• No results found

“Mag u even gaan staan” Formuleringsvarianten van directieve taalhandelingen in de zorginteractie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Mag u even gaan staan” Formuleringsvarianten van directieve taalhandelingen in de zorginteractie"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MA-scriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen

“Mag u even gaan staan”

Formuleringsvarianten van directieve taalhandelingen in de

zorginteractie

Naam: Martijn van Noppen

Studentnummer: s1754440

Begeleidend docent: Dr. H. Mazeland

(2)

Samenvatting

In de zorginteractie is er sprake van een bepaalde, asymmetrische rolverdeling. De bejaarde cliënten die in dit corpus de revue passeren zijn stuk voor stuk (gedeeltelijk) afhankelijk van de assistentie die de zorgverleners hen bieden bij het wassen en aankleden. Hun hele leven lang hebben deze mensen dit zelf gedaan, maar als gevolg van ouderdom en de daarbij horende teruggang van de motoriek kunnen ze deze handelingen niet meer zelfstandig uitvoeren. Nu is het de zorgverlener die hier zorg voor draagt. Dit betekent niet alleen dat deze persoon de verantwoordelijkheid draagt voor de uit te voeren handelingen, maar ook de leiding heeft en zodoende gerechtigd is de zorgontvanger, indien nodig, te vertellen wat hij of zij moet doen. Deze

instructies en aanwijzingen hebben een directief karakter, aangezien ze worden gedaan met het doel de ander tot handelen te bewegen. In dit gespreksanalytisch onderzoek ga ik dieper in op de verschillende manieren waarop een zorgverlener een directieve taalhandeling formuleert en in het bijzonder afzwakt. Dat is om te

beginnen al een interessant verschijnsel; de zorgverleners zijn immers gerechtigd hun cliënten te sturen, maar ze zwakken allen hun directieve taalhandelingen consequent af. Met het doen van een dergelijke taalhandeling, wanneer deze direct wordt

geformuleerd en op geen enkele manier wordt afgezwakt, is de kans groot dat er een gezichtsbedreigende situatie ontstaat. Zelfs al is de spreker gerechtigd de ander te vertellen wat deze moet doen, het blijft onprettig voor de hoorder. Om de lieve vrede zoveel mogelijk te bewaren, en wellicht voor hun eigen gemoedsrust, zwakken de zorgverleners in de regel hun directieve taalhandelingen af. Na bestudering van het videomateriaal werd duidelijk dat er verschillende manieren zijn waarop deze taalhandelingen afgezwakt kunnen worden. Ik heb voor dit onderzoek een collectie aangelegd van 44 fragmenten waarin deze verschillende strategieën elk aan bod komen. Door verscheidene voorbeelden van een bepaalde strategie, afkomstig uit verschillende opnames te clusteren en met elkaar te vergelijken, probeer ik te verklaren op wat voor manier de spreker met deze strategie de strekking van de directieve taalhandeling voor de hoorder verzacht. Om een tipje van de sluier op te lichten: van elke strategie wil ik weten of de spreker hiermee tegemoetkomt aan het positieve of het negatieve face van de hoorder, of aan beide. Daarnaast probeer ik aan de hand van literatuur meer te weten te komen over de herkomst van bepaalde

strategieën om zo de functionaliteit ervan beter te kunnen duiden en begrijpen. Op basis van deze kennis is het mogelijk een duidelijk overzicht te geven van de

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord Pag. 4

Hoofdstuk 1: Inleiding Pag. 5

Hoofdstuk 2: Inleiding tot de theorie Pag. 6

2.1 Directieven Pag. 7

2.1.1 Face Pag. 8

2.1.2 Face Threatening Acts Pag. 8

2.1.3 Beleefdheidsstrategieën Pag. 9

2.2 Situated Activity System Pag. 10

2.3 Partikels Pag. 12 2.3.1 Maar Pag. 12 2.3.2 Even Pag. 13 2.3.3 Hoor Pag. 14 2.3.4 Gewoon Pag. 15 2.3.5 Partikelcombinaties Pag. 15

2.4 Beleefde aanspreekvorm Pag. 17

2.5 Conventionele indirectheid Pag. 18

2.5 Conceptueel kader Pag. 20

Hoofdstuk 3: Methode Pag. 22

Hoofdstuk 4: Analyse Pag. 24

4.1 Directieve taalhandelingen afgezwakt met partikels Pag. 24

4.1.1 Directieven afgezwakt met één partikel Pag. 25

4.1.1.1Directieven afgezwakt met het partikel ‘maar’ Pag. 25 4.1.1.2 Directieven afgezwakt met het partikel ‘even’ Pag. 31

