• No results found

Eindnoten:

1. Zie Rick Honings, ‘Goud voor de Tweede Vondel. Bilderdijks erepenning vanwege de

Maatschappij uit 1830’. In: Nieuw Letterkundig Magazijn 2 (2009) 37-45.

2. Zie Marita Mathijsen, ‘Spelling in de negentiende eeuw. Siegenbeek en Bilderdijk’. In: De

negentiende eeuw 12 (1988) 129-140. Ook in idem, Nederlandse literatuur in de romantiek,

1820-1880 (Nijmegen 2004) 137-145.

3. I. da Costa, Bezwaren tegen den geest der eeuw (Leiden 1823). Ook gepubliceerd in: Isaäc da

Costa, Dwaasheid, ijdelheid, verdoemenis! Een keuze uit het werk. Met inl. en aant. door G.J.

Johannes (Amsterdam 1996) 47-122. Over de strekking van en de commotie naar aanleiding

van Da Costa's pamflet zie G.J. Johannes, ‘Bezwaren tegen welke eeuw? Over Isaäc da Costa's

fundamentalistische manifest’. In: De negentiende eeuw 30 (2006) 3-18 en A. Kagchelland &

M. Kagchelland, Van dompers en verlichten. Een onderzoek naar de confrontatie tussen het

vroege protestantse Réveil en de Verlichting in Nederland (1815-1826) (Delft 2009) 245-371.

4. De term ‘ultra-super-orthodoxie’ is van John Bowring. Hij noemde Bilderdijk de ‘Opperveldheer

van eene nieuwe en zegevierende krijgsbende’. Zie Brieven van John Bowring, geschreven op

eene reize door Holland, Friesland en Groningen. Voorafgegaan door Iets over de Friesche

letterkunde, en gevolgd door Iets over de Hollandsche taal en letterkunde van den zelfden

(Leeuwarden 1829-1830) 76, 236. Over het Réveil zie: M. Elisabeth Kluit, Het Protestantse

Réveil in Nederland en daarbuiten, 1815-1865 (Amsterdam 1970) en A. Kagchelland & M.

Kagchelland (2009).

5. Groen van Prinsterer, Schriftelijke nalatenschap 2 (1925) 40. J.H. van der Palm, Bijbel bevattende

alle de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds (Leiden 1818-1830).

6. Vaderlandsche letter-oefeningen (1822/2) 132.

7. Heinrich Hoffmann von Fallersleben, Mein Leben. Aufzeichnungen und Erinnerungen 1

(Hannover 1868) 277.

8. Geciteerd naar H.A. Gomperts, ‘Bilderdijk’. In: De geheime tuin. 2e

druk (Amsterdam 1972)

15, 19-20.

9. W. Bilderdijk, ‘Antwoord op de vraag van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te

Leyden, Hebben de Dichtkunst en Welsprekendheid verband met de Wijsbegeerte; en welk nut

brengt dezelve aan de eene en andere toe?’ In: Werken van de Maetschappy der Nederlandsche

Letterkunde te Leyden 6 (Leiden 1783) 1-200

10. ‘Herinnering aan Leydens Ontzet’. Geciteerd naar De dichtwerken 9 (Haarlem 1858) 11. Zie

ook R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken 1 (Amsterdam 1891) 377-378.

11. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 2 (Amsterdam 1837) 94.

12. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 4 (Amsterdam 1837) 20.

13. Over het concept van de ‘ware dichter’ zie Jan Oosterholt, De ware dichter. De vaderlandse

poëticale discussie in de periode 1775-1825 (Assen 1998).

14. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 1 (1866)

237.

15. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1822) 36-37.

16. Vergelijk W. van den Berg, ‘Bilderdijk maatschappelijk beschouwd’. In: M. van Hattum [e.a.]

(red.), Folia Bilderdijkiana. Bladen voor Bosch (Amsterdam 1985) 53. Hij stelt dat men in het

geval van Bilderdijk kan vaststellen ‘dat hij het niet beneden zijn waardigheid vond de

manuscripten kritisch door te lezen’.

