• No results found

Rubricering van voor en nadelen voor burger, ondernemer en decentrale overheid

Hoofdstuk 4 Voor en nadelen van de overgang naar ‘milieubelastende activiteit’

4.2 Rubricering van voor en nadelen voor burger, ondernemer en decentrale overheid

In deze paragraaf zal de analyse uit de vorige paragraaf worden gerubriceerd naar voor- en nadelen voor de burger (de hobbyist), de ondernemer en de overheid.

4.2.1 Voor- en nadelen voor de burger

De regels voor de burger richt zich op de regels omtrent hobbymatige activiteiten. Naar huidig recht worden hobbymatige activiteiten getoetst aan het vereiste van ‘bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was’. Een hobbymatige activiteit kan naar dit criterium in sommige gevallen als inrichting worden beschouwd. Hier is veel jurisprudentie over. Ik kan mij voorstellen dat deze jurisprudentie voor een hoop onduidelijkheden zorgt en dat dit de rechtszekerheid voor de hobbyist niet ten goede komt. Alhoewel de jurisprudentie met betrekking tot de bedrijfsmatigheid inmiddels grotendeels uitgekristalliseerd is, kan het voor grensgevallen nog steeds onduidelijk zijn, omdat in de jurisprudentie de bedrijfsmatigheid zeer casuïstisch wordt beoordeeld.

Hobbymatige activiteiten worden onder de Omgevingswet niet per definitie uitgesloten en tevens niet getoetst aan een bepaald criterium. Er moet in het Bal worden gekeken of de desbetreffende activiteit aan een omschrijving voldoet en eventueel boven een bepaalde

41

grenswaarde uitkomt. Voor de burger zal het niet voordelig zijn dat bepaalde activiteiten in de toekomst wel als ‘milieubelastende activiteit’ zullen worden bestempeld door de omschrijving in het Bal, omdat de activiteit dan aan de regels uit het Bal moet voldoen en dit leidt tot lastenverzwaring.

4.2.2 Voor- en nadelen voor de ondernemer

Voor ondernemers zal er flink wat gaan veranderen. Zoals geanalyseerd, zullen een hoop begrippen aan het Europees recht worden ontleend. Deze begrippen zijn noch in de Omgevingswet of het Bal, noch in de jurisprudentie toegelicht. Dit zal problemen opleveren bij de overgang naar de Omgevingswet met betrekking tot de verleende of nog te verlenen vergunningen. Het wordt daarom lastig te bepalen of een bedrijfsonderdeel wel of niet gekwalificeerd kan worden als ‘samenhangende activiteiten’. Ik kan mij voorstellen dat een ondernemer daarom niet precies weet welke veranderingen er zullen optreden met betrekking tot de aan hem verleende of nog te verlenen vergunningen.

Naar huidig recht kan slechts één vergunning worden verleend indien er sprake is van één inrichting, waar één (rechts)persoon zeggenschap moet hebben over alle activiteiten. Dit is niet altijd haalbaar. Indien het zeggenschapscriterium niet gehanteerd gaat worden met betrekking tot ‘samenhangende activiteiten’ (omdat dit criterium in het Bal zelf niet wordt vermeld) zullen bedrijven eenvoudiger kunnen samenwerken zodat een hoger milieurendement wordt behaald en er zo duurzame bedrijventerreinen kunnen ontstaan. Dit heeft positieve gevolgen voor de ondernemers, want er is maar één vergunning nodig dus er zijn minder administratieve lasten. Bovendien kan het kostenbesparing opleveren en zullen ‘milieugevolgen’ kunnen worden uitgewisseld tussen bedrijven.

Een concernvergunning is onder het aangrijpingspunt van het inrichtingenbegrip niet mogelijk en zal ook onder het aangrijpingspunt van milieubelastende activiteit niet mogelijk zijn, omdat het nabijheidscriterium gehanteerd zal blijven.

Zoals beschreven is er in de Omgevingswet niets geregeld met betrekking tot de situatie dat er twee hoofdactiviteiten van toepassing zijn. Het zou heel onwenselijk zijn voor een ondernemer indien er dan verschillende (tegenstrijdige) regels gelden of dat er dan zelfs nog een andere vergunning moet worden aangevraagd. Er is dan ook nog een kans dat er verschillende bestuursorganen bevoegd gezag zijn bij de verschillende regels/vergunningen. Dit levert onwenselijke situaties op, zoals lastenverzwaring.

