1.
Vooronderzoek
1.1 Criteria waaraan apparaat/methode moet voldoen
1 De optimale instelling van de DSX voor de methode moet worden bepaald, deze moet vervolgens aan de validatie criteria voldoen.
2 De nieuwe methode moet bij vergelijking correleren met de manuele methode.
1.2
Interne of externe productie
Er is gekozen voor de externe aanschaf van een kit van firma Mediphos. De bepaling wordt intern uitgevoerd.
1.3
Inventarisatie en evaluatie risico’s voor gebruik
1.3.1 Arbeidsomstandigheden en milieu
Indien de kap van de DSX is gesloten worden mogelijke risico’s door aërosolvorming beperkt.
1.3.2 Gevaarlijke stoffen
Sommige Reagentia bevatten kleine hoeveelheden (< 0.1 % w/v) natriumazide als conserveermiddel.
Dit is zeer vergiftig bij opname door de mond. Ook geen contact maken met de huid. Vormt zeer vergiftige gassen
in contact met zuren. Zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange
termijn schadelijke effecten veroorzaken.
1.3.3 Productveiligheid
CE-markering aanwezig?
Ja, op de bijsluiter van kit
1.3.4 Restrisico’s
Indien de DSX in werking is, moet voor manuele handelingen verricht worden binnen de werkruimte van het
apparaat gecontroleerd worden op de tijdlijn functie van de software of de pipetteerarm de komende minuut gaat
bewegen.
1.3.5 Koppeling met laboratorium informatiesysteem
Koppeling nodig?
Ja, op termijn GLIMS koppeling gewenst voor doorsturen van resultaten.
Extra software en/of hardware nodig? Ja, Extra software ter waarde van €3500.
1.3.6 Europese aanbesteding
Aanschaf boven de aanbestedingsgrens inclusief BTW?
Nee
1.3.7 Wettelijke eisen die van toepassing zijn
De bepaling moet voldoen aan de eisen van de norm ISO 15189 en de CE certificering voor Medische
hulpmiddelen voor IVD, namelijk 98/79/EC.
2
Keuze leverancier
Leverancier Onderhouds-contract
Service verlening
Recallsysteem Bereikbaarheid Kwaliteitssysteem Gecertificeerd Audit mogelijk
Mediphos NVT Onbekend - Onbekend Ja Ja Ja
De bepaling wordt geautomatiseerd door de ELISA van de manuele referentiemethode te implementeren op de DSX. Hierbij wordt dus dezelfde kit gebruikt van Mediphos. De automatisatie dient de uitvoering te standaardiseren en een tijdsbesparing op te leveren met “walk away” automatisatie. Deze automatisering verbreedt ook het aantal analisten dat deze bepaling kan uitvoeren.
3
Validatieplan apparatuur
Dit is geen validatie van apparatuur, indien bekend is dit deel wel ingevuld.
3.1
Installatiekwalificatie
Stel criteria op waaraan de installatiekwalificatie moet voldoen, bv ontwerpspecificatie, systeembeschrijving, identificatie, documentatie (waaronder certificaten, handleiding, logboeken, onderhoud en schoonmaak).
Beschrijf de wijze waarop, hoe vaak en door wie de installatiekwalificatie wordt uitgevoerd, de wijze waarop, de wijze van rapporteren, registreren en archiveren, inclusief door wie en de verantwoordelijken.
3.2
Operationele kwalificatie (functioneren zonder monsters)
Bepaal wat de kritische parameters zijn en waaraan iedere parameter moet voldoen. Met andere woorden: beschrijf de functionele testen van de kritische parameters inclusief de acceptatiecriteria, de eisen waaraan voldaan moet worden. Beschrijf de wijze waarop, hoe vaak en door wie de operationele kwalificatie wordt uitgevoerd, de wijze van rapporteren, registreren en archiveren, inclusief door wie en de verantwoordelijken.
Beschrijf hoe de procedure verloopt bij niet goed functioneren en welke acties worden ondernomen.
