• No results found

Rijks- en Provinciaal beleid

In document Bestemmingsplan Westerheul IV (pagina 9-12)

Vanaf 17 januari 2006 geldt de Nota Ruimte als het vigerend rijksbeleid. In de Nota Ruimte is het ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Met de vaststelling van de Nota Ruimte vervallen de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s), behorend bij de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra (en de Actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte.

De Nota Ruimte maakt onderscheid tussen rijksverantwoordelijkheden en gedecentraliseerde verantwoordelijkheden. De basiskwaliteit in deze nota omvat de waarden die het rijk gegaran-deerd wil zien.

Over de realisatie van nieuwbouw in het buitengebied wordt in de Nota Ruimte gesteld: ‘het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het kabinet de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor water-berging’.

In het Streekplan Utrecht 2005 – 2015 (vastgesteld december 2004) staat onder meer vermeld dat voor de gemeente De Ronde Venen wordt uitgegaan van een woningprogramma van in to-taal 1.510 woningen. Voor Vinkeveen wordt in het streekplan gesteld: Aan de zuidwestzijde van de kern is restcapaciteit beschikbaar in het plangebied Westerheul IV. Tevens is het plangebied opgenomen binnen de rode contour van de kern Vinkeveen.

Beleidskader

Afbeelding 2.1 Rode contour streekplanvoor de kern Vinkeveen

Waterhuishoudingsbeleid

Voor de onderhavige planontwikkeling is ook het beleid van provincie en rijk met betrekking tot de waterhuishouding van belang, ondermeer verwoord in de Vierde Nota waterhuishouding (1999) en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan (2004). Voor wat betreft de waterkwantiteit is het beleid gericht op het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Ten aanzien van de wa-terkwaliteit gelden schoonhouden, scheiden en afvoeren. In paragraaf 4.4 wordt beschreven hoe voor de planontwikkeling in het onderhavige plangebied met deze principes is omgegaan.

Flora en fauna

De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn (1992) uitgevaardigd. Deze richtlijn be-oogt de biologische diversiteit op het grondgebied van de Europese Unie te waarborgen, door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en wilde flora en fauna. In het kader van deze richtlijnen zijn door de Nederlandse overheid gebieden aangewezen die als speciale beschermingszone worden aangemerkt (Flora en Faunawet 2002). Het plangebied Westerheul IV maakt geen deel uit van een speciale beschermingszone. Wel herbergt het na-tuurwaarden. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.

Natuur en Landschap

Volgens de Europese richtlijn is het onderhavige plan niet SMB-plichtig. Op nationaal niveau is met de komst van de Nota Ruimte (2006) de Structuurschets Groene Ruimte (1995) komen te vervallen. Het beleid inzake natuur en landschap in de Nota Ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bij-zondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang. Dit beleid wordt mede vormge-geven door het aanwijzen van de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhan-gend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De provincie Utrecht heeft de EHS uitgewerkt in een Provinciale EHS, welke is weergeven in het bovengenoemde streekplan.

Het plangebied valt niet binnen de Provinciale EHS.

Beleidskader

Ondanks dat het gebied niet binnen de EHS valt wordt wel beleid ontwikkeld voor een toekom-stig natuur- en recreatiegebied in de omgeving van het plangebied. Hiervoor is het landschaps-plan Marickenland in de maak. Hierop zal verder worden ingegaan bij het regionaal beleid.

Cultuurhistorie en archeologie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg ‘het drag van Malta’, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het ver-drag is het archeologisch erfgoed waar mogelijke te behouden: bij het ontwikkelen van ruimte-lijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het be-gin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan de Nota Belve-dère (1999).

Het beleid van de provincie Utrecht is verwoord in de Hoofdnota Cultuurhistorische hoofd-structuur en beleidsvisie (2002). Het plangebied valt in deze nota onder het gebied Ronde Ve-nen. Hierover wordt gesteld: ‘de belangrijkste opgave is het inzetten van historische kwaliteiten (o.a. herkenbaar houden van ringdijken en radiale zuwes met de kerken en sluizen) als inspira-tiebron bij natuurontwikkeling en waterberging.

In paragraaf 4.2 wordt beschreven hoe in dit bestemmingsplan met cultuurhistorische en archeo-logische waarden is omgegaan.

Milieu

Door het rijk is in 2001 het vierde Nationaal Milieubeleidsplan vastgesteld. Uitgangspunt van het beleid is dat milieulasten niet meer worden afgewenteld op volgende generaties en arme landen. Verbetering van de complete milieukwaliteit (bodem, lucht en water) heeft prioriteit. Dit gezichtspunt vindt ook zijn weerslag in het Provinciaal Milieubeleidsplan (2004). In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieuaspecten voor het plangebied.

Mobiliteit

In september 2004 is de Nota Mobiliteit gepubliceerd. Hierin is het verkeer en vervoerbeleid voor Nederland weergegeven. De visie van het rijk op de mobiliteit luidt als volgt: ‘Mobiliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en sociale ontwikkeling. Een goed func-tionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economische en internationale concurrentiepositie van Nederland te verster-ken. Dit kan alleen door extra samenhang tussen economie, ruimte en verkeer en vervoer.’

De verwachting is dat de (auto)mobiliteit gaat toenemen. Mobiliteit is namelijk de belangrijkste drager van economische groei. Mobiliteit zal daarom niet bestreden worden, maar de groei wordt in goede banen geleid. De ambitie van het rijk is het vergroten van de betrouwbaarheid en het verminderen van de reistijd. Om dit te bereiken moet er afstemming plaatsvinden tussen mobiliteit, ruimtelijke ordening en economie. De aanpak ligt in de uitbreiding en beter benutten van wegen, verbeteren van de betrouwbaarheid (robuustheid) van de netwerken, scheiden regio-naal en natioregio-naal verkeer, stimuleren van innovatie en prijsbeleid.

Zonder goede afstemming tussen de verschillende vervoerswijzen kan openbaar vervoer niet goed functioneren. Nationaal, regionaal en lokaal openbaar vervoer moeten op elkaar worden afgestemd. Het aanbod van openbaar vervoer in stedelijk gebied moet toenemen en in het lande-lijk gebied afgestemd worden op de vraag.

De fiets speelt een belangrijke rol bij verplaatsingen over een korte afstand, met name in de ste-delijke omgeving. Fietsgebruik dient gestimuleerd te worden om de kwaliteit van de leefomge-ving te verbeteren. Hierbij ligt een grote verantwoordelijkheid bij de lagere overheden.

Een reductie van het aantal verkeersslachtoffers in 2020 is het doel van de rijksoverheid. Be-oogd is in 2020 een reductie te bereiken van het aantal verkeersdoden met 40% en ziekenhuis-gewonden met 30%. Alle overheden dienen hieraan een bijdrage te leveren.

De neveneffecten van mobiliteit zoals de uitstoot van schadelijke stoffen, geluidsoverlast en de versnippering van het landschap moeten binnen de perken blijven. Aan alle (inter)nationale wet-telijke en beleidsmatige eisen moet worden voldaan.

Beleidskader

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

In document Bestemmingsplan Westerheul IV (pagina 9-12)