17. ‘De Nederlaag van Frans van Brederode, of de laatste onderneming der Hoekschen; door eenen

Hollandschen Dichter in het laatste gedeelte der vijftiende eeuw bezongen. Uitgegeven naar

het oorspronkelijk handschrift (met aanteekeningen van J. KONING)’. In: Nieuwe werken van

de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden 1:2 (1815) 141-182.

18. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2

(1867) 225.

19. Geciteerd naar R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken 2 (1891) 77.

20. Willem de Clercq, Willem de Clercq naar zijn dagboek. Samengesteld door A. Pierson. 1

(Haarlem 1889), 64.

21. Bilderdijk bezocht in deze periode zes keer een maandelijkse vergadering van de MNL: op 5

december 1817, 2 oktober 1818, 26 februari 1819, 3 oktober 1819, 7 december 1821 en 13

december 1822. Zie Notulen van de maandelijkse ledenvergaderingen, november 1803-juli

1834,UBL,AMNL50, p. 131, 137, 140, 145, 167, 174.

22. Gepubliceerd in W. Bilderdijk en K.W. Bilderdijk, Wit en rood 1 (Rotterdam 1818) 25-50.

23. Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831)

(Hilversum 1998) 365.

24. Die strekking komt overeen met wat Bilderdijk in De kunst der poëzy ( 1809) had geschreven.

Zie W. van den Berg & J.J. Kloek, ‘Inleiding’. In: Willem Bilderdijk, De kunst der poëzy.

Ingeleid en van aantekeningen voorzien door W. van den Berg en J.J. Kloek (Amsterdam 1995)

26-27.

25. Bilderdijk (1818/1) 28, 36, 38, 41, 45.

26. Notulen maandelijkse vergaderingen, Universiteitsbibliotheek Leiden,AMNL50. Volledige

titel: ‘Verslag van verschillende handschriften van het oude rijmwerk, des Natuurkunde des

Heelals’. In W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 4 (1823) 71-96. De

middeleeuwse tekst werd uitgegeven door Ria Jansen-Sieben (ed.), De natuurkunde van het

geheelal. Een 13de-eeuws middelnederlands leerdicht (Brussel 1968). Hierin wordt ook aandacht

besteed aan Bilderdijks bemoeienissen met de tekst.

27. Bedoeld wordt het eerste deel van zijn ‘Gedachten over het verhevene en naïve’. In: W.

Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 2 (1821) 1-75. Ook gepubliceerd in:

Christophe Madelein & Jürgen Pieters (sam.), Bilderdijk, Kinker & Van Hemert. Als van hooger

bestemming en aart (Groningen 2008) 103-157.

28. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2 (

1867) 217.

29. Zie hierover ook Van Eijnatten (1998) 425-427.

30. In 1811 verscheen te Leiden een Nederlandse vertaling van het traktaat: Longinus, Over de

verhevenheid (uit het Grieks vertaald door Matthijs Siegenbeek). Recente uitgave: Longinus,

Het sublieme. Vert. door Michiel op de Coul; ingel. door C.M.J. Sicking; naw. door Jeroen A.E.

Bons. (Groningen 2000).

31. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 2 (1821) 42. Voor een analyse van

Bilderdijks verbeeldingsbegrip (dat hij, in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, als

zintuiglijk vermogen ondergeschikt achtte aan het goddelijke gevoel) zie: G.J. Johannes,

Geduchte verbeeldingskracht! Een onderzoek naar het literaire denken over de verbeelding

-van Van Alphen tot Verwey (Amsterdam 1992) 137-190.

