• No results found

ontwikkelingen

In dit hoofdstuk gaan we in op de tweede

onderzoeksvraag van het project: Welke effecten kunnen

voorziene ontwikkelingen hebben op het ruimtegebruik in de betreffende regio’s en gebiedstypen? Welke ontwikkelingen dan wel onzekerheden daarin zijn het meest bepalend voor het ruimtegebruik?

Voor het formuleren van een antwoord op deze vraag hebben we allereerst voor elk van de genoemde demografische ontwikkelingen geïnventariseerd welke mogelijke ruimtelijke gevolgen daaraan kunnen worden gekoppeld. Daartoe hebben we geput uit PBL-rapporten, rapporten van verwante instituten en overige relevante publicaties. De gevonden ruimtelijke gevolgen zijn vervolgens gecategoriseerd naar domein: woningmarkt, werken/bedrijvigheid, voorzieningen inclusief zorg en recreatie, en mobiliteit.

In dit hoofdstuk houden we deze domeinen aan als basis voor de rapportage. We geven per domein eerst een korte inleiding en schetsen daarin de algemene ontwikkeling. Daarna werken we puntsgewijs de

ruimtelijke gevolgen specifieker uit. Het geheel is beknopt samengevat in tabel 1 in de Bevindingen.

2.1 Wonen en woningmarkt

• Voor de behoefte aan woningen is niet zozeer de

bevolkingsomvang, als wel het aantal huishoudens van belang, aangezien de verhouding tussen huishoudens en woningen bijna een-op-een is. Er is daarmee een

directe relatie tussen demografische ontwikkelingen en (de vraag naar) woningen. Tussen 2010 en 2040 komen er naar verwachting nog bijna 1 miljoen huishoudens bij; dit betekent een uitbreidingsbehoefte van rond de 1 miljoen woningen.

• Huishoudenskrimp in krimpgebieden kan voordelig zijn voor woningzoekenden en outsiders op de

koopwoningmarkt (starters en huurders). Huishoudenskrimp is nadelig voor aanbieders van woningen (zoals corporaties en particuliere verkopers), omdat het moeilijker wordt de woning te verkopen dan wel opnieuw te verhuren.

• Vergrijzing resulteert in een toenemende vraag naar voor ouderen geschikte woningen; een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens

(huishoudensverdunning) resulteert in een toenemende vraag naar huurwoningen en appartementen.

• Op middellange termijn leidt vergrijzing tot een afnemende verhuismobiliteit, een toenemende stagnatie op de woningmarkt en verminderde mogelijkheden voor gezinnen en andere huishoudens. Op lange termijn leidt vergrijzing tot een toenemend woningaanbod, wat kan leiden tot een (verdere) ontspanning op de woningmarkt.

• Het hebben van een koopwoning komt onder autochtonen veel vaker voor dan onder allochtonen. Toch hoeft de voorziene toename van het aantal niet-westerse allochtonen niet te resulteren in een toenemende vraag naar huurwoningen. Wat betreft de

TWEE TWEE

woonwensen zijn de verschillen tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen namelijk betrekkelijk klein. Voor de behoefte aan woningen is niet zozeer de bevolkingsomvang, als wel het aantal huishoudens van belang. De verhouding tussen huishoudens en woningen is bijna een-op-een: een toenemend aantal huishoudens leidt tot een bijna even grote uitbreidingsbehoefte aan woningen. De ontwikkeling van het aantal woningen gaat dan ook grofweg gelijk op met die van het aantal huishoudens (figuur 2.1). De woningvoorraad in Nederland is tussen 1982 en 2009 toegenomen van 5 miljoen woningen naar 7,1 miljoen woningen, terwijl het aantal huishoudens is toegenomen van 5,1 miljoen naar 7,3 miljoen. Een belangrijke trend in de woningmarkt is daarbij de veranderde verhouding huur-koopwoningen in de totale voorraad: van 40 procent koopwoningen in 1980 naar 58 procent in 2010. Het aantal bewoonde woningen ligt rond 110.000 lager dan het aantal woningen en er zijn rond 300.000 meer huishoudens dan bewoonde woningen. Dit verschil komt enerzijds doordat mensen in andere woonvormen kunnen wonen (die niet tot de woningvoorraad worden gerekend, zoals studentenunits en woonboten) en anderzijds doordat meerdere

huishoudens in één woning kunnen wonen (dit komt vaak voor in de grote steden doordat arbeidsmigranten of studenten gezamenlijk in een pand wonen).

