON W. (red.) Onder de RADAR. Archeologie langs de Mandel 2010-2016, West-Vlaamse Archaeologica 27, Roeselare: 27-41.

DEMEY D., 2013. Archeologische opgraving Roeselare ‘Bietstraat’, Rapport 69, Ruben Willaert bvba.

DEMOEN D., 2015. Archeologische prospectie met ingreep in de bodem. Roeselare-Izegemseaardeweg. BAAC Rapport 169, Gent

EGGERMONT E. & DERWEDUWEN N., 2012. Archeologische opgraving Zandberg Ingelmunster (prov. West-Vlaanderen), Basisrapport conceptversie, Monument Vandekerckhove nv, nog niet uitgegeven.

GAVARD C., 1844. Gallerie historique du Palais de Versailles, tombe 6, parti 2.

GROENEWOUDT B., 2007. Charcoal Burning and Landscape Dynamics in the Early Medieval Netherlands. In: Arts and Crafts in Medieval Rural Environment. Ruralia VI, p. 327-337.

HAZEN P., 2016. Roeselare, Beveren, Bedrijventerrein Onledebeek. VEC Evaluatie- en selectierapport van de archeologische opgraving, Herentals.

HOORNE J., LALOO P., CROMBE P. & DE CLERCQ W., 2009. Archeologisch vooronderzoek te Rieme – Noord (gem. Evergem, prov. Oost-Vlaanderen). Juli tot oktober 2009. UGent Archeologische Rapporten – 19.

LALOO P., DE CLERCQ W., PERDAEN Y. & CROMBE P., 2009. Het Kluizendokproject. Basisrapportage van het preventief archeologisch onderzoek op de wijk Zandeken (Kluizen, gem. Evergem, prov. Oost-Vlaanderen). december 2005 - december 2009. UGent Archeologische Rapporten – 20.

LANGE S., 2017. Anthracologisch onderzoek aan twee meilerkuilen van de vindplaats Roeselare (BE), Zaandam (BIAXiaal 971).

LANGE S. & VERBRUGGEN F., 2018. Archeobotanisch onderzoek aan materiaal van de site Hooglede-Honzebrouckstraat. Biaxiaal 1035, Zaandam.

MARINOVA E. & DEFORCE K., 2004. Anthracologisch onderzoek van houtskoolbranderskuilen in Veldhoven, Zilverackers. Archeologisch onderzoek ter plaatse van de westelijke ontsluitingsroute (fase 1). ADC rapport. MOSTERT M. e.a., 2015. Evaluatierapport Roeselare, Beveren Noord, Vloedstraat, Opgraving, BAAC bvba. MOSTERT M., 2017. Bewoningsdynamiek rond de Krommebeek, in: HANTSON W. (red.) Onder de RADAR. Archeologie langs de Mandel 2010-2016, West-Vlaamse Archaeologica 27, Roeselare: 43-56.

VAN DER LAAN J., 2017. Anthracologisch onderzoek Alveringem-Maldegem. EARTH-2017-25.

VAN GOIDSENHOVEN W., 2015. Archeologisch vooronderzoek Onledegoedstraat (Roeselare). Ruben Willaert rapport 94, Brugge.

VAN NUFFEL J. & HOORNE J., 2017. Houtskoolmeilers langs de Pildersweg in Roeselare. DL&H-Nota.

VERDEGEM S. & VAN GOIDSENHOVEN W., 2016. Archeologisch vooronderzoek Hooglede, Honzebrouckstraat. Ruben Willaert rapport 97, Brugge.

VERDEGEM S. & VAN GOIDSENHOVEN W., 2017. Moet er nog houtskool zijn? Kolenbranders langs de Honzebrouckstraat te Hooglede. In: HANTSON W. (red.), West-Vlaamse Archaeologica 27, Roeselare.

VON CARLOWITZ H.C. 1713. Silvicultura oeconomica , Anweisung zur wilden Baum-Zucht , Leipzig.

WUYTS F., TRACHET J., VAN THIENEN V., LALOO P., WINDEY S., ROZEK J. & VAN HECKE C., 2012. Oekene-Heilig-hartziekenhuis Roeselare-Menen. Rapportage archeologische opgraving. Fase 1: 16/01/2012-30/03/2012. Fase 2: 07/12/2013-19/12/2013. GATE-rapport 42, Bredene.

