• No results found

3 Terrestrische natuur

3.3.2 Ruimtelijke maatregelen

Ruimtelijke adaptatiemaatregelen die de veerkracht van ecosystemen vergroten, zijn het vergroten van gebieden, het vergroten van de heterogeniteit en het vergroten van de connectiviteit tussen natuurgebieden onderling en tussen natuurgebieden en het omringende landschap.

In grotere gebieden kunnen grotere populaties tot ontwikkeling komen, en kunnen fluctuaties door extreme weersomstandigheden beter opgevangen worden.

In een netwerk met goede connectiviteit zijn soorten in staat mee te migreren met verschuivende klimaat- zones. Op die manier kunnen ze vanuit het huidige verspreidingsgebied het nieuwe verspreidingsgebied bereiken. Ook is er binnen een netwerk met goede connectiviteit ruimte voor (tijdelijke) refugia. Mocht een populatie bijvoorbeeld door extreme weersomstandigheden lokaal uitsterven, dan is herkolonisatie vanuit andere, overlevende populaties mogelijk. Bij geïsoleerde plekken is dat veel minder goed mogelijk.

3.3.3 Vergroten heterogeniteit

Ook heterogeniteit binnen een gebied biedt mogelijkheden voor overleven onder ongunstige weersomstandig- heden. Heterogeniteit in microklimaat, in vegetatiestructuur of reliëf, vergroot de kans dat er onder droogte, hitte of juist extreme neerslag toch geschikte plekjes zijn om te overleven. Door deze interne heterogeniteit ontstaan zgn. klimaatrefugia. In klimaatrefugia kunnen soorten overleven als er in de omgeving door bijvoor- beeld opwarming of uitdroging geen geschikt habitat aanwezig is (Vos et al

.

, 2008a, Hansen et al

.

,2010). Vanuit dergelijke refugia kunnen andere plekken, wanneer ze geschikt zijn, opnieuw of voor het eerst, gekolo- niseerd worden.

3.3.4 Abiotische kwaliteit: nutriënten en waterbeheer

Maatregelen in beheer zijn erop gericht om de standplaatsfactoren gunstig te beïnvloeden. Eén van de verwachte gevolgen van hogere temperaturen is dat de mineralisatiesnelheid toeneemt, wat leidt tot grotere nutriëntenbeschikbaarheid voor de vegetatie, wat weer kan leiden tot meer groei. Ook hogere CO2-concentratie leidt tot versterkte groei van de vegetatie. Hogere temperaturen leiden eveneens tot veranderingen in de samenstelling van vegetaties, omdat C4-planten meer profiteren en dan C3-planten. Meer groei, mogelijke verruiging, meer biomassaopbouw in grazige vegetaties leiden tot mogelijke grote verschuivingen in

soortensamenstelling, waarbij algemene soorten toenemen ten koste van zeldzame. Een maatregel waarmee de gevolgen van de grotere nutriënten beschikbaarheid kan worden gecompenseerd is het frequenter maaien en afvoeren van de biomassa. Echter, dit kan ook verstorend werken op diverse processen, zoals verstoring van gedrag van dieren, verhindering van zaadzetting bij planten, enz. Zeker wanneer er op grote schaal wordt gemaaid en afgevoerd (of geplagd), kan dit nadelig zijn. Kleinschaligheid en afwisseling in beheer zijn kenmer- ken van het beheer die mogelijk de nadelige gevolgen beperken. Preventieve maatregelen om de nutriënten- belasting omlaag te krijgen zijn minstens zo belangrijk (eutrofiëring vanuit landbouw bij voorbeeld afspoeling nutriënten, inundatie met eutroof water, e.d.).

Ingrijpende veranderingen in standplaatsfactoren zijn te verwachten door veranderingen in neerslagpatronen gecombineerd met hogere temperaturen. In Nederland is het beheren van wateroverschot (afvoeren, ontwateren) verweven met de inrichting van het landschap. De verwachting is dat technische maatregelen geen duurzame oplossing voor klimaatverandering bieden. Een duurzame oplossing ligt in het vergroten van het waterbergend vermogen binnen regionale stroomgebieden. Dat betekent in stroomgebieden dat boven- strooms water langer vastgehouden wordt. Bijvoorbeeld door het verder herstellen van meanderende stromen en door het verwijderen van drainagevoorzieningen, het ondieper maken of dempen van sloten leidt ook tot minder snelle afvoer van water en dus langer vasthouden van water in gebieden. Maar ook de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van bodems zelf door opbouw van organisch materiaal zou een belangrijke factor

kunnen zijn. Het gevolg is minder droogte in perioden met weinig neerslag en minder wateroverlast in tijden van veel neerslag.