Wanneer de huishoudenstoename sterker is dan de groei van de woningvoorraad kan dit leiden tot schaarste en stijgende huizenprijzen. Een krimpend aantal

huishoudens leidt in eerste instantie tot leegstand van woningen (tenzij huishoudens van ‘niet-woningen’ verhuizen naar woningen en meerdere huishoudens uit één woning elk een eigen woning gaan bewonen). In

tweede instantie kan krimp van het aantal huishoudens resulteren in een neerwaartse druk op de huizenprijzen (zie ook hoofdstuk 3, de paragraaf over krimpgebieden). Het aantal huishoudens neemt volgens de

huishoudensprognose van het CBS tussen 2010 en 2030 nog fors toe, met bijna 1 miljoen extra huishoudens. Dit betekent dat vanuit de demografie een bouwopgave bestaat van ongeveer 1 miljoen woningen (de

uitbreidingsbehoefte). Naar verwachting gaat het bij de toename van het aantal huishoudens vrijwel volledig om een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, aangezien het aantal paren in de komende twee decennia vrijwel stabiel is (figuur 2.2). Er kunnen drie groepen eenpersoonshuishoudens worden onderscheiden: jongeren die vanuit het ouderlijk huis alleen gaan wonen, paren die uit elkaar gaan en daarna alleen gaan wonen, en oudere paren waarvan een partner komt te overlijden. De toename van het aantal eenpersoonshuishoudens moet vooral op het conto van de vergrijzing worden geschreven.

Na 2030 is het aantal huishoudens vrij stabiel, op een niveau van rond 8,4 miljoen huishoudens. In deze periode gaat het aantal paren licht dalen, terwijl het aantal eenpersoonshuishoudens licht blijft stijgen (zie ook figuur 2.2).

Hoewel voor de woningmarkt op de langere termijn de sociaal-demografische ontwikkelingen naar verwachting meer doorslaggevend zijn dan de economische

ontwikkelingen, geldt voor de korte termijn (tot rond 2020) dat de effecten van de economische crisis ook een grote rol spelen. Als gevolg van die crisis is de

nieuwbouwproductie sterk teruggelopen. In 2009

Figuur 2.1 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 4 5 6 7 8 miljoen PB L. nl Woningen Bewoonde woningen Particuliere huishoudens

Aantallen woningen en huishoudens, 1982-2009

TWEE

kwamen nog ruim 80.000 woningen gereed, tegen circa 55.000 in 2010 en 2011. Veel nieuwbouwprojecten liggen momenteel stil of zijn gecanceld. Hierdoor dreigt de komende jaren een slechte aansluiting tussen vraag en aanbod te ontstaan, aangezien er de komende jaren ongeveer 60.000 huishoudens per jaar bijkomen, terwijl er mogelijk veel minder woningen worden gebouwd. De stagnatie in de bouw kan in combinatie met de voorziene huishoudenstoename leiden tot een oplopend

woningtekort (van 150.000 naar 300.000 blijkens ABF Research), hetgeen op zijn beurt kan leiden tot een grote druk op de woningmarkt, met name in de huursector. Vooralsnog is er echter sprake van een neerwaartse druk op de huizenprijzen. Sinds 2008 zijn de huizenprijzen dalende en de verwachting is dat de daling ook in 2013 doorzet (Van der Cruijsen & Van Rooij 2012). Door de gedaalde huizenprijzen heeft één op de vijf

woningeigenaren een restschuld als hij zijn huis nu moet verkopen (Conijn 2012). Dit leidt tot inertie op de