3.3
Uitvoeringskwalificatie (functioneren met monsters)
Bepaal wat de kritische parameters zijn en waaraan iedere parameter moet voldoen. Met andere woorden beschrijf de functionele testen van de kritische parameters inclusief de acceptatiecriteria, de eisen waaraan voldaan moet worden. Beschrijf de wijze waarop, hoe vaak en door wie de uitvoeringskwalificatie wordt uitgevoerd, de wijze van rapporteren, registreren en archiveren, inclusief door wie en de verantwoordelijken.
Beschrijf hoe de procedure verloopt bij niet goed functioneren en welke acties worden ondernomen.
Als wordt gekozen voor een verkorte validatieprocedure, moet de reden hiervoor in het rapport worden
aangegeven. Er mag niet standaard gekozen worden voor een verkorte procedure
4
Validatierapport apparatuur
4.1
Installatiekwalificatie
Gegevens leverancier van het DSX systeem van Dynex
Firma
Clindia Benelux b.v.Contactpersoon
Roderick NooijenTelefoonnummer
06 54 73 56 81Bereikbaarheid
Nooijen@clindia.nlDatum binnenkomst:
Datum garantietermijn:
Inventarisatie
Inventarisatie
Inventarisnummer
06-820-0427
Inventarislijst gecontroleerd
Nee
Reserve onderdelen aanwezig
Nee
Randapparatuur aanwezig
Revelation 6.1 software op gekoppelde computer
Identificatie
Identificatie
Check
LUMC registratie etiket op apparaat
✓Apparaat ingeschreven in Ultimo
✓Etiket houdbaarheid preventief onderhoud
✓Noodzakelijke voorraad
Voorraad
Check
Benodigde materialen
✓Benodigdheden ingevoerd in FLITS
Opleiding
Zijn er voldoende analisten opgeleid om het apparaat te kunnen bedienen/beheren?
Opleiding
Check
Bedienen
✓Beheren
✓Documentatie aanwezig?
Documenten
Check
Certificaten
Onbekend
Handleiding
✓Documentatie Onderhoud en schoonmaak
✓Preventieve onderhoudsschema’s
✓Calibratie
✓Voorschriften aanwezig?
Voorschriften
Check
Apparaatvoorschrift
✓Bepalingsvoorschriften
✓Procedure bij niet goed functioneren
-
Logboeken
✓4.2
Operationele kwalificatie
4.2.1 Resultaten van calibratie
Door leverancier
4.2.2 Resultaten van de controles
4.3
Uitvoeringskwalificatie
4.3.1 Voldoet apparaat aan criteria?
Criterium
Voldoet Ja / Nee
4.3.2 Validatie koppeling(en)
Is/zijn de koppeling(en) gevalideerd?
-4.3.3 Vervanging
Welk apparaat is vervangen?
Op welke datum is dit apparaat gestopt?
NVT
5.
Validatieplan methode
5.1
Analytische validatie
Voor uitvoering is een aantal monsters nodig van zowel patiënten die voldoen aan de normaalwaarden en patiënten die hier niet aan voldoen.
Parameter Valideren ja /nee
Zo nee, waarom niet? Aantal monsters, hoe vaak gemeten
Criteria waaraan voldaan moet worden Juistheid Ja Methodevergelijking met manuele uitvoering. Correlatie met referentiemethode. Indien
mogelijk ook met EQA monsters.
Precisie Ja 2 monsters in viervoud
over 5 dagen
Imprecisie ≤4 en ≤14% respectievelijk voor intrarun en interrun.*
Specificiteit Nee Vergt grote hoeveelheid bepalingen.
60 Positieve sera meten, te weinig materiaal Functionele
gevoeligheid
Ja Tijdens lineariteit ≤0,6 IU/ml en boven de achtergrond /blanco (Kwantificatielimiet)
Detectiegrens Ja Tijdens lineariteit ≤0,6 IU/ml
Lineariteit Ja 14 verdunningen in
triplo
Affiniteit voor antilichamen mogelijk verschillend per patiënt en niet lineair. Meetgebied Ja Tijdens lineariteit 0,6 - 250 IU/ml volgens bijsluiter
Interferenties** Mogelijk 5 monster in duplo Geen interferentie, of bij lage concentraties * Criteria afkomstig uit de bijsluiter van Mediphos.
