• No results found

Resultaten van EU-tabel 1: Soorten en aantallen gebruikte dieren

III. RESULTATEN

III.1. Resultaten van EU-tabel 1: Soorten en aantallen gebruikte dieren

Het totale aantal dieren dat in 2002 (voor Frankrijk 2001) in de EU-lidstaten is gebruikt bedraagt 10,7 miljoen. Muizen (51%) en ratten (22%) waren verreweg de meest gebruikte soorten (fig. 1.1). Knaagdieren en konijnen vertegenwoordigden samen meer dan ¾ van alle gebruikte dieren (78%). Koudbloedigen (15%) werden veel meer gebruikt dan in de periode waarop het voorgaande verslag betrekking had (6,6%). Hoefdieren, waaronder paarden, ezels en kruisingen (onevenhoevigen), varkens, geiten, schapen en runderen (evenhoevigen) vertegenwoordigden slechts 1,2%. Vleeseters vertegenwoordigden 0,3% en primaten 0,1%

van het totale aantal gebruikte dieren.

Figuur 1.1 Diergroepen

Andere zoogdieren 0,03%

Cavia's 2,11%

Mensapen + andere apen + halfapen

0,10%

Vleeseters 0,28%

Hoefdieren 1,18%

Vogels 4,99%

Koudbloedigen 15,4%

Konijnen 2,49%

Andere knaagdieren 1,04%

Ratten 21,5%

Muizen 50,9%

Vergelijking met voorgaande jaren

In 2002 is het totale aantal gebruikte dieren met ongeveer 917.000 (9,3%) gestegen ten opzichte van 1999 (tabel 1.3). Deze toename was voornamelijk het gevolg van een extra aantal gebruikte vissen van 970.000 (bij een daling van het aantal overige dieren), waardoor het totale aantal op bijna 1,6 miljoen uitkwam.

Het aandeel knaagdieren en konijnen dat in 1996,1999 en 2002 is gebruikt, vertoont een lichte fluctuatie rond 80% (tabel 1.3). Voor koudbloedigen lag het aandeel in 1996 en 2002 op ongeveer 14%, tegenover een beduidend lager percentage van 7% in 1999.

Voorts is het aantal ratten en cavia's tussen 1999 en 2002 gedaald (gegevens niet opgenomen in deze tabel). Het aantal gebruikte muizen is relatief weinig gestegen, terwijl het aantal konijnen veel scherper is toegenomen. Ook het gebruik van smalneusapen (exclusief mensapen) is toegenomen. In 2002 zijn er geen mensapen gebruikt. - Ofschoon één van de

lidstaten voor 1999 breedneus- en smalneusapen heeft samengeteld, kan niettemin de kwalitatieve vaststelling worden gedaan dat er in 2002 minder smalneusapen (exclusief mensapen) zijn gebruikt.

Voorts lagen ook het gebruikte aantal schapen en runderen en het gebruikte aantal andere vogels dan kwartels in 2002 hoger dan in 1999. Het gebruikte aantal geiten blijkt daarentegen te zijn afgenomen.

Tabel 1.3: Vergelijking tussen de aantallen in 1996, 1999 en 2002 gebruikte dieren en de percentages per diergroep

1996 1999 2002

Totaal aantal gebruikte dieren:

11.646.30 * 9.814.171 10.731.020 **

% knaagdieren 81,3 86,9 78,04

% koudbloedigen 12,9 6,6 15,4

* Cijfers van 14 lidstaten voor 1996 en van één lidstaat voor 1997

** Cijfers van 14 lidstaten voor 2002 en van één lidstaat voor 2001

III.2. Andere resultaten van tabel 1: Herkomst van de gebruikte dieren

Ofschoon de herkomst alleen voor bepaalde diersoorten hoeft te worden opgegeven, is het duidelijk dat de meeste diersoorten in 2002 uit de EU afkomstig waren (fig. 1.2). Voor bepaalde soorten (aan de rechterzijde van het staafdiagram) was er evenwel een duidelijke verschuiving in de richting van een niet-Europese herkomst. Er zij op gewezen dat er in 2002 geen mensapen zijn gebruikt.