12.2. BIBLIOGRAFIE BOTANISCH ONDERZOEK

Anderberg, A.-L., 1994: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 4: Resedaceae-Umbelliferae, Stockholm.

Beke, F., & A.C. van den Dorpel 2016: Hooglede, Honzebrouckstraat, Sint-Michiels (Evaluatienota Ruben Willaert bvba).

Berggren, G., 1969: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 2: Cyperaceae, Stockholm.

Berggren, G., 1981: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 3: Salicaceae-Cruciferae, Stockholm.

Beug, H.-J., 2004: Leitfaden der Pollenbestimmung für Mitteleuropa und angrenzende Gebiete, München. Biringuccio, V., 1540: De la Pirotechnia. (Vertaald door: O. Johannsen, 1925, Braunschweig).

Boeren, I., S. Adriaenssens, L. De Keersmaeker, D. Tys & K. Vandekerkhove, 2009: Een archeologische evaluatie van houtskoolmeilers in Zoerselbos (Zoersel, provincie Antwerpen), Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosbeheer 2009 (54), Brussel.

Bronk Ramsey, C. 2009: Bayesian analysis of radiocarbon dates, Radiocarbon 51, 337-360.

Brooks, S.J., P.G. Langdon & O. Heiri 2007: The Identification and Use of Palaearctic Chironomidae Larvae in Palaeoecology, Quaternary Research Association Technical Guide 10.

Broström, A., A.B. Nielsen, M.-J. Gaillard, K. Hjelle, F. Mazier, H. Binney, J. Bunting, R. Fyfe, V. Meltsov, A. Poska, S. Räsänen, W. Soepboer, H. von Stedingk, H. Suutari & S. Sugita 2008: Pollen productivity estimates

of key European plant taxa for quantitative reconstruction of past vegetation: a review, Vegetation History and Archaeobotany 17, 461-478.

Cappers, R.T.J., R.M. Bekker & J.E.A. Jans 2006: Digitale zadenatlas van Nederland, Groningen. Carlowitz, H.C. von, 1713: Silvicultura oeconomica , Anweisung zur wilden Baum-Zucht , Leipzig. Erdtman, G., 1960: The Acetolysis Method, Svensk Botanisk Tidskrift 54, 561-564.

Faisst, Th., 2015: Die Grubenköhlerei auf der Klosterbaustelle Campus Galli in Messkirch 13. - 15. August 2014. Ein Beitrag zur experimentellen Archäologie, in: Freundeskreis Karolingische Klosterstadt Messkirch – Campus Galli E.V. (Hrsg.), Karolingische Klosterstadt Messkirch. Dokumentation einer Zeitreise auf dem Campus Galli, Messkirch, 70-77.

Fægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski 1989: Textbook of Pollen Analysis, Chichester (4e editie.).

Geel, B. van, 1976: A Palaeoecological Study of Holocene Peat Bog Sections, based on the Analysis of Pollen, Spores and Macro- and Microscopic Remains of Fungi, Algae, Cormophytes and Animals, Amsterdam (Proefschrift Universiteit van Amsterdam).

Geel, B. van, 1998: A Study of Non-Pollen Objects in Pollen Slides, Utrecht (ongepubliceerd).

Holsten, H., M. Lund, A. Moser & F. Nikulka, 1991: Holzkohlegewinnung im Experiment, Experimentelle Archäologie Bilanz 1991, Beiheft 6, 365-391 (Archäologische Mitteilungen aus Nordwestdeutschland). Janssen, C.R., 1974: Verkenningen in de palynologie, Utrecht.

Konert, M., 2002: Pollen Preparation Method, Amsterdam (Intern Rapport Vrije Universiteit).

Körber-Grohne, U., 1964: Bestimmungsschlüssel für subfossile Juncus-Samen und Gramineen-Früchte, Hildesheim.

Körber-Grohne, U., 1991: Bestimmungsschlüssel für subfossile Gramineen-Früchte, Probleme der Küstenfor-schung im südlichen Nordseegebiet 18.

Lambinon, J., J.-E. De Langhe, L. Delvosalle & J. Duvigneaud 1998: Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden, Meise.

