• No results found

De 44 fragmenten die in het voorgaande hoofdstuk grondig zijn geanalyseerd,

vormen een behoorlijk compleet overzicht van de verschillende manieren waarop de zorgverleners in dit corpus hun directieve taalhandelingen formuleren en afzwakken. Zoals eerder is aangegeven zijn het de zorgverleners die binnen dit SAS de autoriteit hebben en dus gerechtigd zijn de cliënten die zij verzorgen te sturen door middel van instructies en aanwijzingen. In principe is het niet noodzakelijk dat deze directieve taalhandelingen worden afgezwakt, het voornaamste is dat de gewenste handelingen doordringen tot de hoorder en vervolgens worden uitgevoerd. Dat laatste is waar het om draait, de taalhandeling van de zorgverlener is pas geslaagd wanneer de hoorder deze gehoorzaamt en uitvoert. Opvallend is dat de zorgverleners in dit corpus heel bewust en consequent ervoor kiezen hun directieve taalhandelingen af te zwakken. Springorum had het over de verschillende perspectieven die een spreker kan innemen bij het doen van een directieve taalhandeling, waarbij het perspectief van de spreker en dat van de hoorder de belangrijkste zijn. De zorgverlener doet niet alleen de cliënt een plezier door zijn of haar directieve taalhandelingen af te zwakken en zo tegemoet te komen aan de facebehoeften van de hoorder, maar zal dit ook in zijn of haar eigen belang doen. Een vrij direct geformuleerde taaluiting levert namelijk niet alleen een gezichtsbedreigende situatie op voor de hoorder, maar ook voor de spreker zelf. De zorgverlener kan zich dus zelf niet prettig voelen bij het sturen van zijn of haar cliënt met taalhandelingen in de imperatiefvorm. Toch lijkt het erop dat de zorgverlener per situatie weer een nieuwe afweging maakt welke van de twee perspectieven in deze situatie de voorkeur geniet. In paragraaf 4.4 worden situaties beschreven waarin de zorgverlener ofwel in eerste instantie een directieve taalhandeling vrij direct

formuleert en in de herkansing meer afzwakt of juist een afgezwakte taalhandeling directer formuleert in de herhaling. Op een dergelijk moment wordt ook opnieuw overwogen welke van de twee perspectieven de voorkeur geniet. Uit de analyse van de fragmenten in paragraaf 4.4 is gebleken dat in geval van een meer afgezwakte

herformulering van de directieve taalhandeling de spreker meer belang hecht aan het perspectief van de hoorder en wanneer de tweede poging directer is geformuleerd, de spreker zwaarder tilt aan zijn eigen perspectief.

Uit de analyse is gebleken dat de zorgverleners gebruik maken van verschillende strategieën om hun directieve taalhandelingen af te zwakken. De belangrijkste die in hoofdstuk vier worden behandeld zijn het afzwakken door middel van partikels en door middel van conventionele indirectheid. Een andere strategie die wordt

behandeld is de beleefde aanspreekvorm (paragraaf 4.2), maar deze strategie staat nooit op zich zelf en wordt altijd bijgestaan door partikels. In paragraaf 4.4 wordt meer een verschijnsel dat bij tijd en wijle plaatsheeft in de zorginteractie blootgelegd en verklaard, maar kan niet gezien worden als een specifieke strategie om een

directieve taalhandeling af te zwakken. Het is echter wel interessant om dit

verschijnsel aan een nadere analyse te onderwerpen daar het betrekking heeft op het ‘face work’ en omdat het een belangrijke rol speelt in het verkleinen of juist vergroten van de sociale afstand binnen dit SAS waarin de rollen asymmetrisch verdeeld zijn. Toch zullen we ons in dit hoofdstuk concentreren op het gebruik van partikels en van conventionele indirectheid om directieve taalhandelingen af te zwakken.