5.1.1 Achtergrond
Het bepalen van autoantilichamen tegen glutaminezuur decarboxylase (anti-GAD65) doelt om Diabetes Mellitus (DM) type 1 te diagnosticeren en onderscheiden van DM type 2. DM type 1 wordt gekenmerkt door chronische auto-immuun gemedieerde destructie van alvleesklier β-cellen in de eilandjes van Langerhans, wat leidt tot verstoorde insuline productie. Ten grondslag aan type 1 diabetes ligt erfelijke aanleg, hoofdzakelijk op human leukocyt antigeen (HLA) allelen en andere risico factoren voor autoreactiviteit zoals polymorfismen in het insuline gen.
Tevens is de aanwezigheid van antilichamen in serum tegen cellen van de eilandjes van Langerhans een bepalende factor. Bij DM type 1 produceert het immuunsysteem in 65-80% van de gevallen antilichamen tegen GAD65. Dit is het 65KDa isovorm
membraaneiwit van de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. GAD65 katalyseert de decarboxylatie van glutamaat tot
gamma-aminoboterzuur (GABA), wat een rol speelt bij de vorming van een metaboliet van de citroenzuurcyclus.
Een andere autoantistof in serum die bij 65-80% van DM type 1 patiënten wordt gevonden is tyrosine phosphatase-achtig IA-2, een ander membraaneiwit in de eilandjes van Langerhans.
Onder andere antilichamen wordt anti-GAD65 gebruikt bij het diagnosticeren van latent autoimmune diabetes of adults
(LADA). LADA heeft het fenotype van DM type 2 omdat hierbij in volwassenen nog geen insuline afhankelijkheid is, doordat de schade aan insuline secrerende cellen beperkt is. [1],[2]
5.1.2 Principe
De manuele bepaling waarbij anti-GAD65 gekwantificeerd wordt in serum, wordt geïmplementeerd op het DSX systeem. De huidige bepaling wordt verricht volgens een sandwich ELISA methode met een kit van firma Mediphos. Bij de bepaling wordt gebruik gemaakt van met GAD65 gecoate microplaten. Ten eerste worden calibrator, controle of serum toegevoegd aan de
welletjes. Anti-GAD65 bindt aan de coating van GAD65. Vervolgens wordt GAD65-biotine toegevoegd. Anti-GAD65 vormt
tussen stationair GAD65 en de vloeibare fase GAD65-biotine een tweewaardige brug, dit is dus een sandwich ELISA. De in dit
complex gebonden biotine correleert dus met de hoeveelheid anti-GAD65. Na wegwassen van ongebonden biotine wordt
streptavidineperoxydase toegevoegd. De reactie van het TMB wordt gekatalyseerd door peroxydase en geeft een kleuromslag. Vervolgens wordt de stopvloeistof toegevoegd. Dit is een sterk zuur en laat de eiwitten denatureren. Tenslotte wordt de optische dichtheid gemeten bij een golflengte van 450nm.
De bepaling wordt geautomatiseerd op het DSX systeem van Dynex Technologies. Dynex Technologies is fabrikant van microplaat instrumentatie voor klinische diagnostiek, medicijnontwikkeling, biomedisch onderzoek en industriële toepassingen. De DSX is een ELISA processing systeem met een capaciteit van vier microtiterplaten en het is mogelijk meerdere bepalingen tegelijk uit te voeren op een plaat. Tevens kan de DSX een handmatig uitgevoerde ELISA plaat aflezen. De DSX is gekoppeld aan een computer met Revelation 6 DSX software. Deze software voert de meeste berekeningen, kalibraties en uitwerkingen van meetresultaten direct uit aan de hand van calibratoren en staat het aanpassen en toevoegen van methodes toe. [6]
5.1.3 Doelstelling validatie
De automatisatie dient voornamelijk het aantal analisten dat deze bepaling uitvoert te vergroten. Manueel wordt de bepaling door een persoon uitgevoerd om de variatie tussen de metingen zo klein mogelijk te houden. De automatisatie dient de robuustheid te verbeteren.
5.1.4 Werkwijze
Als eerste wordt de anti-GAD bepaling geïmplementeerd op de DSX vanaf de manuele methode die in de huidige diagnostiek wordt gebruikt. Hierbij worden de optimale instelling van de DSX voor deze methode bepaald en na validatie, waaronder een methodevergelijking met de manuele uitvoering, wordt de SOP aangepast zodat deze bepaling voortaan uitgevoerd kan worden op de DSX.
