• No results found

10. Resultaten veldonderzoek

Onderzoeksmethodiek

Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn namelijk gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen en om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de exacte landschappelijke ligging van het plangebied. In totaal zijn hierom in het plangebied 5 boringen gezet (boring 1 tot en met 5).

De boringen zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm.

Beneden het grondwater is gebruik gemaakt van een gutsboor met een diameter van 3 cm, aangezien boren met een Edelman tot versleping van de grondmonsters kan leiden. Dit komt de beschrijving van de boringen niet ten goede. De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in bijlage 8.

De boringen zijn gelijkmatig verdeeld op de plaats waar het nieuwe gebouw van het uitvaartcentrum zal komen te staan. In de rest van het plangebied vinden geen bouwwerkzaamheden plaats die beneden 1,5 m -Mv reiken. De (uiteindelijke) ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 6. De locatie van de boringen is bepaald met behulp van een meetlint aan de hand van de lokale

topografische situatie. De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl).

Veldwaarnemingen

Ten tijde van het veldonderzoek was het plangebied deels in gebruik als parkeerplaats en deels een met onkruid overgroeid gebied. Het meest zuidoostelijk deel van het te onderzoeken gebied was als gevolg van een grote bramenstruik niet toegankelijk. Binnen het plangebied is verder sprake van weinig reliëf-verschillen. Het is zodoende niet mogelijk op grond hiervan uitspraken te doen over de eventuele geomorfologische of archeologische bodemopbouw in het plangebied. Enkele foto’s van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek zijn weergegeven in figuur 10.

Figuur 10: Foto’s van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek

18

Lithologie en bodemopbouw

Onder in de boringen zijn in het plangebied beddingafzettingen aanwezig, waarop restgeulafzettingen van de Gorkum-Arkel stroomrug waargenomen. De beddingafzettingen bestaan uit matig fijn zand, dat in boringen 2 en 3 vanaf een diepte van 530-600 cm -Mv is aangetroffen (5,3 tot 6,0 m -NAP). In boring 1 en 4 zijn deze afzettingen niet bereikt. Het zand is grijs van kleur en matig gesorteerd getuige de aanwezigheid van kleine grindjes. De restgeulafzettingen bestaan uit een circa 200 cm dik pakket zwak zandige slappe klei, die doorgaans grijs tot blauwgrijs gekleurd is. Kenmerkend voor de klei is dat er sprake is van de aanwezigheid van zandlagen (aan de basis) en humeuze gebandheid. Beide wijzen op variërende en afnemende stroomsnelheden, karakteristiek voor de verlanding van een restgeul (boring 1, 2 en 3). In boring 3 is op de top van de klei een grindlaagje aanwezig met een dikte van 5 cm.

In het grind is verspoeld plantenmateriaal aanwezig. Vermoedelijk wijst de grindlaag op een kortstondige reactivatie van de restgeul terwijl deze verlandde. Tevens ontbreken sporen van bodemvorming. In plaats daarvan ligt er op de klei een zwak tot sterk kleiig veenpakket, waarbinnen sprake is van enige gelaagdheid (door verkleuring). Het veen is doorgaans zwartbruin en bruin van kleur en maakt deel uit van de restgeulopvulling van de Gorkum-Arkel stroomrug. Ook zijn in het veen enkele dunne laagjes klei en gyttja te herkennen die wijzen op de verlanding van de restgeul. Op enkele plekken zijn in het veen stukjes houtkool gevonden, hetgeen overeenkomt met de resultaten van het onderzoek van De Kruif (2010) nabij het plangebied. De top van de restgeulafzettingen bevindt zich op een diepte van circa 330 cm -Mv en wordt gevormd door een zwart(grijs)-gekleurde kleilaag van 5 cm dik. Hierboven ligt een pakket mineraalarm donkerbruin rietveen. Dit veen is zwak tot matig amorf en de top ervan bevindt zich op een diepte van 170-190 cm -Mv (circa -2,0 m NAP). Binnen dit veenpakket zijn geen donkere of zwart-gekleurde trajecten aanwezig die wijzen op veraarding of vertering als gevolg van een tijdelijke verdroging van het veen. Op het veen bevindt zich een pakket matig tot sterk siltige klei. De klei is matig stevig, waarin sprake is van enkele roestvlekken. Tevens is de klei ontkalkt. Dit is een pakket overstromingsafzettingen (komklei) die als gevolg van toegenomen rivieractiviteit in het gebied heeft kunnen vormen. Vermoedelijk is de klei afkomstig van de Linge. De top van deze afzettingen bevindt zich op een diepte van 80-100 cm -Mv (-1,0 m NAP). De