42 4.2.3 Voor- en nadelen voor de decentrale overheid

In de eerste plaats geldt ook voor de decentrale overheid dat de overgang van het inrichtingenbegrip naar de ‘milieubelastende activiteit’ lastig zal zijn, omdat veel Europese begrippen niet zijn gedefinieerd of toegelicht in jurisprudentie. Omgevingsvergunningen milieu kunnen niet blindelings worden omgezet in omgevingsvergunningen milieubelastende activiteit.

De overheid krijgt door de introductie van het omgevingsplan, meer bevoegdheden om regels te stellen met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Zoals geanalyseerd, zal het omgevingsplan als vangnet gaan functioneren, waarin op grond van milieumotieven een locatiespecifieke oplossing kan worden geboden voor de milieubelastende activiteiten die niet worden gereguleerd ingevolge de Omgevingswet en het Bal. Of dit als voordeel voor de decentrale overheid kan worden bestempeld, is nog maar de vraag. Ik kan me voorstellen dat decentrale overheden opzien tegen meer bevoegdheden en een grotere verantwoordelijkheid voor milieugevolgen (lastenverzwaring). Voor de flexibiliteit om in te kunnen spelen op milieugevolgen zie ik hier echter wel grote voordelen in.

Indien het zeggenschapscriterium niet zal worden gehanteerd, zal het voor de decentrale overheid lastiger worden om te handhaven. Want indien er sprake is van meerdere verantwoordelijke (rechts)personen voor een bepaalde (samenhangende) milieubelastende activiteit, wie moet er dan worden aangesproken indien er sprake is van een overtreding? Ook in relatie tot kortdurende activiteiten wordt voor het lastig handhaven. De activiteiten kunnen al voorbij zijn, voordat de decentrale overheid de overtreding heeft ontdekt.

Aangezien kortdurende activiteiten alsmede hobbymatige activiteiten nu niet per definitie worden uitgesloten, leidt dit tevens tot een lastenverzwaring voor bestuursorganen.

Met betrekking tot de verdwijning van het zeggenschapscriterium zal er sneller één vergunning kunnen worden verleend voor verschillende in elkaars nabijheid gelegen bedrijven. Hierdoor zullen de administratieve lasten ook voor decentrale overheden afnemen en tevens zal er een integrale beoordeling tussen verschillende in elkaars nabijheid gelegen bedrijven tot stand kunnen worden gebracht.

43 4.2.4 Conclusie gevolgen voor de praktijk

De gevolgen voor de praktijk kunnen worden teruggebracht naar drie hoofdcategorieën: rechtszekerheid, flexibiliteit en lastenverzwaring. Deze categorieën zijn in de volgende tabel samengevoegd per doelgroep om een juist overzicht te krijgen van de gevolgen van de introductie van de milieubelastende activiteit voor de praktijk:

Burger Ondernemer Decentrale

overheid Rechtszekerheid Neemt toe, geen

stapels jurisprudentie meer m.b.t. bedrijfsmatigheid Neemt af, invulling van Europese begrippen onduidelijk Neemt af, invulling van Europese begrippen onduidelijk Flexibiliteit Neemt af (hobbymatige activiteiten ook gereguleerd) Neemt toe, milieuwinst kan makkelijker worden behaald Neemt toe, meer bevoegdheden in omgevingsplan Lastenverzwaring Ja, ook

regels/vergunning voor hobbymatige activiteiten Ja, indien er meerdere hoofdactiviteiten zijn Nee, indien er één vergunning voor meerdere in elkaars nabijheid gelegen bedrijven kan worden verleend Ja, meer bevoegdheden en lastiger handhaven

Tabel 1: gevolgen van de introductie van de milieubelastende activiteit per doelgroep

Zoals in de tabel te lezen is, zal de introductie van de milieubelastende activiteit voor de praktijk meer nadelen dan voordelen met zich meebrengen. Natuurlijk zullen Europese begrippen te zijner tijd door middel van jurisprudentie worden ingevuld, waardoor de rechtszekerheid weer toe zal nemen. Maar zoals gezegd zal hierbij waarschijnlijk grotendeels worden aangesloten bij de (zo goed als uitgekristalliseerde) jurisprudentie met betrekking tot het inrichtingenbegrip, waardoor ik niet zie waarom het inrichtingenbegrip losgelaten moest worden. Ik zie over het algemeen dus geen grote voordelen van het loslaten van het inrichtingenbegrip voor de praktijk.

44