0%

20%

40%

60%

80%

100%

Muizen Ratten Cavia's Hamsters Konijnen Katten Honden Fretten Halfapen Breedneusapen Smalneusapen Mensapen Kwartels

Figuur 1.2: Herkomst diersoort

Overige landen ETS123-landen (niet-EU) EU-landen

Vergelijking met 1999

Vergeleken met 1999 was er sprake van een toename van de percentages breedneusapen en kwartels uit Europa. De percentages uit Europa afkomstige hamsters en smalneusapen (exclusief mensapen) waren daarentegen juist afgenomen.

III.3. Resultaten van EU-tabel 2: Doel van de proeven

In 2002 werd meer dan 60% van de dieren gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling in de geneeskunde, diergeneeskunde en tandheelkunde, en voor fundamenteel biologisch onderzoek (fig. 2.1). Ongeveer 16% werd gebruikt voor de productie en kwaliteitscontrole van producten en toestellen voor medisch, diergeneeskundig en tandheelkundig gebruik, en ongeveer 10%

voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek.

Figuur 2.1 Doel van de proeven

Onderzoek en

Onderwijs en opleiding Diagnose van ziekten 3,2%

2,12%

Vergelijking met voorgaande jaren

Het percentage dieren dat voor onderzoek, ontwikkeling en kwaliteitscontrole werd gebruikt op de gebieden geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde heeft in 1999 een piek van 52% bereikt tegenover 45% in de andere jaren (tabel 2.3). Voor fundamenteel biologisch onderzoek is het percentage sinds 1996 gestegen van 25% tot 35%. Vergeleken hiermee is het percentage dieren dat voor toxicologisch en veiligheidsonderzoek worden gebruikt, zeer stabiel gebleven, namelijk 10%.

Tabel 2.3: Vergelijking van de percentages in 1996, 1999 en 2002 voor specifieke doeleinden gebruikte dieren

Doel 1996 * 1999 ** 2002

Onderzoek, ontwikkeling en

kwaliteitscontrole in de geneeskunde, diergeneeskunde en tandheelkunde

44% 52% 44,5%

Fundamenteel biologisch onderzoek 25% 30% 35%

Toxicologisch en veiligheidsonderzoek 9% 10% 9,9%

* 13 lidstaten hebben gegevens verstrekt over het doel van de experimenten.

** 14 lidstaten hebben gegevens verstrekt over het doel van de experimenten.

Voor bepaalde soorten die voor specifieke doeleinden worden gebruikt, is het globale patroon (hier niet toegelicht) sinds 1999 niet veel veranderd (N.B.: Duitsland heeft deze gegevens niet verstrekt voor 1999), afgezien van een stijging van 27% van het aantal muizen dat is gebruikt

voor biologisch onderzoek en van een gemiddelde stijging van ongeveer 14% van het aantal koudbloedigen dat is gebruikt voor fundamenteel biologisch onderzoek, voor onderzoek naar producten voor geneeskundig, tandheelkundig en diergeneeskundig gebruik, voor toxicologisch onderzoek, en voor onderwijs en opleiding.

Diagnose van ziekten

De diagnose van ziekten is belangrijk in verband met epidemieën onder landbouwhuisdieren, zoals de gekkekoeienziekte, mond- en klauwzeer en de varkenspest.

Sinds 1999 is het percentage gebruikte knaagdieren en konijnen gestegen van 79% tot 91% en is het gebruik van koudbloedigen gedaald van 15% tot 1%. Het gebruik van andere dieren is niet noemenswaardig veranderd.

III.4. Resultaten van EU-tabel 3: Toxicologisch of veiligheidsonderzoek per productcategorie/onderzoeksdoel

Slechts 10% van het totale aantal voor experimentele doeleinden gebruikte dieren werd gebruikt voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek. Van deze 10% werd 51% gebruikt voor producten of toestellen voor geneeskundig, diergeneeskundig en tandheelkundig gebruik (fig. 3.1) en werd slechts 2,1% gebruikt voor toxicologisch onderzoek van diervoeding, additieven in voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, cosmetica en huishoudelijke producten.