oorspronkelijke top van deze afzettingen is echter niet meer intact gebleven als gevolg van historische omwerking. Hiervoor in de plaats ligt een verstoringspakket met een dikte van 80 tot 100 cm. Het bestaat uit een pakket sterk zandige matig humeuze klei, waarin baksteenresten, puin en wortelresten aanwezig zijn. Dit pakket is vanaf maaiveld aanwezig. Alleen in boring 1 en 4 ligt er op dit pakket nog een pakket matig grof geel zand.

Boring 5 is na drie pogingen gestaakt in ondergrondse obstakels, vermoedelijk puin dat met de ophoging in het plangebied is opgebracht.

Archeologische indicatoren

Er zijn in de opgeboorde grondmonsters geen archeologische indicatoren waargenomen. Er zijn uitsluitend resten modern baksteen- en bouwpuin gevonden in de opgebrachte bovengrond. Het onderzoek was er echter niet op gericht om archeologische vindplaatsen op te sporen, aangezien hiervoor een meer intensieve opsporingsmethode nodig is (hogere dichtheid van de boringen).

Zodoende kan het ontbreken van vondsten niet direct gekoppeld zijn aan de (daadwerkelijk)

afwezigheid van een vindplaats in het gebied. Wel zijn wat houtskoolresten gevonden in het veen als onderdeel van de vermeende verlandingsafzettingen van de Gorkum-Arkel stroomrug. Gezien het voorkomen van het houtskool in een restgeulopvulling en het gegeven dat houtskool ook van nature voor kan komen, kunnen hier geen directe archeologische conclusies aan verbonden worden.

19

Archeologische interpretatie

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek zijn de volgende constateringen gedaan:

• In de ondergrond van het plangebied ligt de Gorkum-Arkel stroomrug begraven, die in het Laat-Mesolithicum-Vroeg Neolithicum actief is geweest. Uit de boringen blijkt dat in het plangebied hiervan beddingafzettingen en restgeulafzettingen aanwezig zijn vanaf een diepte van circa 350 cm -Mv. Uit de boringen viel af te leiden dat de verlanding gefaseerd moet zijn verlopen, aangezien er sprake is van een afwisseling van zand, klei, veen en gyttja. Met name het laagje grof zand in boring 3 wijst op een hernieuwde impuls van de rivier alvorens deze kon verlanden. Archeologisch gezien betekenen deze resultaten echter dat voor de periode een lage verwachting op nederzettingresten uit de periode Laat-Mesolithicum-Neolithicum. Aangezien hier een restgeul gelegen heeft, was deze plek te nat voor bewoning. Water-gerelateerde resten en/of verspoeld vondstmateriaal zijn echter in dit gebied niet volledig uit te sluiten.

• In het veen zijn geen vegetatieniveaus of veraarde trajecten aanwezig die doen veronderstellen dat hierin sprake kan zijn geweest van een archeologisch relevant bodemniveau. De verwachting op archeologische resten in het veen is laag.

• Op het veen zijn komafzettingen aangetroffen, waarvan de oorspronkelijke top is verdwenen. De afzettingen zijn vermoedelijk afkomstig van de Linge en gevormd als gevolg van overstromingen.

Hiermee is het plangebied naar verwachting te nat geweest voor bewoning. Sporen van nederzetting zullen daarom hier naar verwachting niet worden aangetroffen. Sporen van landgebruik kunnen wel aanwezig zijn (greppels e.d.), maar hiervan is de informatiewaarde voor wat betreft de omgeving van het plangebied beperkt.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan de archeologische verwachting van het plangebied voor de periode Mesolithicum-Middeleeuwen uit het bureauonderzoek naar beneden worden bijgesteld. De verwachting op resten uit de Nieuwe tijd was op grond van het

bureauonderzoek reeds laag.

20