5.1 Partikels

De manier waarop de zorgverleners in dit corpus gebruik maken van partikels verschilt nogal. In deze scriptie heb ik onderscheid gemaakt tussen alleenstaande partikels en partikelcombinaties of partikelclusters. Wat in de eerste plaats

interessant is om te achterhalen, is of er een duidelijk verschil is tussen directieve taalhandelingen die worden afgezwakt met een enkel partikel of met meerdere. In principe hebben meerdere partikels in partikelcombinaties een versterkende werking op elkaar, maar het is maar de vraag of dit intentioneel gebeurd of dat de

zorgverlener zonder specifieke reden ervoor kiest zijn of haar instructie af te zwakken met een partikelcombinatie. In het corpus komt het een aantal keren voor dat de zorgverlener de cliënt vraagt erbij te gaan staan zodat hij of zij de cliënt dan beter kan wassen of juist afdrogen. Vergelijk nu deze twee gevallen: “ga maar weer staan meneer ehh Black” (fragment 2) en “kom maar even staan” (fragment 15). Het verschil tussen beide varianten lijkt nauwelijks merkbaar voor de hoorder. In het eerste geval had de verzorgster net zo goed haar instructie als volgt kunnen

formuleren: “ga maar weer even staan hoor meneer ehh Black”, en in fragment 15 had de zorgverlener kunnen zeggen: “ga (er) maar (bij) staan”. Voor de strekking van de taaluiting maakt het geen verschil en de boodschap komt in beide gevallen duidelijk, en bovendien afgezwakt, over op de hoorder. In het laatste fragment had de

zorgverlener zelfs nog het partikel ‘hoor’ kunnen toevoegen, maar dat zou maar weinig toegevoegde waarde hebben. In beide gevallen vragen de zorgverleners hun cliënten om erbij te gaan staan. Deze handeling is dus qua inspanning gelijk, maar toch kiest de zorgverlener in het ene fragment ervoor om haar instructie met een partikelcombinatie af te zwakken terwijl de ander haar instructie enkel met ‘maar’ afzwakt. Wanneer je de partikels ‘maar’ en ‘even’ afzonderlijk beschouwt, zou je kunnen zeggen dat de spreker met ‘maar’ de hoorder gerust wil stellen en zodoende tegemoetkomt aan zijn of haar positieve face, en met het partikel ‘even’ de inspanning van de uit te voeren handeling tracht te minimaliseren waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoefte aan bewegingsvrijheid van de hoorder en daarmee diens negatieve face. Maar je kan ook naar de functie van deze specifieke

partikelcombinatie kijken. Volgens Haeseryn et al (1997) zijn beide partikels zogenaamde schakeringspartikels die als doel hebben om de inhoud van de

taalhandeling te verzachten voor de hoorder. Wanneer ze in combinatie met elkaar gebruikt worden hebben ze hooguit een versterkende werking op elkaar, maar zwakken ze de taalhandeling op dezelfde manier af. Het lijkt er niet op dat de zorgverlener in fragment 15 heel bewust er ook voor kiest om het partikel ‘even’ te gebruiken zodat ze ook tegemoetkomt aan de negatieve facebehoeften van de hoorder. Aannemelijker is dat ze, net als haar collega in fragment 2, de hoorder op haar gemak wil stellen door haar directieve taalhandeling zodanig te formuleren dat deze minder dwingend overkomt op de hoorder en dus meer ‘hoordervriendelijk’ is. Aan de andere kant zou het gebruik van partikels door de zorgverleners in dit corpus ook verklaard kunnen worden vanwege de asymmetrische rolverdeling binnen dit specifieke SAS. Aangezien het de zorgverlener is die de autoriteit heeft en dus de verantwoordelijkheid draagt voor de handelingen die hij of zij de cliënten bij tijd en wijle gebiedt uit te voeren, is het begrijpelijk dat de zorgverlener hier blijk van geeft. De zorgverlener is namelijk degene die weet wat er wanneer moet gebeuren en heeft overzicht over de situatie. De cliënt heeft dit maar op te volgen en weet lang niet altijd welk belang het uitvoeren van een bepaalde handeling op dat moment dient.

voorzichtig en met behulp van de zorgverlener de gewenste handelingen uitvoeren. Het probleem is dat ze in verminderde mate in staat zijn hun eigen handelingen te coördineren, waardoor het in deze situatie de zorgverleners zijn die deze taak op zich nemen. De cliënten zijn dus vaak genoodzaakt volledig te vertrouwen op (de expertise van) hun zorgverleners. Dit vertrouwen ontstaat niet vanzelf, en daarom is het

noodzakelijk dat de cliënten zodanig worden benaderd dat ze zich op hun gemak voelen en zonder te twijfelen de instructies van de zorgverleners opvolgen. Een goede samenwerking tussen de zorgverlener en de zorgontvanger komt immers de snelheid waarmee de verzorgingssessie kan worden uitgevoerd ten goede.

