• No results found

2.1 Rumphius bij Kaap De Goede Hoop

Op de Tweede Kerstdag van 1652, vertrok de ‘adelborst’ Rumpf vanaf Texel op de

Muijden een jacht met als schipper Evert Theunisz. Harnay, naar Indië. ‘Adelborst’

wil zeggen ‘cadet bij de marine’. Blijkbaar heeft men op het VOC-huis te Amsterdam

hem hoger ingeschaald, dan als gemeen soldaat. Na een zeer snelle vaart kwam het

schip op 18 april 1653

23

in de Tafelbaai aan, waar Jan Antonisz. Van Riebeek

(1618-1677) iets meer dan een jaar daarvoor aan land was gegaan om daar een

verversingspost voor de VOC te stichten. De Muijden was een van de alleréérste

schepen (in feite pas het tiende!) uitvarende schip, dat sinds die stichting daar

binnenliep. Het was een voorspoedige reis geweest met tot de Kaap maar zes doden.

De retourvloten wisten toen zelfs nog helemaal niets van de nieuwe kolonisatie af

en deden nog slechts incidenteel de Kaap aan. Rumpf's schip zou daar tot 26 april

blijven liggen.

Rumphius ging daar aan land! In zijn AKB [Lib. 6, Cap. 13, p. 19], schrijft hij

over de ambonse ‘ruige Abutilon’ of Abutilon hirsutum. Een tweede ambonse soort

is de ‘gladde Abutilon’ of Abutilon laeve sive agreste. Deze behandelt hij in AKB

[Lib 6, Cap. 14, p. 31-32]. Hij zegt daarover:

‘De reuk der bladeren is vrij wat zwaar, en zo men lang daar bij staat, het

hooft moeijelijk, uit den zalfagtigen na kattepis trekkende; het groeit meest

op 't voorste lage en kale gebergte daar 't laag en uitgespreit blijft, maar

in tuinen voorkomende, werd het een man hoog en een welgeschikt struikje,

gelijk men ook vind agter de Negorijen in 't veld; zo is het ook met geen

andere naam bekent bij de Inlanders dan de voorgaande. Onze Chirurgijns

gebruiken 't ook in plaats van de regte Malva, dewijl zijne bladeren aan

zagtigheid met dezelve best over een komen, alsmede de kaarsvormige

vrugten, hoewel 't in alle zijne deelen droger is dan alle Malva-zoorten.

Dergelijk boompje, na mijn onthoud, heb ik gevonden aan de Caap de Bon

Esperance, met een dik, vet, en wolagtig blad, en een ligt geele bloeme zo

sterk van reuk als de Hottentotten zelfs waren, en ik geloof, dat ze haren

reuk van dit boompje krijgen, want het staat mij voor, omtrent den

Leeuwenberg, gehele bosschagien van deze stinkende Althea ontmoet te

hebben, waar onder de grond zo schoon geveegt was als in een huis, en

die bij mij waren verzekerden mij, dat de Hottentotten daar onder woonden,

dog het luste mij niet daar in te gaan’.

Een tweede verwijzing naar zijn verblijf aan land op Kaap de Goede Hoop vinden

wij in zijn AKB [Lib, 8, Cap. 64, p. 277] met betrekking tot de ‘Indische zuurklaver’

of Onyx lutea Indica. Daar schrijft hij:

Het Oost-Indisch Huis te Amsterdam (O. Dapper).

Kaap de Goede Hoop (E.H. Valkenburg).

‘Van Zuurachtige kruiden heeft men verscheide in Oost-Indien, zo tamme

als wilde, waar van een wilde in 't negende boek [Cap. 70, p. 457-458] zal

beschreeven werden, onder de naam van Empetrum acetosum. Onder de

tamme is de gemeenste, de zoorte van Zuurklaver, die men Onyx flore

luteo noemd, van dezelve gedaante, smaak en eijgenschap gelijk ze

beschreeven,

en afgemaald is bij Clusius lib. 6 rarior. plant. cap. 59

24

. Weshalven ik de

beschrijvinge uitlate, alleenlijk daar bij doende, dat zijne zaad-houwens

[peulen, wb] ten naasten bij rijp zijnde opspringen, als men ze aanraakt,

en het zaad iemand in de oogen schiet, en even door dit uitspringen word

het vermenigvuldigd, zoo dat het een geheel bedde in de tuin beslaat, als

met 't begaan laat. Het wil gaern eenige steene om zig hebben, inzonderheid

gebakken, of vermolzemde steenen van oude muuren. Het sluit 's nachts

zijne bladeren mede toe, en formeerd een spitze kegel, met lange dunne

ranken, ook hier en daar weer inwortelende.

Naam. Deze zuurklaver noemd men in 't Latijn Onyx lutea Indica. In 't

Maleijts Daun Assam Kitsjil, dat is kleen Zuurblad, tot onderscheid van

Daun Assam Besaar, hetwelk is het Empetrum acetosum. Op Ternataans

Mala Mala. Op Javaans Sumangi.

Plaats. Het wast mijns wetens nieuwers [nergens, wb] in 't wild, immers

in deze Eijlanden, maar in gebouwde landen, en tuinen, zo vanzelfs als

door zaad. Aan de Cabo de Bonesperance heb ik het egter ook in 't wild

gevonden, omtrent de voet van de Leeuwberg Anno 1653, daar het met

hoopen vergaderd, en aan boord gebragt wierde, om nevens tot Moeskruid,

en ververschinge te dienen, waar van zonderlijk bate gevoelden die geene,

die aan de Scheurbuik [Scorbutum] vast waren.

Gebruik. Onze Natie oeffend het meest in de tuinen, om onder Moeskruid

te mengen, en zuure saucen over visschen daar van te maken, met water

gewreeven, en het zap uitgeperst, is goed voor een zeere mond, los, en

stinkend tandvleesch. De blaadjes in een ander blad gewonden, over 't

vuur warm gemaakt, en den zap uitgeperst alleen, of met een weinig water

gemengd, en in de oogen gedaan, zuiverd dezelve van alle smeerigheid,

verklaart het gezigt, en beneemt het jeuken aan de oogenleden, dezelve

bladeren met een weinig Rijstmeel gewreeven tot een dun papje, en

opgestreken, verdrijven de roodhond des huids’.

Een derde verwijzing naar de Kaap vinden wij in AKB [Lib. 7, Cap. 4, p. 7] over de

Zee-boonen of Faba marina. waarover wij hier boven al spraken. Daar zegt Rumphius:

‘Het wast liefst omtrent de stranden en waterkanten, daar hooge boomen

zijn, daarom het zo vreemd niet is dat men deeze houwen (peulen, wb)

voor de vrugten van dien boom aanziet, te meer alzo de bladeren malkander

ook wat gelijken, alsmede de vrugten en zaden van 't ijzer-hout met de

kleine Parran eenigzints overeenkomende, gelijk boven in 't vierde boek

gezegt is’. Dan zegt hij een eindje verder: ‘dat de rijpe vruchten in 't water

vallen, zoo heeft men geloofd dat het een zee-gewas is’. En hij zegt: ‘voorts

is ze bekend niet alleen in alle Amboinsche en Moluxe, maar van alle

andere Eijlanden van Water-Indien*, van Sumatra door Malacca tot in

Bengalen toe. Ik heb ze

24 Carolus Clusius of Charles de L'Écluse (1526-1609), Rariorum Plantarum Historia Antwerpen, 1605.

mede gevonden op den strand van de Cabo de Bon Esperance, te weeten

GERELATEERDE DOCUMENTEN