4.1.1.3 Verschil tussen de opzichzelfstaande partikels

‘even’ en ‘maar’ Pag. 32 4.1.2 Directieven afgezwakt met meerdere partikels Pag. 32

4.1.3 Directieven afgezwakt met een beleefde aanspreekvorm Pag. 40 4.2 Directieven afgezwakt met het werkwoord ‘mogen’ Pag. 45

4.2.1 “U mag” Pag. 46

4.2.2 “Mag u” Pag. 51

4.3 Herhaling van de directieve taalhandeling Pag. 59

4.3.1 Van (vrij) direct naar afgezwakt Pag. 60

4.3.2 Van afgezwakt naar direct(er) pag. 63 Hoofdstuk 5: Resultaten van de analyse en conclusies Pag. 66

5.1 Partikels Pag. 67

5.2 Conventionele indirectheid Pag. 68

(4)

Voorwoord

Toen ik aan het begin van dit semester, in september 2009, moest kiezen in welke subdiscipline van de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen ik wilde afstuderen, viel mijn keuze andermaal op gespreksanalyse. Andermaal omdat ik twee semesters daarvoor ook een gespreksanalytisch thema had uitgekozen voor mijn Bachelorscriptie. Het type onderzoek alsmede de begeleiding van Harrie Mazeland zijn me destijds uitstekend bevallen, vandaar dat mijn keuze andermaal is gevallen voor dit onderwerp. Nadat ik meneer Mazeland op de hoogte had gesteld van mijn afstudeerplannen kwam hij met het voorstel om mij in contact te brengen met Agnes Engbersen, een docente aan de Hanze Hogeschool in Groningen die op dat moment al enige tijd bezig was om te promoveren in de gespreksanalyse. Zij had inmiddels materiaal verzameld in een zorgcentrum in het noorden van Nederland en had reeds een onderzoeksopzet klaar waarbinnen ze wilde opereren. Nadat beide partijen hun goedkeuring hadden gegeven en ik een geheimhoudingsverklaring had ondertekend, kreeg ik toegang tot een aantal opnames die zij in een eerder stadium had

opgenomen. In dit voorwoord wil ik Agnes Engbersen bedanken voor het ter beschikking stellen van haar onderzoeksmateriaal en vooral mijn bewondering uitspreken voor de kwaliteit ervan alsmede de voorbereidingen die zijn getroffen om dit mogelijk te maken. Ik heb dit materiaal uitermate bruikbaar bevonden voor mijn gespreksanalytische onderzoek en ik acht het bovendien geschikt voor eventueel toekomstig onderzoek.

Daarnaast gaat in dit voorwoord mijn dank uit naar de vakkundige begeleiding van Harrie Mazeland en in het bijzonder naar het enthousiasme en de passie die hij voor zijn vak heeft. Het heeft mij zeker niet onberoerd gelaten en zelfs, zo als ik eerder heb aangegeven, doen besluiten mijn universitaire studie aan de Rijksuniversiteit in Groningen af te ronden met een gespreksanalytisch onderzoek. Ik heb in de

(5)

Hoofdstuk 1: Inleiding

In deze scriptie staat de interactie tussen ouderen en hun zorgverleners centraal. Voor mijn onderzoek heb ik gebruik mogen maken van de datacollectie van Agnes Engbersen, die filmopnames heeft gemaakt van was- en aankleedsessies in een zorgcentrum in het noorden van Nederland ten behoeve van haar eigen

promotieonderzoek. Na hier een periode zelf als zorgverlener aan het werk te zijn geweest, heeft ze enkele inwoners gevraagd of ze aanwezig mocht zijn bij de ochtendlijke sessies om de interactie tussen zorgverlener en zorgontvanger vast te kunnen leggen op film. Van de verschillende opnames die zij heeft gemaakt, heb ik er negen gebruikt voor mijn onderzoek. Na bestudering van deze opnames heb ik een fenomeen blootgelegd dat regelmatig terugkeerde in de interactie tussen de ouderen en hun zorgverleners.