Als een methode eenmaal succesvol is toegevoegd als ASSAY op de DSX kan de validatie beginnen. Voor een efficiënt validatieproces worden de onderdelen volgens onderstaande volgorde gecombineerd en uitgevoerd.
- Sensitiviteit en specificiteit en interferenties Ep Evalualor methode comparison
- Interferenties
Ep Evaluator EP7 voor interferenties
- Precisie; interrun, tevens begin intrarun (loopt door over 5 dagen) en carry-over Ep Evaluator EP5 voor precisie en carry-over
- Lineariteit, gevoeligheid, detectie-en kwantificatielimiet en meetbereik Ep Evaluator EP6 voor lineariteit
Patiëntenmateriaal
Om de validaties van de verschillende bepalingen uit te voeren moet oud patiëntenmateriaal verzameld worden. De validaties worden uitgevoerd met serummonsters met nulwaarden of normaalwaarden en tevens per bepaling materiaal met positieve waarden. Indien geen patiëntenmateriaal aanwezig is moet extern geschikt materiaal gezocht worden.
Benodigd: 25μl serum per bepaling (duplo, inclusief dood volume: minimaal 150µl). Houdbaarheid monster:
KT
4 °C 3 dagen -20 °C 1 jaar -70 °C
anti-GAD positief materiaal
Hier is rekening gehouden met dood volume. Referentiewaarden kit (in IU/ml):
• Negatief <3 • Dubieus 3,0 – 6,0 • Positief >6,0
20 afwijkende waarden (≥ 2,9 IU/ml )voor sensitiviteit (patiëntenmonsters gemeten met de referentiemethode) verdeeld over het meetbereik.
Pools positief voor anti-GAD
Monster Hoeveelheid monsters Validatie onderdeel Volume
Laag 5 IU/ml 27 metingen Precisie 2ml
Hoog 150 IU/ml 26 metingen Precisie 2ml Standaard stockoplossing ≥ 250 IU/ml
Verdund met 0-serum, 16 verdunningen in triplo
Lineariteit 2,5ml
Standaard verdunningsreeks in IU/ml
Concentratie 250 225 200 175 150 125 100 75 50 25 12,5 8 6 3 1 0
anti-GAD negatief materiaal
40x normaalwaarden patiëntenmonsters voor specificiteit (Indien negatief gemeten, eventueel te gebruiken voor 0-serum) 5x blanco SA-POD (potje G) voor lineariteit
0-serum, pool negatief voor anti-GAD
5x normaalwaarden of andere blanco’s met verontreiniging voor specificiteit
0-serum voor hoog/laag bij precisie en carry-over en voor verdunningsreeks bij lineariteit, maak 7ml
Methodevergelijking (Sensitiviteit, Specificiteit en interferenties)
1. Bepaal de normaalwaarden voor deze bepaling door 25 monsters te analyseren.
2. Meet een zo groot mogelijk aantal monsters met afwijkende waarden voor de analyt, ook gemeten volgens de referentiemethode. Neem ook voldoende standaarden en controles mee met bekende concentraties.
3. Het uitsluiten van interferentie van de matrix moet worden uitgevoerd door minstens vijf verschillende monsters te analyseren per verstorende factor (hemolyse, lipemie, M-proteïne)
- Een mogelijkheid is het spiken van een negatief monster / blanco. Interferentie van deze verontreiniging kan dan bepaald worden door de meetwaarde te vergelijken met de blanco.
- Een andere mogelijkheid is het spiken met een mogelijk interfererende factor bij een monster met een lage concentratie analyt. Bij lage concentraties analyt heeft een interferende factor een duidelijker effect op de meetwaarde.
- Voor interferentie door kruisreactiviteit kunnen monsters met positieve ENA’s gebruikt worden. 4. Vergelijk de resultaten met de referentiemethode. Bepaal de correlatie tussen de twee methodes.
5. Als de twee methodes een goede correlatie vertonen kan verder gevalideerd worden, anders moet de ASSAY van de DSX aangepast worden tot de specificiteit in orde is. Om geen materiaal te verliezen kunnen ook eerst alleen de controles gemeten en vergeleken worden voor gevalideerd wordt.
