• No results found

4 RISICOFACTOREN OVERIGE GELDSTROMEN 4.1 Inleiding

In document Controle en toezicht op ESF-subsidies (pagina 86-89)

Een beoordeling van de onderscheiden risicofactoren op de onderzochte overige geldstromen is moeilijker te geven dan bij de overige structuur-fondsen. Dit komt doordat de Algemene Rekenkamer (nog) niet de controlebevoegdheid heeft om bij eindbegunstigden te controleren.

Hoewel zij reeds begonnen is controles op dit gebied te verrichten (zoals het lopende onderzoek naar de Uitvoering van het Vierde

Kader-programma OTO illustreert), zijn deze vooral toegespitst op de concrete ministeriële activiteiten. Hierdoor heeft zij maar een beperkt inzicht kunnen krijgen in de wijze waarop de projecten in de praktijk worden uitgevoerd.

Dergelijk inzicht heeft de Europese Rekenkamer daarentegen wel.Op basis van haar bevindingen kan de volgende – zij het voorzichtige – indicatie worden gegeven van de mate waarin de in de ESF-onderzoeken geconstateerde risicofactoren optreden bij de overige geldstromen.

4.2 Cofinanciering

De projecten die worden uitgevoerd met middelen uit de in dit hoofdstuk onderzochte geldstromen, kennen allemaal verschillende financierings-stromen. Bij sommige is er sprake van publieke cofinanciering, bij andere van private (zoals OTO, waar deze van de consortiumdeelnemers zelf afkomstig is) en bij de overige van zowel publiek als privaat. Het probleem van dubbelfinanciering en het streven naar maximalisatie van de EU-subsidiebijdrage kunnen zich bij deze overige geldstromen ook voordoen, zoals de door de Europese Rekenkamer geconstateerde opzettelijke overfacturering bij OTO-projecten bewijst.

4.3 Subsidiabele kosten

Ook bij deze overige geldstromen is de bepaling van de subsidiabele kosten een belangrijke bron van problemen. De Europese Rekenkamer heeft bij haar werkzaamheden in het kader van DAS-1998 geconstateerd dat bij het intern beleid eenderde van de materiële fouten het gevolg is van de declaratie door begunstigden van niet-subsidiabele kosten.

4.4 Administratieve voorschriften

Wat de uitwerking/toepassing betreft van de administratieve voorschriften van de hier onderzochte overige geldstromen, geldt dezelfde problematiek als bij de structuurfondsen. De algemene (kader)verordeningen en

beschikkingen/besluiten over specifieke programma’s zijn algemeen geformuleerd (betreft vooral doelstellingen en algemene financiële bepalingen). Deze worden verder uitgewerkt in de standaardcontracten per programma, waarbij er in bijlagen wordt ingaan op te subsidiëren kosten. Volgens de Europese Rekenkamer in haar Jaarverslag 1998 waren de subsidiabele kosten in de standaardcontracten te vaag en algemeen omschreven. De contracten zouden vereenvoudigd (met onder meer precieze en eenduidige definities) en beter toegelicht moeten worden. In haar antwoord hierop gaf de Europese Commissie aan dat op het

OTO-terrein voor het Vijfde Kaderprogramma tal van verbeteringen in het standaardcontract zijn opgenomen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 995, nrs. 1–2 88

4.5 Toezicht

Wat toezicht op de uitvoering van de projecten betreft dient men zich te realiseren dat – anders dan bij de structuurfondsen – de verantwoorde-lijkheid hiervoor in belangrijke mate rust bij de Europese Commissie, die de middelen doorgaans zelf beheert of door externe

technisch-administratieve bureaus (TAB’s) laat beheren. In de praktijk is het aantal controles dat ter plaatse wordt uitgevoerd door de beleidsverantwoor-delijke DG’s van de Europese Commissie zeer beperkt (volgens eigen opgave van de betreffende DG’s aan de Europese Rekenkamer vonden er in 1998 op het gebied van het intern beleid 624 interne controles plaats op ruim 36 duizend contracten oftewel minder dan 0,02% van het aantal contracten). Deze contracten vertegenwoordigen tezamen 0,04% van de waarde van alle lopende contracten. Hoewel onduidelijk is welke

toezichtsactiviteiten TAB’s op projectniveau voor de Europese Commissie verrichten, lijken de risico’s op het punt van de frequentie en het niveau van het toezicht op het intern beleid groot. Dit geldt zeker wanneer deze inspanningen worden vergeleken met de vijfprocentsnorm die voor de structuurfondsen geldt.

4.6 Controlevoorschriften

Wat controlevoorschriften betreft is het geconstateerde risico van een ontoereikende interne en externe controle voor de structuurfondsen op het gebied van het intern beleid waarschijnlijk alleen maar groter. In het rapportEU-geldstromen 1995–1998 heeft de Rekenkamer al gewaar-schuwd dat het ontbreken van een accountantsverklaring van de einddeclaratie voor projecten op het gebied van het intern beleid een zorgvuldige afwikkeling van de einddeclaraties door de Europese Commissie vereist. Gegeven de beperkte personele capaciteit van de Europese Commissie en met name die van DG XX (Financiële Controle) is het risico groot dat deze controles ontoereikend zullen zijn.

In haar Jaarverslag 1998 heeft de Europese Rekenkamer vastgesteld dat de beperkte controle-inspanningen van de Europese Commissie op het gebied van het intern beleid daadwerkelijk een ernstig probleem vormen.

In haar reactie hierop heeft de Europese Commissie gemeld dat een controleovereenkomst met een externe onderneming is gesloten zodat ieder jaar 10% van de contractanten wordt gecontroleerd.

Op de aanbeveling van de Europese Rekenkamer om boven een bepaald bedrag een verklaring van een extern accountantskantoor te vereisen waarin de juistheid en de subsidiabiliteit van de gedeclareerde kosten wordt bevestigd, kondigde de Europese Commissie aan met de Europese Rekenkamer in overleg te gaan over de eventuele modaliteiten hiervan.

Dit mede gelet op het feit dat sommige contractanten overheidsdiensten zijn, die reeds worden gecontroleerd door nationale rekenkamers.

4.7 Conclusie

De belangrijke risicofactoren van de ESF-onderzoeken, doen zich naar alle waarschijnlijkheid ook voor bij de overige geldstromen op het gebied van het interne beleid van de EU. Met name het onderzoek van de Europese Rekenkamer bij de eindbegunstigden van dergelijke projecten toont vergelijkbare problemen aan. Daarbij wordt opgemerkt dat met name de Europese Commissie verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van deze geldstromen en daartoe stappen ter verbetering dient te nemen.

De vraag is echter hoe vaak en in welke mate deze problemen zich ook in Nederland voordoen. Gelet op haar beperkte controlebevoegdheden heeft de Algemene Rekenkamer op bedoelde gebieden weinig tot geen

specifiek onderzoek verricht en kan zij alleen op basis van vrijwilligheid op niveau van de eindbegunstigde controleren. Vooralsnog kan de Algemene Rekenkamer geen uitspraken doen over de concrete situatie in Nederland.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 995, nrs. 1–2 90

In document Controle en toezicht op ESF-subsidies (pagina 86-89)