Lange, S., 2014: Anthracologisch onderzoek aan monsters uit twee meilers van de vindplaats Lubbeek-Prinsendreef, Zaandam (BIAXiaal 793).

Lange, S., 2017: Anthracologisch onderzoek aan twee meilerkuilen van de vindplaats Roeselare (BE), Zaandam (BIAXiaal 971).

Meer, W. van der & S. Lange, 2015: Archeobotanisch onderzoek van sporen op Vindplaats 6 en 9 (Heffen &Heindonk) van project Mechelen-Willebroek -TMVW drinkwatertoevoerleiding (Walem-Tisselt), Zaandam (BIAXiaal 828).

Meijden, R. van der, 2005: Heukels’ Flora van Nederland, Groningen etc. Moore, P.D., J.A. Webb & M.E. Collinson 1991: Pollen Analysis, Oxford. Punt, W., (red.) 1976: The Northwest European Pollen Flora I, Amsterdam.

Punt, W., & G.C.S. Clarke (red.) 1980: The Northwest European Pollen Flora II, Amsterdam. Punt, W., & G.C.S. Clarke (red.) 1981: The Northwest European Pollen Flora III, Amsterdam. Punt, W., & G.C.S. Clarke (red.) 1984: The Northwest European Pollen Flora IV, Amsterdam. Punt, W., & S. Blackmore (red.) 1991: The Northwest European Pollen Flora VI, Amsterdam.

Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (red.) 1995: The Northwest European Pollen Flora VII, Amsterdam. Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (red.) 2003: The Northwest European Pollen Flora VIII, Amsterdam. Punt, W., S. Blackmore, P.P. Hoen & P.J. Stafford (red.) 2009: The Northwest European Pollen Flora IX,

Amsterdam.

Reimer, P.J., E. Bard, A. Bayliss, J.W. Beck, P.G. Blackwell, C. Bronk Ramsey, C.E. Buck, H. Cheng, R.L. Edwards, M. Friedrich, P.M. Grootes, T.P. Guilderson, H. Haflidason, I. Hajdas, C. Hatté, T.J. Heaton, A.G. Hogg, K.A. Hughen, K.F. Kaiser, B.Kromer, S.W. Manning, M. Niu, R.W. Reimer, D.A. Richards, E.M. Scott, J.R. Southon, C.S.M. Turney, J. van der Plicht & R.A. Staff 2013: IntCal13 and MARINE13 radiocarbon age calibration curves 0-50,000 years cal BP, Radiocarbon 55, 1869-1887.

Schweingruber, F.H., 1982: Mikroskopische Holzanatomie, Birmensdorf.

Stockmarr, J., 1971: Tablets with Spores used in Absolute Pollen Analysis, Pollen et Spores 14(4), 615-621. Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I. Hoste 2004:

Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195.

Thommes, P., 1997: Wald und Metall – eine Methode zur Rekonstruktion der Waldschädigung durch ur- und frühgeschichtliche Meiler- und Verhüttungstechnologie, Freiburg (Dissertatie Universität Freiburg im Bresgau).

Tomlinson, P., 1985: An Aid to the Identification of Fossil Buds, Bud-Scales, and Catkin-Scales of British Trees and Shrubs, Circaea 3:2, 45-130.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 1, Deventer.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1987: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 2, Deventer.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1988: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 3, Deventer.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1991: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 4, Deventer.

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1994: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 5, Deventer.

13. BIJLAGEN

Bijlagen opgenomen in het rapport:

 Bijlage 1. Lijst met gehanteerde afkortingen  Bijlage 2. Catalogus houtskoolmeilers

 Bijlage 3. Overzicht houtskoolmeilers regio Roeselare  Bijlage 4. Vondstenlijst

Bijlagen meegeleverd op digitale drager:  Bijlage 5. Sporenlijst

 Bijlage 6. Monsterlijst  Bijlage 7. Fotolijst  Bijlage 8. Foto´s

 Bijlage 9. Tekeningenlijst

 Bijlage 10. Archeobotanisch onderzoek (BIAX)  Bijlage 11. Radiocarbon dating report (KIK/IRPA)  Bijlage 12. Allesporenplan (Shape-file)