Precisie
1. De intrarun is tegelijkertijd de carry-over. Analyseer 10 hoge en 11 lage concentraties analyt door een twee pools van patiëntenmateriaal te maken met bekende concentraties.
3. Meet voor de interrun na de eerste meting uit deze pools nog vier opeenvolgende dagen deze monsters in viervoud.
4. Bereken het gemiddelde, standaard deviatie en de relatieve standaard deviatie van de intrarun en de gehele interrun, inclusief de intrarun.
Carry-Over
De DSX wordt getest op een Carry-over effect bij de te implementeren bepalingen door 10 Hoge en 11 Lage monsters in een run te draaien volgens onderstaande tabel. Dit maakt deel uit van de interrun.
Volgorde van hoge en lage concentratie bij de Carry-Over test Volgorde
Hoog/Laag in DSX
L1 L2 L3 H1 H2 L4 H3 H4 L5 L6
L7 L8 H5 H6 L9 H7 H8 L10 H9 H10 L11
Carry-over statistische waarden en eisen aan bepaling:
- Het Laag-Laag gemiddelde en de standaarddeviatie van de duplo’s; L2, L3, L6, L7 en L8 (lage monsters volgend op een laag monster) - Het Hoog-Laag gemiddelde en de standaarddeviatie van de duplo’s;
L4, L5, L9, L10 en L11 (lage monsters volgend op een hoog monster) - Het Carry-over effect:
Het verschil tussen het Hoog-Laag gemiddelde en het Laag-Laag gemiddelde. - Error limiet: 3 keer de Laag-Laag standaarddeviatie.
- De Carry-over test is geslaagd indien het Carry-over effect het Error limiet niet overstijgt.
Lineariteit, kwantificatielimiet en meetbereik
1. Maak een hoog positieve standaard stockoplossing door gepoold materiaal te mengen met een monster met een hoge concentratie analyt.
2. Maak tenminste 10 geschikte verdunningen als standaardreeks en meet deze samen met geschikte kalibratoren en controles. Neem ook een vijftal blanco’s mee.
- De standaarden moeten van 80 tot 120% van de te verwachten concentraties in patiëntenmonsters beslaan.
3. Maak van de calibratiecurve een grafiek met correlatie coëfficiënt, het snijpunt met y-as en de helling, ofwel richtingscoëfficiënt.
4. Vergelijk de meetwaarden met de werkelijke waardes van de standaard door de standaarddeviaties te berekenen. 5. Controleer of het snijpunt met de y-as niet significant verschilt van nul.
6. De hoogste standaard met een acceptabele standaarddeviatie is het meetbereik. De laagste standaard die nog een acceptabele standaarddeviatie vertoont is het limiet van kwantificatie. Tenslotte is de laagste standaard die een positief signaal levert dat boven de blanco’s uitkomt het detectielimiet. Het detectielimiet moet een meetwaarde hebben die tenminste drie keer de meetwaarde van de blanco is.
7. Controleer bij de hoge concentraties analyt of een high dose hook effect optreedt.
5.2
Klinische validatie
Het gaat om een analytische validatie. De gegenereerde data kunnen worden gebruikt voor een verificatie van de referentiewaarden.
Parameter Valideren ja / nee
Zo nee, waarom niet? Aantal monsters, hoe vaak gemeten
Criteria waaraan voldaan moet worden Sensitiviteit Ja Aantal monsters eerder gemeten met
referentiemethode, 20 positief en 40 negatief.
Gevoeligheid kit volgens bijsluiter is 92,3% en een specificiteit van 98,6 %, Specificiteit Ja
Positief voorspellende waarde
Ja 20 Variatie binnen bepaling en in vergelijking met referentiemethode. ≤15% VC Negatief / Normaal voorspellende waarde Ja 40
Referentiewaarden Ja Tijdens het meten van de monsters voor sensitiviteit en specificiteit wordt de
referentiewaarde van de bijsluiter geverifiëerd.
• Negatief <3 • Dubieus 3,0 – 6,0 • Positief >6,0
6.