Het komt in de zorginteractie regelmatig voor dat de zorgverlener de cliënt (de zorgontvanger) in het belang van de zorgverlening moet sturen. Het is namelijk de zorgverlener die de regie in handen heeft met betrekking tot de uit te voeren taken die onderdeel uitmaken van de verzorgingssessies. Hij of zij is degene die erop toeziet dat deze taken op een verantwoordelijke manier worden uitgevoerd, en zo nu en dan is de medewerking van de cliënt noodzakelijk. Aangezien de cliënt minder goed in staat is zich zelfstandig te wassen en aan te kleden, krijgt deze hulp bij het uitvoeren van deze handelingen, wat tegelijkertijd betekent dat het de zorgverlener is die in deze setting de leiding heeft en zodoende bepaalt welke handelingen wanneer en op welke manier moeten worden uitgevoerd. Het komt daarom geregeld voor dat de zorgverlener de zorgontvanger instrueert of aanwijzingen geeft om bijvoorbeeld een bepaalde houding aan te nemen of een handeling uit te voeren die in het belang is van de zorgverlening. Mijn oog is in het bijzonder gevallen op de manier waarop de

zorgverlener zijn of haar instructies en aanwijzingen formuleert. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw hebben verscheidene taalfilosofen zich bezig gehouden met het ontwerpen van classificatieschema’s van taalhandelingen. Volgens een van deze taalfilosofen, John R. Searle, kunnen aanwijzingen en instructies tot directieven worden gerekend omdat de spreker met dergelijke taalhandelingen de intentie heeft de hoorder tot handelen te bewegen. In deze scriptie zal gesproken worden van directieve taalhandelingen.

Na bestudering van de negen opnames uit dit corpus is gebleken dat de zorgverleners zich van verschillende strategieën bedienen om hun cliënten te sturen. Wat opvalt is dat zij in de meeste gevallen ervoor kiezen hun directieve taalhandelingen af te zwakken. Op deze manier bereikt de spreker dat de inhoud van zijn of haar

taalhandeling een hoordervriendelijker karakter krijgt. Ook al is het de zorgverlener die binnen deze situatie de autoriteit heeft, beide partijen hebben er baat bij dat een zo ontspannen mogelijke sfeer wordt gecreëerd en behouden tijdens deze

verzorgingssessies. De zorgverleners en de inwoners van dit zorgcentrum hebben namelijk vaker dan eens per week contact. Na een paar keer zijn zij niet langer vreemden voor elkaar en met elk nieuw contactmoment wordt de relatie hechter. Door de directieve taalhandelingen zo veel mogelijk af te zwakken, wordt de afstand tussen beide partijen, de zorgverleners aan de ene kant en de zorgontvangers aan de andere kant, aanzienlijk verkleind en worden gezichtsbedreigende situaties

(6)

Hoofdstuk 2: Inleiding tot de theorie

Het vergt enkele weken van grondige bestudering van de verschillende opnames in het corpus voordat je je kan toeleggen op het isoleren van een bepaald, terugkerend fenomeen dat de moeite waard is om aan een nadere analyse te onderwerpen. Door een groot gedeelte van de opnames van dit corpus te transcriberen, kreeg ik een gedetailleerd beeld van de interactie tussen de ouderen en hun zorgverleners in dit specifieke verzorgingstehuis. Tijdens het transcriberen vallen bepaalde

taalhandelingen van beide partijen op. Een terugkerend fenomeen, iets dat bovendien centraal stond in deze opnames, was het wassen en aankleden van de ouderen en de manier waarop dat plaatsvindt. De zorgverleners op deze opnames hebben elk zo hun eigen manier om de handelingen die binnen dit kader vallen te organiseren, maar uiteindelijk zijn de uit te voeren taken vergelijkbaar. Mijn oog is in het bijzonder gevallen op de verschillende manieren waarop de zorgverleners hun cliënten van tijd tot tijd sturen zodat de zorghandelingen zo goed mogelijk uitgevoerd kunnen worden. De werkwoorden in deze instructies en aanwijzingen staan meestal in de gebiedende wijs, wat ze tot directieve taalhandelingen maakt. Het gevaar met dit type

taalhandeling is dat de spreker de hoorder iets opdraagt al dan niet te doen.

