• No results found

Overige geldstromen .1 EU-regelgeving

In document Controle en toezicht op ESF-subsidies (pagina 78-81)

2 BESTRIJDING VAN MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK 2.1 Inleiding

2.3 Overige geldstromen .1 EU-regelgeving

In het kader van dit rapport is gekeken naar de voor Nederland drie belangrijkste overige geldstromen op het terrein van het intern beleid van de Europese Unie (bedragen voor 1998 – bron: Miljoenennota 2000)

• Onderzoek en technologische ontwikkeling (210 mecu);

• Transeuropese netwerken (44 mecu);

• Opleiding en jeugd (25 mecu).

De begrotingsuitvoering op het gebied van het intern beleid is een directe verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Anders dan bij de structuurfondsen is er bij de uitvoering van de overige geldstromen geen sprake van «gedeeld beheer» tussen de Europese Commissie en de lidstaten. De meeste overige regelingen worden uitgevoerd op grond van contracten/beschikkingen tussen de Europese Commissie en de begun-stigde, waarbij de lidstaat niet is betrokken.

Daarbij sluiten de diensten van de Europese Commissie doorgaans contracten met derden in de overheids- of particuliere sector (uiteindelijke begunstigde) ter ondersteuning van projecten of activiteiten door een percentage van de subsidiabele kosten bij te dragen. De contracten, die per steunvorm en -gebied zijn gestandaardiseerd, bevatten een specifi-catie van de subsidiabele kosten en een tijdschema voor de rechtstreekse betalingen. In de meeste gevallen vindt na het sluiten van het contract uitbetaling van voorschotten plaats, waarvan de voortgang afhankelijk is van het indienen van verslagen en/of onkostendeclaraties. Na indiening en goedkeuring van het eindresultaat en het financieel verslag vindt betaling van het eindsaldo plaats.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 995, nrs. 1–2 80

De betrokkenheid van de ministeries bij het beheer van en de controle op de overige geldstromen varieert van vertegenwoordiging in beheers-en/of reglementeringscomités tot controle door de departementale accountantsdienst zelf en review door de departementale accountants-dienst van de controlewerkzaamheden door derden (meestal openbare accountants) indien de overheidssector belast is met een deel van het beheer van het programma of een rijksoverheidsdienst deelneemt aan de projecten.

Een schematische weergave van de beheers- en controlesituatie in Nederland voor de drie onderzochte overige geldstromen wordt gegeven in bijlage 2. Een uitgebreide beschrijving van de opzet van beheer en controle voor deze geldstromen is weergegeven in bijlage 4 van het RekenkamerrapportEU-geldstromen 1995–1998.

2.3.2 Uitwerking M&O-beleid

Uit een toetsing van de basisregelgeving van de onderzochte overige geldstromen aan de onderscheiden elementen van een M&O-beleid, blijkt dat hier niet of nauwelijks aandacht aan wordt besteed. In alle onder-zochte geldstromen zijn summiere bepalingen opgenomen over evaluatie-verplichtingen en financiële controle en toezicht. De basiselementen voorlichting en sancties krijgen nog minder aandacht.

De vraag rijst of de uitwerking van een M&O-beleid op het niveau van basisverordeningen en -besluiten noodzakelijk is, daar de Europese Commissie zelf direct verantwoordelijk is voor de uitvoering. Elementen hiervan zijn immers ook opgenomen in haar Financieel Reglement, in de afspraken die de Europese Commissie met de uitvoerende intermediaire organisaties maakt en in de contracten die zij met begunstigden afsluit.

Wel is het zo dat de Europese Rekenkamer in Jaarverslag 1998 opmerkt dat op het terrein van het intern beleid geen mogelijkheid bestaat om boetes op te leggen bij te hoge declaraties en de subsidiabele kosten soms vaag en algemeen geformuleerd zijn in de standaardcontracten.

2.4 Conclusies

Op basis van de risicoanalyse van overige met Europese geld gefinan-cierde projecten concludeert de Rekenkamer dat het M&O-beleid voor de structuurfondsen vanaf 1993 een belangrijke ontwikkeling heeft doorge-maakt. In de basisverordeningen uit 1993, met name de Coördinatie-verordening, is in zeer globale zin aandacht besteed aan de basisele-menten van een M&O-beleid.

Verschillende elementen zijn in de planperiode 1994–2000 door de Europese Commissie nader uitgewerkt in onder andere uitvoerings-besluiten inzake de onregelmatigheidsmeldingen, de voorschriften over subsidiabele kosten en de controle van beheers- en controlesystemen.

Ook is de bestrijding van M&O nader vorm gegeven middels de horizontale verordening inzake de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Ten slotte constateert de Rekenkamer, dat veel SEM 2000-verbeteringen in de nieuwe structuur-fondsverordeningen zijn opgenomen en hierin ook meer aandacht is besteed aan de basiselementen van een M&O-beleid. De Rekenkamer is van oordeel dat deze ontwikkelingen de transparantie en eenduidigheid van de regelgeving ten goede komen, dit ondanks het feit dat zij vorm krijgen in diverse verordeningen en andere besluiten. Zij concludeert dat

op Europees niveau thans veel gerichter aandacht wordt besteed aan bestrijding van M&O. Van een volledig uitgewerkt M&O-beleid voor de structuurfondsen op EU-niveau is echter nog geen sprake. Met name de ontoereikende definiëring van begrippen geeft in de praktijk aanleiding tot veel interpretatieproblemen.

Voor de overige onderzochte geldstromen constateerde de Rekenkamer, dat M&O-elementen nauwelijks in de Europese basisregelgeving zijn terug te vinden. Hier is echter geen sprake van gedeeld beheer en betreft het voornamelijk projecten die worden uitgevoerd op basis van contracten tussen de Europese Commissie en begunstigden. De Europese Commissie is dus direct verantwoordelijk en heeft elementen van M&O-beleid

neergelegd in het Financieel Reglement, in de afspraken met interme-diaire organisaties en in de contracten met begunstigden. Niettemin verdient het M&O-beleid ook op dit terrein volgens de Algemene Rekenkamer de nodige aandacht. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van Jaarverslag 1998 van de Europese Rekenkamer aange-geven verbeteringen op dit punt te zullen aanbrengen, onder andere in de controle-intensiteit.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 995, nrs. 1–2 82

3 RISICOFACTOREN OVERIGE STRUCTUURFONDSEN

In document Controle en toezicht op ESF-subsidies (pagina 78-81)