De groep producten/stoffen die onder het toezicht vallen van de autoriteiten belast met de veiligheid van chemische producten voor de gezondheid en het milieu, zoals industriële chemicaliën en bestrijdingsmiddelen, is goed voor het gebruik van 24% van alle dieren die voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek zijn gebruikt.

Vergelijking met 1999

Het percentage dieren dat gebruikt wordt voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek van producten die voornamelijk zijn bestemd voor de industrie en de landbouw, is gestegen van 19% tot 24%. Evenzo is het percentage dieren dat voor onderzoek naar potentiële of feitelijke verontreinigingen van het milieu in het algemeen is gebruikt, toegenomen van 7%

tot 12%.

III.5. Resultaten van EU-tabel 4: Dieren gebruikt voor onderzoek naar ziekten

In 2002 vertegenwoordigde het aantal voor onderzoek naar ziekten bij mens en dier gebruikte dieren 58% van het totale aantal voor experimentele doeleinden gebruikte dieren (fig. 4.1).

Vergelijking met 1999

Het patroon voor onderzoek naar ziekten was in 2002 vergelijkbaar met dat voor 1999, afgezien van een toename (van 10 tot 15%) van het percentage dieren dat voor onderzoek naar specifieke dierziekten is gebruikt en een scherpe daling (van 50 tot 42%) van het percentage dieren dat voor onderzoek naar ziekten bij de mens is gebruikt.

Figuur 3.1 Dieren gebruikt voor toxicologische of andere veiligheidsonderzoeken van producten

3.4 Producten/stoffen die voornamelijk in de industrie (zullen) worden

gebruikt 12,75%

3.3 Producten/stoffen die voornamelijk in de

landbouw (zullen) worden gebruikt

11,5%

3.9 Stoffen die het milieu in het algemeen (kunnen) verontreinigen en niet vallen onder een

andere kolom

3.8 Producten/stoffen die voornamelijk als additieven in diervoeder (zullen) worden gebruikt

0,3%

3.7 Producten/stoffen die voornamelijk als

additieven in voor menselijke consumptie

bestemde levensmiddelen (zullen)

worden gebruikt 1,2%

3.5 Producten/stoffen die voornamelijk in het huishouden (zullen)

worden gebruikt 0,4%

3.6 Producten/stoffen die voornamelijk als

cosmetica of voor lichaamsverzorging (zullen) worden gebruikt

0,25%

3.2 Producten/stoffen of toestellen voor medisch, tandheelkundig

en diergeneeskundig gebruik

50,7%

Figuur 4.1

Percentage dieren gebruikt bij onderzoek naar ziekten

Specifieke dierziekten

14,5%

Hart- en vaatziekten bij de mens

7,3%

Zenuwziekten en psychische aandoeningen bij de

mens 23,8%

Kanker bij de mens (m.u.v. de evaluatie van carcinogene eigenschappen)

12,6%

Andere ziekten bij de mens 41,9%

Het relatieve aandeel bij onderzoek naar ziekten gebruikte dieren wordt getoond in figuur 4.2.

Voor onderzoek naar specifieke dierziekten werd in meer dan 80% van de gevallen

gebruikgemaakt van vogels en koudbloedigen. Sommige lidstaten hebben gemeld dat zowel vogels als vissen werden gebruikt voor het testen van vaccins, maar andere lidstaten konden dit niet bevestigen.

Het patroon is sinds 1999 nauwelijks veranderd, met uitzondering van een toename van het procentuele gebruik van koudbloedigen voor onderzoek naar dierziekten (van 56 tot 80%).