Ruimtelijk concentreren van adaptatiemaatregelen

Adaptatiemaatregelen zijn het meest effectief wanneer ze ruimtelijk geclusterd worden uitgevoerd. Een duide- lijk voorbeeld daarvan is het belang van de ruimtelijke samenhang tussen natuurgebieden om verschuiving van soorten en herkolonisatie na verstoringen mogelijk te maken. Die ruimtelijke samenhang zal op landelijke schaal afgestemd moeten worden om verschuiving ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Daarbij is aansluiting op eventuele grensoverschrijdende natuurgebieden van belang.

In een nationale adaptatiestrategie zijn voor de belangrijkste ecosysteemtypen in Nederland zones aange- wezen waarbinnen adaptatiemaatregelen genomen zouden moeten worden (Vonk et al

.

, 2010): moerassen, bossen, heide en beekdalen. Deze zones worden hier kort geïntroduceerd:

Voor moerassen is internationale aansluiting en een doorgaande route aan de orde, vanwege het internationale belang van de Nederlandse moerassen in Europa (figuur 22).

Voor bosgebieden is een strategie waarbij internationale aansluiting wordt gezocht op boscomplexen in Duitsland aan de orde (figuur 23). Een doorgaande route door Nederland ligt niet voor de hand, vanwege de grote rivieren tussen de bossen in het zuidelijke zandgebied (Noord-Brabant) en de bossen op de zandgronden in midden en Noord-Nederland. Een doorgaande route is ook niet noodzakelijk, vanwege de grote boscom- plexen ten oosten van Nederland in bijvoorbeeld België, Frankrijk en Duitsland.

Figuur 22

De klimaatcorridor moeras verbindt de Nederlandse moerasbolwerken onderling en met moerassen elders in Europa. Binnen deze corridor is het nemen van adaptatiemaatregelen het meest effectief voor een samenhangende adaptatiestrategie voor moerassen (Vonk et al., 2010).

Figuur 23

De Nederlandse bossen vormen zes bolwerken en een cluster van kleinere bossen in het zuiden. De bolwerken vormen de basis voor een twee zijtakken van de Europese klimaatcorridor voor bos (Vonk et al., 2010).

De heidegebieden in Nederland en ons omringende landen zijn sterk versnipperd. Voor deze ecosystemen is het van belang om in te zetten op versterking van de veerkracht van regionale clusters (figuur 24). Maat- regelen ter versterking van de veerkracht moeten zich richten op verbeteren van de onderlinge ruimtelijke samenhang, de abiotische kwaliteit en heterogeniteit.

Figuur 24

Nederland heeft vier clusters met een hoge dichtheid aan grote heidegebieden die een belangrijke bijdrage leveren aan het duurzaam voorkomen vanheidesoorten in Nederland (Vonk et al., 2010).

De natuurgebieden in de kust- en duinzone hebben over het algemeen een goede ruimtelijke samenhang, met uitzondering van het Zeeuwse kustgebied en de zwakke schakels langs de Noordzeekust. Internationaal gezien is de kust van groot belang. Een doorgaande route met internationale aansluiting vormt de basis voor de klimaatcorridor duin en kust (figuur 25). De ‘zandmotor’ vormt een belangrijke maatregel om de kustlijn langs de Noordzee vast te houden. Door zandsuppletie wordt verlies van zand door zeespiegelstijging gecompenseerd.

Figuur 25

De klimaatcorridor duin en kust vormt een doorgaande internationale route die de clusters natuurgebieden langs de Nederlandse kust verbindt met natuurgebieden in aangrenzende landen (Vonk et al., 2010).

3.4

Effecten van klimaatverandering en opties voor klimaatadaptatie