32. Zie Van Eijnatten (1998) 411.

33. In een andere verhandeling, ‘Over dichterlijke geestdrift en dweepery’, spreekt Bilderdijk van

‘dichterlijke geestdrift’, die niemand kent ‘dan hy, die tot Dichter geboren is’. Zie W. Bilderdijk,

Taal-en dichtkundige verscheidenheden 1 (1820) 3.

34. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 2 (1821) 9, 12, 14, 18, 28.

35. Oosterholt (1998) 177 spreekt van een ‘merkwaardige “Einzelganger”’.

36. Binnen het bestek van dit artikel kan ik niet ingaan op de inhoud van alle binnen de Maatschappij

der Nederlandsche Letterkunde gehouden lezingen en voorgelezen verhandelingen. Dit hoop

ik wel te kunnen doen in mijn dissertatie over het literaire leven in Leiden, 1760-1860.

37. C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken. De

fenomenologie van een geestesgesteldheid (Groningen 1966) 55 stelde dat A. Simons naast

Bilderdijk ‘het romantische credo wellicht in de meest hartstochtelijke termen heeft beleden’.

38. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 1 (1820) 11.

39. W. van den Berg & J.J. Kloek, ‘Inleiding’. In: Willem Bilderdijk: De kunst der poëzy. Ingel.

en van aantek. voorzien door W. van den Berg en J.J. Kloek (Amsterdam 1995) 23 en Van

Eijnatten (1998) 405.

40. Vergelijk Van den Berg & Kloek (1995) 53-56.

41. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 1 (1820)III.

42. Van Eijnatten (1998) 428.

43. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 4 (Amsterdam 1837) 82-83. In De kunst der poëzy schreef

Bilderdijk: ‘De Dichtkunst des poëets, de Godsdienst van den christen, / Is één’. Zie Bilderdijk

(1995) 90.

44. W. de Clercq, ‘Eenige wenken omtrent de dichterlijke loopbaan van W. Bilderdijk’. In:

Gedenkzuil voor W. Bilderdijk (Amsterdam 1833) 30.

45. ‘Over dichterlijke geestdrift en dweepery’. In W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige

verscheidenheden 1 (1820) 1-52. Zie hierover ook Marita Mathijsen, ‘Dichterlijke bevlogenheid.

Willem Bilderdijk over geestdrift en dweeperij’. In: Literatuur, tijdschrift over Nederlandse

letterkunde 21 (2004), p. 38-40.

46. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 1 (1820) 7.

47. Parafrase van een citaat uit het gedicht ‘Poëzy’ (1825): ‘'k Zing, als de nachtegaal in 't donkre

boschgewelf, / Mijn onverkunsteld lied voor niemand dan my-zelf’. Geciteerd naar De

dichtwerken 12 (Haarlem 1859) 264.

48. Van Eijnatten (1998) 404, 408, 409.

49. Kollewijn 2 (1891) 445.

50. Van Eijnatten (1998) 276.

51. De Deugd (1966) 26-27.

52. Bowring (1829-1830) 135.

53. John Bowring schreef: ‘Er zijn in Holland geene auteurs van professie. Het zou moeite kosten,

iemand te vinden, van wien men zeggen kan, dat hij den kost, ik zeg niet een fatsoenlijk bestaan,

door letterkundigen arbeid verdient’. Zie Bowring (1829-1830) 225.

54. De Clercq (1833) 42.

55. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2 (1867)

158-159.

56. Kollewijn 2 (1891) 440-441.

57. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2 (

1867) 111.

58. Nicolaas Beets, Verscheidenheden meest op letterkundig gebied 2 (Haarlem 1876) 315.

59. Van Eijnatten ( 1998) 430; Kollewijn 2 (1891) 441 en de Briefwisseling van Mr. W Bilderdijk

60. Aldus G.J. Johannes, ‘Nachtegaal of combiketel? Metaforen voor het dichterschap bij Willem

Bilderdijk en Albert Verwey’. In: Het Bilderdijk-Museum 16 (1999) 6.

61. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 1 (1866)

182.

62. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 2 (Amsterdam 1837) 229.

63. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 4 (Amsterdam 1837) 214. Over het beeld van de fontein bij

Bilderdijk zie Johannes (1999) 4-6.

64. Bowring (1829-1830) 237.

65. W. Bilderdijk, Taal- en dichtkundige verscheidenheden 1 (1820) 7.

66. Vergelijk Oosterholt (1998) 98.

67. Vergelijk Van Eijnatten (1998) 432 en Kollewijn 2 (1891) 439.

68. De karakterisering is van Peter van Zonneveld, ‘Een beminnelijke Izegrim? Bilderdijk van

verschillende zijden belicht’. In: Het Bilderdijk-Museum. 24 (2007) 6. Volgens Bilderdijk zelf

was dat te wijten aan zijn ballingschap. In een brief van 5 september 1826 schreef hij aan

Jeronimo de Vries: ‘Mijn rok is en blijft nog de gekleede rok van mijn tijd, en mijn hoed is nog

opgetoomd als toen ik in 1795 het land uitgezet werd; schoon zekerlijk, ware ik gebleven, mijne

kleeding zich van tijd tot tijd wel wat gevoegd zou hebben naar 't veranderend gebruik’. Hij

vond zijn uiterlijk ook een manier om zich te onderscheiden en zich tegen de heersende tijdgeest

af te zetten: ‘Ik ben dus ook op den voet niet met de tegenwoordige wareld’. Zie Brieven van

Mr. Willem Bilderdijk 2 (Amsterdam 1837) 243-244.

69. J. de Hond, Verlangen naar het Oosten. Oriëntalisme in de Nederlandse cultuur, ca. 1800-1920

(Leiden 2008) 153-154.

70. J.J.F. Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken (Leiden 1874) 8.

71. Bowring (1829-1830) 236.

72. Zie Rick Honings, ‘Bij Bilderdijk aan tafel. Een uniek ooggetuigenverslag van Robert Southey

uit 1825’. In: Het Bilderdijk-Museum 26 (2009) 1-13.

73. Vergelijk J.J.F. Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken (Leiden 1874) 3.

74. Kollewijn 2 (1891) 337. Zie hierover ook Rick Honings, ‘Een orang-oetan in Haarlem’ (Haarlem

2006). (Uitgave ter gelegenheid van Bilderdijks 175stesterfdag op 18 december 2006). Ook de

Engelsman John Bowring bezocht Bilderdijk om die reden. Zie Bowring (1829-1830) 235-236.

Zie ook het anonieme verslag ‘Een bezoek bij Bilderdijk, in den zomer van 1831’. In:

Vaderlandsche letter-oefeningen (1832/2) 81-87.

75. Marja Keyser, ‘Bilderdijk als kermisattractie’. In: Het Bilderdijk-Museum 4 (1987) 10.

76. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2 (1867)

335.

77. Geciteerd naar Kollewijn 2 (1891) 155-156.

78. Wap (1874) 9.

79. Kollewijn 2 (1891) 154. Over de relatie van Bilderdijk met Valckenaer, die de dichter in

verschillende opzichten steunde, zie Marca Bultink, Willem Bilderdijk en zijn weldoener. Zijn

vriendschap met Johan Valckenaer. [Ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden,

1988]. Zie ook idem, ‘Bilderdijk en zijn weldoener. De relatie tussen Willem Bilderdijk en

Johan Valckenaer’. In: Het Bilderdijk-Museum 10 (1993) 1-8.

80. Bowring (1829-1830) 235.

81. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk 2 (Amsterdam 1837) 214-215.

82. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman 2 (1867)

200.

83. Over de (huiselijke) aard van Vrouwe Bilderdijks poëzie zie Ellen Krol, ‘“De zedige viool, die

schittert, maar in 't duister.” Vrouwe Bilderdijk's bundel Poëzy (1820)’. In: Het