0%

20%

40%

60%

80%

100%

Muizen Ratten Cavia's Andere knaagdieren Konijnen Vleeseters Hoefdieren Primaten Andere zoogdieren Vogels Koudbloedigen

Figuur 4.2

Diersoorten gebruikt bij onderzoek naar ziekten

Specifiek op dierziekten gericht onderzoek

Andere ziekten bij de mens

Kanker bij de mens (m.u.v.

evaluatie van kankerrisico's)

Zenuwziekten en psychische aandoeningen bij de mens Hart- en vaatziekten bij de mens

III.6. Resultaten van EU-tabel 5: Dieren gebruikt voor productie en kwaliteitscontrole van producten voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen

Het aantal dieren dat is gebruikt voor productie en kwaliteitscontrole van producten voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen vertegenwoordigde 16% van het totale aantal voor experimentele doeleinden gebruikte dieren. In figuur 5.1 staan de percentages dieren die in verband met de verschillende wettelijke vereisten op dit gebied zijn gebruikt.

De grootste groep dieren (43%) in deze categorie werd gebruikt om tegelijkertijd te voldoen aan de vereisten van verschillende wetgevingen (nationaal, Gemeenschap, Raad van Europa, en overige). Ongeveer 21% van de dieren werd niet op grond van wettelijke vereisten gebruikt. Om dit relatief hoge aandeel te verklaren hebben de lidstaten allerlei redenen genoemd, zoals een vroeg ontwikkelingsstadium of proefstudies, dan wel aanvullende tests ter bevestiging van eerdere dubbelzinnige testresultaten. Er zijn ook lidstaten die onduidelijkheden in de rapportage als reden hebben aangevoerd.

Opmerking: In 1999 vertoonden de door de lidstaten voor EU-tabel 5 ingediende gegevens een te grote variatie. Daarom konden die gegevens niet worden geïnterpreteerd en kan nu geen vergelijking worden gemaakt.

Figuur 5.1: Percentage dieren dat op grond van wettelijke vereisten is gebruikt bij de productie en kwaliteitscontrole van producten en

toestellen voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen

3,66

31,27

1,34

43,12 20,51

0,04

0,00 10,00 20,00 30,00 40,00 50,00

5.2 Specifiek in één enkele EG-lidstaat toepasselijke wetgeving

5.3 EG-wetgeving m.i.v. de eisen van de Europese Farmacopee

5.4 Wetgeving van een niet tot de EG behorende lidstaat van de Raad van Europa

5.5 Overige wetgeving

5.6 Alle combinaties van 5.2/ 5.3/ 5.4/ 5.5

5.7 Niet vereist krachtens enige wetgeving

III.7. Resultaten van geharmoniseerde EU-tabel 6: Herkomst van regelgeving betreffende dieren gebruikt voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek Het gebruik van dieren op grond van wettelijke vereisten op het gebied van toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek (fig. 6.1) vertoont een soortgelijk patroon als dat voor het gebruik op grond van wettelijke vereisten voor geneeskundige, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen (fig. 5.1).

Vergelijking met 1999

Bij meer dan de helft van de dieren die voor dergelijk onderzoek zijn gebruikt ging het om onderzoek dat plaatsvond om tegelijkertijd te voldoen aan wettelijke vereisten die uit verschillende wetgevingen voortvloeien. Dit aandeel (ongeveer 55%) is praktisch niet gewijzigd.

Proeven die plaatsvonden om te voldoen aan de nationale wetgeving van een specifieke lidstaat, hadden bijvoorbeeld betrekking op nationale gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor de werkplek. Het aantal proefdieren dat voor dergelijke doeleinden is gebruikt, blijkt te zijn gestegen van 6 % tot 11%, maar er zijn lidstaten die menen dat dit mede een gevolg is van de complexiteit van de van de rapporterende instellingen ontvangen gegevens.

In tegenstelling tot het aantal dieren dat in de geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde (fig. 5.1) is gebruikt, is het aantal dieren in de categorie "niet vereist krachtens enige wetgeving" voor toxicologisch of ander veiligheidsonderzoek, juist gedaald van 15% tot 11%. De lidstaten hebben hiervoor een aantal mogelijke oorzaken aangewezen die lijken op de verklaringen die voor de categorie geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde (fig. 5.1) zijn gegeven.