Tot slot is het nog interessant hier melding te maken van het verschil tussen de partikels ‘maar’ en ‘even’ wanneer ze op zichzelf staan. Het gros van de directieve taalhandelingen die in dit corpus aan bod komen zijn imperatiefconstructies. Uit de verschillende fragmenten blijkt dat voor het afzwakken van deze taalhandelingen zowel het partikel ‘maar’ als het partikel ‘even’ geschikt is. Echter, het komt ook voor, niet vaak, dat de zorgverlener zijn of haar directieve taalhandeling presenteert als een interrogatief. In fragment 7 is duidelijk te zien hoe de zorgverlener de cliënt op een vragende manier maant de benen op te tillen. In dit geval is alleen het partikel ‘even’ geschikt om deze taalhandeling af te zwakken, het partikel ‘maar’ is hier niet

inzetbaar.

CG1: so even de ↑knieën optrekken= CG2: =zulln we dit even weg< of ist ↓nat CG1: [ja↓a]

CG2: [of ] ja nee dan [ist ↓goed]

CG1: [knieën optrekken] CG1: tillu de tilt u de benen even ↑op?

((CG2 en CG1 pakken gezamenlijk de papegaai voor CR zodat hij zich zelf een beetje kan optrekken))

Hieruit kunnen we de conclusie trekken dat het partikel ‘even’ zowel mogelijk is bij het afzwakken van interrogatieven als van imperatieve zinsconstructies, terwijl het partikel ‘maar’ alleen gebruikt kan worden voor het afzwakken van imperatieve zinsconstructies. Hieruit blijkt de specifieke inzetbaarheid van deze partikels. 5.2 Conventionele indirectheid

Een andere strategie waar het grootste gedeelte van de zorgverleners in dit corpus zich van bedient om zijn of haar directieve taalhandelingen af te zwakken is een vorm van conventionele indirectheid. Deze vorm van beleefdheid wordt volgens de theorie van Brown en Levinson bestempeld als een negatieve beleefdheidsstrategie. Het verschijnsel waarbij een instructie, een aanwijzing of een bevel zodanig wordt omgevormd dat het meer het karakter krijgt van een vriendelijk verzoek vergelijkt Springorum (1982) met de interactie tussen arts en patiënt en met de interactie tussen ouder en kind. Omdat het in de medische wereld al sinds jaar en dag een conventionele manier is voor de arts om de patiënt te woord te staan, is het goed mogelijk dat deze manier van spreken is overgenomen door de zorgverleners in verzorgingstehuizen. Het is een professionele en formele manier van communiceren. De spreker stelt de hoorder op deze manier bovendien op zijn of haar gemak door bij deze de indruk te wekken dat hij of zij zelf ook gerechtigd is om mee te beslissen over

de uitvoering van de gewenste handeling. Aan de andere kant is de vergelijking met de manier waarop een ouder zijn of haar kind te woord staat ook goed voor te stellen. Binnen dat kader is de ouder namelijk ook verantwoordelijk voor bijna alles wat het kind doet. De ouder is degene met het overzicht, het kind klooit maar wat aan en is nog niet in staat te bevatten hoe bepaalde handelingen uiteindelijk een groter doel kunnen dienen. Het is daarom aan de ouder om het kind waar nodig (bij) te sturen. Dit is een van de taken die behoort tot de opvoeding van een kind. Om het kind meteen ook omgangsvormen bij te brengen en beleefdheid, is het noodzakelijk dat de ouder het kind niet al te direct te woord staat, maar hem of haar leert hoe je op een nette manier iets van iemand gedaan krijgt. Echter, wanneer de ouder het kind een opdracht geeft en dit formuleert met het werkwoord ‘mogen’, dan geeft dit