Validatierapport resultaten
6.1
Analytische validatie
6.1.1 Verificatie op de DSX
Voor de anti-GAD Mediphos ELISA zijn zes correlatie experimenten uitgevoerd met kleine variaties in het protocol. Na slechte correlatie met de manuele uitvoering is een medewerker van firma Mediphos de resultaten komen bespreken om de implementatie van de anti-GAD op de DSX te ondersteunen.
Variaties die geprobeerd zijn op de DSX, waren onder andere het toevoegen van extra wasstappen en draaien met elk van de drie standen van de plaatschudder in de incubatoren. Ook is een bepaling uitgevoerd met incubatie bij 25˚C in plaats van bij KT. Deze variaties zijn uitgevoerd in verband met de slechte duplo’s en reproduceerbaarheid. De plaat is regelmatig op een extra plaatlezer (SpectraMax190) afgelezen om fouten in de spectrofotometer en berekeningen van de DSX te vinden. Tevens zijn meerdere standaardcurven geprobeerd, waaronder een cubic spline, four parameter logistic en logtransformaties. Op aanraden van Mediphos is de negatieve controle als eerste standaard met een concentratie van 1 IU/ml meegenomen, wat een heel klein verschil geeft in vergelijking met de blanco die gebruikt werd.
De resultaten van het laatste correlatie experiment zijn opgenomen en worden vergeleken met de originele manuele resultaten. Tijdens het laatste experiment is de manuele incubatie gewijzigd door een plaatverwarmer op 28°C te brengen, de
plaatschudder op 810rpm in te stellen, geen plaatafsluiters te gebruiken en het geheel af te schermen van direct licht. Op deze manier is de DSX het beste nagebootst, zodat de mogelijke oorzaak van de afwijking ontdekt kon worden.
De cut-off waardes van de anti-GAD liggen op 3,0 en 6,0 IU/ml, door de slechte reproduceerbaarheid in dit gebied zijn voornamelijk sera met lage waardes genomen bij een aantal experimenten.
Een verificatie experiment is uitgevoerd met 16 serummonsters. Deze zijn op dezelfde dag met de helft van een kit op de DSX gemeten en manueel uitgevoerd (en afgelezen op de DSX). In onderstaande figuren zijn de OD’s van de DSX en manuele uitvoering vergeleken van het verificatie experiment, figuur 1, evenals de concentraties van de monsters, figuur 2. De standaardcurves van de DSX rapporten zijn over elkaar heen geplaatst in figuur 3. De reproduceerbaarheid van twee
experimenten op de DSX zijn uitgezet in tabel 1. Hetzelfde is gedaan met de manuele uitvoering in tabel 2. De ruwe data van deze verificatie zijn opgenomen in bijlage I.
Figuur 1. De OD’s van het verificatie experiment, de DSX uitgezet tegen de manuele uitvoering.
y = 0,9936x - 0,0479 R² = 0,9974 0,000 0,500 1,000 1,500 2,000 2,500 3,000 3,500 0,000 0,500 1,000 1,500 2,000 2,500 3,000 3,500 DS X Manueel
OD Standaarden DSX VS. Manueel
Figuur 2. De waardes van het zesde correlatie experiment, de DSX uitgezet tegen de manuele uitvoering. Het uitzetten van monster OD’s geeft dit verband: y = 1,0241x + 0,001 (R² = 0,876)
Figuur 3. De standaardcurves over elkaar heen, de OD’s uitgezet tegen een logaritme van de concentraties. De cut-off waardes liggen op 3,0 en 6,0 IU/ml. y = 1,2464x + 0,1677 R² = 0,8888 0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 DS X Co nc . ( IU/ m l)
Manueel Conc. (IU/ml)