Figuur 6.1: Vergelijking van de percentages dieren die op grond van wettelijke vereisten zijn gebruikt bij toxicologisch of ander

veiligheidsonderzoek in 1999 en 2002

2,36

0,00 10,00 20,00 30,00 40,00 50,00 60,00

6.2 Specifiek in één enkele EG-lidstaat toepasselijke wetgeving

6.3 EG-wetgeving m.i.v. de eisen van de Europese Farmacopee

6.4 Wetgeving van een niet tot de EG behorende lidstaat van

de Raad van Europa

6.5 Overige wetgeving

6.6 Alle combinaties

III.8. Resultaten van EU-tabel 7: Dieren gebruikt voor toxiciteitsproeven in toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek

Figuur 7.1 toont het percentage dieren dat per categorie toxiciteitsproeven in 1999 en 2002 is gebruikt.

Vergelijking met 1999

Zoals al eerder is vermeld, vertegenwoordigt het aantal dieren dat voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek is gebruikt, 10% van het totale aantal dieren dat voor experimentele doeleinden in de EU is gebruikt.

Het hoogste percentage dieren, ongeveer 37% in 2002 en in 1999, hing samen met acute- en subacute-toxiciteitsproeven. Voegen we er nog de sub en chronische-toxiciteitsproeven aan toe, dan komt het percentage gebruikte dieren voor systemisch toxiciteitsonderzoek op korte en lange termijn uit op 46% en 52% in respectievelijk 2002 en 1999. In beide jaren werd ongeveer 20% van de dieren gebruikt bij carcinogeniteits-.

mutageniteits- en reproductietoxiciteitsproeven.

Vergeleken met de gegevens voor 1999 is het percentage dieren dat voor subchronische- en chronische-toxiciteitsproeven is gebruikt, gedaald van ongeveer 14% naar 9%. Voor de reproductie- en ontwikkelingstoxiciteit is dit aandeel teruggelopen van circa 15% tot 12%, terwijl het percentage dieren dat voor de bepaling van de toxiciteit voor aquatische gewervelde dieren is gebruikt, juist is toegenomen van 0,5% tot 4,5%.

Voorts is het percentage dieren dat is gebruikt voor "andere" toxiciteitsproeven dan die waarop de statistische tabel betrekking heeft, opgelopen van ongeveer 20% tot 24%. Het gaat dus om bijna een kwart van al deze dieren, een behoorlijk deel. De lidstaten menen dat dit mogelijk samenhangt met allerlei proeven die door universiteiten of instellingen zijn verricht en die niet op specifieke richtsnoeren zijn gebaseerd, zodat deze door de onderzoekers in de categorie "andere" zijn samengebracht. De lidstaten stellen ook dat onder de categorie

"andere" proeven zijn begrepen die verband houden met hemotoxicologie, toxicokinetiek, pyrogeniteit, biocompatibiliteit, immunotoxicologie, enzyminductie en allergische reacties van dieren.

Figuur 7.1

Vergelijking van de percentages dieren gebruikt in toxiciteitsproeven voor toxicologisch of ander

veiligheidsonderzoek in 1999 en 2002

19,54

0,00 10,00 20,00 30,00 40,00 50,00

Acute en subacute toxiciteit (inclusief limiettests) gewervelde dieren, niet in andere rubrieken opgevoerd

Andere

1999 2002

III.9. Resultaten van EU-tabel 8: Aard van toxiciteitsproeven uitgevoerd in het kader van toxicologisch of ander veiligheidsonderzoek van producten

Zoals al eerder is vermeld, vertegenwoordigt het aantal dieren dat voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek is gebruikt, 10% van het totale aantal dieren dat voor experimentele doeleinden in de EU is gebruikt.

Een aanmerkelijk aantal toxiciteitsproeven is verricht voor producten of toestellen voor geneeskundige, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen. Andere niet te verwaarlozen groepen producten waarvoor toxicologische proeven nodig zijn, zijn producten die vooral in de landbouw of in de industrie worden gebruikt.

Opmerking: In 1999 vertoonden de door de lidstaten voor EU-tabel 8 ingediende gegevens een te grote variatie. Daarom konden die gegevens niet worden geïnterpreteerd en kan nu geen vergelijking worden gemaakt.