voornamelijk blijk van de autoriteit van de ouder. De ouder lijkt het kind op deze manier toestemming te geven om een bepaalde handeling uit te voeren. Het kind zal er niet raar van opkijken, het is per slot van rekening mama of papa die bepaalt, zij zijn de baas. Op deze manier werkt het ook in de zorginteractie. Beide

gesprekspartners kennen hun eigen rol binnen dit SAS en die van elkaar. De oudere begrijpt dat de zorgverlener degene is die gerechtigd is om hem of haar te vertellen wat er moet gebeuren in het kader van de zorgverlening. Het formuleren en

afzwakken van de directieve taalhandelingen met het werkwoord ‘mogen’ zal de zorgontvanger wellicht herkennen als de manier waarop artsen hun patiënten te woord staan. Het is weliswaar te vergelijken met de manier waarop een ouder tegen zijn of haar kind praat, maar dit is waarschijnlijk in deze situatie minder aan de orde. Ze zullen het veeleer interpreteren als een formele manier om de hoorder te vertellen wat deze moet doen. Een fijne bijkomstigheid is dat op deze manier de boodschap op een hoordervriendelijkere manier wordt gepresenteerd. De vergelijking met de interactie tussen ouder en kind verklaart wel de intentie van de zorgverlener om met deze manier van formuleren blijk te geven van zijn of haar autoriteit binnen dit SAS. Het bijzondere van deze strategie is dat de spreker met deze manier van formuleren zowel tegemoetkomt aan het positieve als aan het negatieve face van de hoorder. Door gebruik te maken van het werkwoord ‘mogen’, veronderstelt de spreker dat het de wens is van de hoorder om de uit te voeren handeling(en) te verrichten. Vanuit dit perspectief bezien zou deze manier van formuleren beschouwd kunnen worden als een positieve beleefdheidsstrategie. Anderzijds zou deze manier van formuleren geïnterpreteerd kunnen worden als een negatieve beleefdheidsstrategie omdat de spreker met zijn woordkeuze de indruk wekt conventioneel indirect te zijn. Dit type negatieve beleefdheidsstrategie is in dit geval geschikt omdat de spreker met

conventionele indirectheid het midden houdt tussen een ‘on record’ en een ‘off record’ taaluiting. Op deze manier houdt de spreker rekening met het face van de hoorder, maar blijft duidelijk wat zijn of haar intenties zijn met deze taaluiting. Aan de andere kant bereikt de spreker ermee dat zijn of haar taaluiting niet te opdringerig overkomt op de hoorder.

Een directieve taalhandeling die is vormgegeven met het werkwoord ‘mogen’ is in die zin ‘on record’ te noemen omdat de intenties van de spreker zonder meer duidelijk zijn. Toch laat de spreker tegelijkertijd zien zijn of haar taaluiting ‘off record’ te willen doen door de hoorder een uitweg te bieden. Dankzij het werkwoord ‘mogen’ is het alsof de hoorder zelf ook gerechtigd is om te beslissen over het al dan niet uitvoeren van de gewenste handeling. Toch zal dit bij de zorginteractie in dit corpus niet helemaal de bedoeling zijn van de zorgverlener wanneer hij of zij bij de formulering van een directieve taalhandeling ervoor kiest het werkwoord ‘mogen’ te gebruiken. Het is namelijk helemaal niet de bedoeling dat de hoorder zou mogen meebeslissen

over de uitvoering van bepaalde handelingen die de zorgverlener gewenst acht in het kader van de zorgverlening. De instructies en de aanwijzingen van de zorgverleners dienen hoofdzakelijk om de zorgverlening zo soepel mogelijk te laten verlopen. Het gewenste vervolg op een instructie van de zorgverlener is dat de hoorder deze zonder blikken of blozen opvolgt, zich niet afvraagt waar het goed voor is en dus blindelings vertrouwd op de expertise van de zorgverlener. Het lijkt er dus op dat de spreker met deze manier formuleren vooral beoogt de inhoud van de taalhandeling te verzachten voor de hoorder en tegelijkertijd blijk te geven van zijn of haar autoriteit in deze situatie. De spreker poogt door middel van het gebruik van het werkwoord ‘mogen’ conventioneel indirect te zijn en het midden te houden tussen een ‘on record’ en een ‘off record’ taaluiting, maar in deze situatie neigt deze formuleringswijze meer naar een afgezwakte ‘on record’ taaluiting en is van een ‘off record’ eigenlijk geen sprake. De spreker probeert de boodschap weliswaar op een hoordervriendelijkere wijze te brengen, maar de hoorder hoeft niet uit een cryptische omschrijving van de