Tabel 1. Reproduceerbaarheid DSX (Verschillend lotnummer, twee maanden tussentijd, geen wijzigingen protocol) Monsternummer 06-06-2014 03-04-2014 Gem. SD %RSD Nieuwe Pool 21,4 19,8 20,6 1,1 5,5 C-1310-1-03167 7,0 7,3 7,2 0,2 3,0 C-1310-1-10350 8,5 9,6 9,1 0,8 8,6 C-1311-1-12692 11,2 10,9 11,1 0,2 1,9 C-1312-1-00434 9,2 9,7 9,5 0,4 3,7 C-1312-1-00879 6,7 7,1 6,9 0,3 4,1 C-1312-1-04985 21,0 19,8 20,4 0,8 4,2 C-1312-1-06272 13,6 12,7 13,2 0,6 4,8 C-1312-1-10579 7,1 7,8 7,5 0,5 6,6 C-1401-1-02696 13,0 12,0 12,5 0,7 5,7 C-1401-1-05232 10,6 9,5 10,1 0,8 7,7 C-1401-1-05555 9,8 8,5 9,2 0,9 10,0 C-1402-1-16974 9,8 9,5 9,7 0,2 2,2 C-1403-1-01494 10,2 8,9 9,6 0,9 9,6 C-1403-1-10977 9,9 9,5 9,7 0,3 2,9 C-1403-1-13875 10,3 9,8 10,1 0,4 3,5
Tabel 2. Reproduceerbaarheid Manueel (Verschillend lotnummer, twee maanden tussentijd, met gewijzigde incubaties)
Monsternummer 06-06-2014 03-04-2014 Gem. SD %RSD Nieuwe Pool 18,4 16,0 17,2 1,7 9,9 C-1310-1-03167 5,4 3,2 4,3 1,6 36,2 C-1310-1-10350 8,5 6,3 7,4 1,6 21,0 C-1311-1-12692 8,8 6,6 7,7 1,6 20,2 C-1312-1-00434 8,0 6,0 7,0 1,4 20,2 C-1312-1-00879 5,5 3,1 4,3 1,7 39,5 C-1312-1-04985 13,4 12,5 13,0 0,6 4,9 C-1312-1-06272 10,9 8,5 9,7 1,7 17,5 C-1312-1-10579 6,0 3,8 4,9 1,6 31,7 C-1401-1-02696 10,6 7,7 9,2 2,1 22,4 C-1401-1-05232 7,9 5,5 6,7 1,7 25,3 C-1401-1-05555 6,6 3,9 5,3 1,9 36,4 C-1402-1-16974 8,6 5,6 7,1 2,1 29,9 C-1403-1-01494 7,1 4,9 6,0 1,6 25,9 C-1403-1-10977 7,9 6,3 7,1 1,1 15,9 C-1403-1-13875 8,1 5,0 6,6 2,2 33,5
6.2
Klinische validatie
Het gaat om een analytische validatie. De referentiewaarden moeten opnieuw worden vastgesteld indien de Mediphos ELISA op de DSX wordt geïmplementeerd.
7 Documentatie
Documentatie aangepast
Document
Check
Aanvraagformulier Zoekwijzer bepalingen
Bepalingenoverzicht Intranet site CKCL Labonderzoek A-Z
Referentiewaardenkaartje
GLIMS instellingen, zie: CKCL-data$ on’vf-d4’(I:)\Blauwdruk\#Procedure wijzigingen of nieuwe bepalingen GLIMS-officieel.doc
Brief naar aanvragers -
SOP’s apparaten aangepast/aangemaakt NVT
SOP’s bepalingen aangepast/aangemaakt
8 Discussie
De Mediphos anti-GAD ELISA is na de eerste correlatie experimenten als ongeschikt beoordeeld voor automatisering op de DSX. De cut-off waardes van 3,0 en 6,0 IU/ml liggen in het vlakke deel van de standaardcurve, niet het lineaire. Kleine variaties leiden tot grote concentratie verschillen en een te lage gevoeligheid in het lage meetgebied.
De standaardcurves vertonen goede correlatie en komen overeen met het QC certificaat. De monsters vertonen echter geen goede correlatie. De DSX vertoont tussen de twee uitvoeringen een acceptabele precisie. De gewijzigde incubatie manueel (hogere temperatuur, harder schudden en afgeschermd van licht) leidt tot grote verschillen. Dit leidt echter niet tot betere correlatie met de DSX, waar de gewijzigde incubatie voor moest zorgen.
De DSX plaatschudder in de incubator heeft drie standen, laag, midden en hoog, die ongeveer overeenkomen met 800, 1000 en 1200 rpm respectievelijk. De plaat wordt lineair geschud en dit is voornamelijk bedoeld om luchtbellen te verwijderen. Voor een protocol waarbij het een vereiste is dat goed gemengd wordt, is de DSX ongeschikt. Hiervoor moet de plaat echt