• No results found

Resultaten van de interventies/programma’s

mechanismen en uitkomsten van het integratiebeleid zoals ontleend

6 Conclusies en discussie

6.5 Resultaten van de interventies/programma’s

Om vast te kunnen stellen of een beleidsinstrument al dan niet effectief is, is het nodig dat de uitkomsten van de beleidsinterventie daadwerkelijk aan dat

beleidsinstrument toegeschreven kunnen worden. Dit is, op één onderzoek na niet het geval (evaluatie van de effectiviteit van geestelijke gezondheidszorg (GGZ) hulpverlening aan asielzoekers en vluchtelingen). In andere onderzoeken zijn de resultaten vooral gebaseerd op meningen van de geïnterviewden. De belangrijkste resultaten van de programma’s in de door ons bestudeerde 16

evaluatieonderzoeken zijn de volgende:

– behandeling door geestelijke gezondheidszorginstellingen leidt tot een positieve effect op het terugdringen van somatische klachten, symptomen van angst en posttraumatisch stress syndroom bij asielzoekers en vluchtelingen;

– de Wet Samen bracht een registratieplicht met zich mee maar leidde niet tot concrete resultaten in termen van een evenredige arbeidsmarktpositie van etnische minderheden; slechts 9% van de geïnterviewden vond dat de Wet ‘effectief’ was;

– van de afspraken die in het kader van het Raamconvenant Grote

evaluatie, slechts een klein deel volledig gerealiseerd (28%); andere doelen zijn slechts gedeeltelijk behaald;

– in het kader van het programma Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen bleek dat projecten succesvoller waren in het behalen van hun

instroomdoelstellingen (betrekken van werkloze allochtone jongeren bij de projecten) dan van hun uitstroomdoelstellingen (begeleiding naar school en werk);

– ten tijde van de evaluatie maakte slechts 6% tot 13% van de asielzoekers gebruik van de regeling waarbij sectoren waarin asielzoekers betaald kunnen werken, verruimd zijn (Wet Arbeid Vreemdelingen);

– soms zijn er, ten tijde van het evaluatieonderzoek, nog kinderziektes in de uitvoering van programma’s die eigenlijk alleen tot de voorbereidingsfase zouden moeten behoren (Duale Projecten);

– mentoring blijkt, volgens de auteurs, een instrument te zijn waarmee concrete vooruitgang in de leerprestaties en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen bereikt kan worden (Landelijk Ondersteuningsprogramma Mentoring);

– specifieke voorzieningen voor eerstelijnsgezondheidszorg zijn niet altijd goed toegankelijk voor allochtone doelgroepen (thuiszorg voor terminale Turkse en Marokkaanse patiënten; Arbozorg voor allochtone werknemers);

– na de invoering van de naturalisatietoets is het aantal aanvragen voor

naturalisatie met ruim 75% gedaald (in de periode tussen de invoering van de toets en de uitvoering van de evaluatie in 2004);

– zowel cursisten als docenten waren positief over het oriëntatieprogramma voor geestelijke bedienaren;

– jongeren die aan een zwaardere politie-interventie blootgesteld zijn plegen minder ernstige delicten maar stoppen niet met crimineel gedrag;

– er is een draagvlak voor multiculturele lokale televisie bij de vier grote allochtone groepen.

6.6 Discussie

Het valt op dat een belangrijk deel van de beleidsinterventies die in de door ons geanalyseerde onderzoeken beschreven zijn, niet direct gericht is op

gedragsverandering van de einddoelgroepen, namelijk allochtonen. Deze interventies zijn vooral gericht op professionals, werkgevers en zorgverleners die met deze

groepen (zouden moeten) werken, op het verbeteren van de samenwerking tussen de betrokken instanties, en op het verbeteren van de uitvoering van de

programma’s. Het lijkt erop dat het overheidsbeleid (impliciet) veronderstelt dat deze maatregelen op de een of andere manier óók een uitwerking op de

doelgroepen en hun gedrag zullen hebben en de gewenste gedragsveranderingen, langs die weg, tot stand zullen brengen. Mechanismen die hiervoor zouden moeten zorgen blijven onderbelicht. Een soortgelijke bevinding is overigens ook

aangetroffen in een synthese van tientallen (evaluatie)onderzoeken op het terrein van rechtshandhaving (Klein Haarhuis e.a., 2005a). We constateren ook dat wat betreft de veronderstellingen die het gedrag van allochtone doelgroepen moeten beïnvloeden vaak wordt volstaan met algemene formuleringen. Een verdere uitleg van hoe de verandering in gedrag plaats zou moeten vinden wordt niet gegeven. Op sommige terreinen zijn de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het

98

beleid, wél explicieter verwoord. Dit geldt voor de evaluatieonderzoeken op het terrein van onderwijs en criminaliteit (bijvoorbeeld betreffende het instrument intensieve begeleiding of mentoring).

Wij bevelen dan ook aan dat bedenkers, makers en uitvoerders van integratiebeleid hun veronderstellingen over hoe gedrag bij allochtone doelgroepen te beïnvloeden is uitschrijven en zoveel mogelijk voorafgaand aan de invoering van beleid ‘tegen het licht houden’, dat wil zeggen confronteren met bestaande

(sociaal-wetenschappelijke) kennis. Dit is bijvoorbeeld in lijn met de nieuwe handreiking Ex-ante Uitvoeringstoets voor Justitie, waarin nu de ex-ante analyse van de ‘beleidslogica’ als onderdeel is opgenomen: beleidsmakers dienen vóór invoering van beleid hun beleidsveronderstellingen te staven met wetenschappelijke kennis. In ex-post evaluaties kan vervolgens nagegaan worden hoe effectief het op die manier tot stand gebrachte beleid is.

Om wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen over de vraag of de resultaten van een beleidsprogramma uitsluitend aan dat programma toe te schrijven zijn, is het daarnaast wenselijk dat de rijksoverheid meer aandacht gaat besteden aan de kwaliteit van de opzet van de evaluaties bij het verlenen van opdrachten. Zo zijn een tijdige nulmeting (voordat een programma daadwerkelijk geïmplementeerd wordt) en een nameting evenals de aanwezigheid van een experimentele en een controlegroep wezenlijk om de effectiviteit van beleidsinterventies beter te kunnen beoordelen.

Voor een doelgericht en efficiënt integratiebeleid zijn de monitoren voor het beleid onmisbaar. Uit onze inventarisatie van recent verschenen monitoren constateren we dat de meerderheid van de twintig bestudeerde monitoren is gericht op het periodiek vastleggen van de trends en ontwikkelingen in de maatschappelijke positie van allochtonen. Ook zien we dat in vele monitoren op elkaar lijkende terreinen en indicatoren bijgehouden worden. Deze bevindingen wijzen uit dat het stroomlijnen van dit type onderzoek wenselijk is.

Kortom, op het terrein van het evaluatieonderzoek van het integratiebeleid én de beleidsvoorbereiding zelf is nog een slag te winnen. In die zin is een door de Algemene Rekenkamer en de Commissie Blok al enige jaren geleden gesignaleerde knelpunt nog steeds relevant: er is relatief weinig bekend over de maatschappelijke effectiviteit van beleidsinstrumenten op het terrein van participatie en integratie.

Summary

Integration policy of the central Dutch government