zorgverlener af te leiden dat een bepaalde handeling van zijn kant op dat moment gewenst is. De zorgverleners geven in hun directieve taalhandelingen namelijk precies hun intenties aan. Met andere woorden, de illocutie van de taalhandeling is vrij letterlijk voor de hoorder. In de zinsnede: “mag u de douchekraan even

vasthouden” (fragment 29) is de communicatieve strekking van de taaluiting van de zorgverlener volkomen duidelijk voor de hoorder. De spreker windt er op deze manier geen doekjes omheen dat ze wil dat deze meneer een moment de douchekop van haar overneemt. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat dit een ‘on record’ taaluiting is. Het gedeelte ‘mag u’ dient om de taaluiting hoordervriendelijker te maken door de

hoorder een uitweg te bieden en om blijk te geven van de autoriteit van de spreker in deze situatie.

Tot besluit is het nog de moeite waard om uit te wijden over het verschil tussen ‘mag u’ en ‘u mag’. De variant ‘u mag’ staat in het merendeel van de gevallen op zichzelf, terwijl ‘mag u’ regelmatig wordt aangevuld met het partikel ‘even’. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat van deze ‘verb-first’ variant meer autoriteit van de spreker uitgaat. Om te voorkomen dat hiermee teveel de asymmetrische rolverdeling tussen beide gesprekspartners wordt onderstreept, wordt hier het schakeringspartikel ‘even’ aan toegevoegd waarmee de strekking van de taalhandeling in zijn geheel wordt afgezwakt. Het partikel ‘maar’ is in dit geval niet inzetbaar om de directieve taalhandeling af te zwakken. Dit geeft eens te meer blijk van de spelregels die er gelden voor het gebruik van bepaalde partikels. In het fragment dat hierboven is aangehaald (fragment 29), is duidelijk te zien hoe de spreker de hoorder met ‘mag u’ instrueert om de douchekraan vast te houden. Ter aanvulling zwakt ze haar directieve taalhandeling af met het partikel ‘even’. Dit specifieke partikel is het enige partikel dat op deze positie op zichzelf kan staan. Het partikel ‘maar’ zou hier een

grammaticaal incorrecte zinsconstructie opleveren. Deze variant, waarbij het werkwoord voor het persoonlijk voornaamwoord staat, is op zich al bijzonder te noemen. Deze constructie komt alleen voor bij imperatiefconstructies en ja-nee-vragen, en ‘mag u’ gaat niet door voor imperatiefconstructie vanwege het werkwoord ‘mogen’. Een verklaring voor het feit dat de variant ‘mag u’ bijna altijd wordt

aangevuld met het partikel ‘even’, behalve dat hier meer autoriteit van uitgaat, is dat vergelijkbaar met een imperatiefconstructie ook hier het werkwoord op de eerste plaats staat. Doordat juist het werkwoord gemarkeerd is, gaat er meer dwang uit van deze variant. Mogelijk probeert de spreker de taalhandeling minder direct te maken door deze in zijn geheel extra af te zwakken met het partikel ‘even’.

Bibliografie

Bax, M.M.H. (1995), Een spiegel van de geest. Over taal, communicatie en cognitie, Martinus Nijhoff, Groningen.

Brown, P. & Levinson, S.C. (1987), Politeness. Some universals in language usage. Cambridge University Press, Cambridge.

Foolen, A. P. (1993), De betekenis van partikels. Een dokumentatie van de stand van het onderzoek, met bijzondere aandacht voor maar. Academisch proefschrift.

Grafisch bedrijf Ponsen en Looijen, Wageningen.

Goffman, E. (1961), Encounters: two studies in the sociology of interaction. The