Dergelijke taalhandelingen slagen niet wanneer de ander verzaakt hetgeen dat hem of haar is gevraagd te doen of te laten. Een negatieve respons zou gezichtsbedreigend zijn voor zowel de spreker als de hoorder, maar deze taalhandeling is op zich al gezichtsbedreigend als de spreker niet gerechtigd zou zijn de ander te vertellen wat deze moet doen of laten. De zorgverlening van de verzorger aan de zorgontvanger heeft plaats binnen een zogenaamd Situated Activity System (SAS) (in paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op dit fenomeen) waarin andere regels gelden dan het SAS waarin bijvoorbeeld twee onbekenden in de rij bij de supermarkt een praatje hebben. De zorgverlener geniet binnen dit specifieke SAS meer autoriteit dan zijn of haar gesprekspartner, iets waarvan in het SAS met de twee onbekenden bij de supermarkt geen sprake is. Vanwege de asymmetrische rolverdeling binnen het SAS is de zorgverlener, omdat deze vanuit zijn of haar functie genoodzaakt is de cliënt te vertellen welke handelingen wanneer uitgevoerd dienen te worden en hoe de cliënt zich daarbij dienstbaar kan opstellen of gedragen, gerechtigd de gebiedende wijs te gebruiken wanneer dat nodig is. Binnen dit kader bestaat geen twijfel over de

rolverdeling waardoor de zorgontvanger er ook niet raar van opkijkt wanneer zijn of haar zorgverlener hem of haar vertelt wat er moet gebeuren. Toch valt het op dat de zorgverleners er voor kiezen bijna alle directieve taalhandelingen af te zwakken. Ze staan in principe in hun recht door de ander te vertellen welke handelingen wenselijk zijn, maar om de lieve vrede zo veel mogelijk te bewaren kiezen ze er voor hun

directieve taalhandelingen wat voorzichtiger, wat minder direct vorm te geven. In de inleiding tot de theorie zal op de eerste plaats dieper worden ingegaan op het fenomeen de ‘directief’ ofwel de ‘directieve taalhandeling’. In deze scriptie wordt onderzocht op wat voor manier zorgverleners hun aanwijzingen en instructies

vormgeven en met name afzwakken in de interactie met de ouderen die zij verzorgen. Het is daarom noodzakelijk duidelijk te krijgen wat een directieve taalhandeling precies inhoudt. Vervolgens zal het concept ‘Situated Activity System’ nader worden verklaard en tot slot zullen de verschillende strategieën die de zorgverleners in dit corpus gebruiken om hun directieve taalhandelingen af te zwakken worden

(7)

2.1 Directieven

In zijn proefschrift ‘Dialoogstructuur: een onderzoek naar structuuraspecten van directiefdialogen’ omschrijft Dr. Springorum (1982) een ‘directief’ of een ‘directieve taalhandeling’ als een “taalhandeling waarmee een spreker poogt een hoorder over te halen iets te doen” (1982: 30). In deze omschrijving heeft Springorum zich laten inspireren door de woorden die de Amerikaanse taalfilosoof John R. Searle gebruikt om dit fenomeen aan te duiden. In het artikel ‘A classification of illocutionary acts’ (1976) geeft Searle een aantal voorbeelden van werkwoorden (Searle spreekt van ‘exercitives’) die als doel hebben de ander tot een handeling te bewegen: vragen, bevelen of gebieden, verzoeken, smeken, pleiten, bidden (in de vorm van dringend verzoeken of smeken), uitnodigen, toestaan en adviseren (1976: 7). De

taalhandelingen die in deze scriptie nader worden bekeken, hebben het meeste weg van ‘iets gebieden’. De zorgverlener zegt de cliënt wat hij of zij moet doen en de cliënt volgt dit gehoorzaam op. De handeling van het verlenen van zorg aan de oudere is een vorm van interactie, er is sprake van een wisselwerking tussen twee individuen, een uitwisseling van handelingen. Het uitvoeren van deze handelingen verloopt beter wanneer deze worden besproken. Ze worden bijvoorbeeld aangekondigd: “we gaan even douchen” (Fragment 16), of de zorgverlener vertelt de cliënt wat hij of zij moet doen zodat de handeling optimaal kan worden uitgevoerd: “u mag wel weer gaan zitten hoor” (Fragment 22). De taaluitingen van de zorgverlener hebben weliswaar een gebiedend karakter, maar ze hebben als doel de cliënt zo te sturen dat het

verlenen van de zorg zo vlekkeloos mogelijk verloopt. De zorgverlener heeft bepaalde taken uit te voeren, bijvoorbeeld het wassen of het aankleden van de cliënt, en heeft daar een bepaalde aanpak voor. In de interactie tussen de twee of meerdere

individuen is de rolverdeling scheef tijdens het verlenen van zorg door de

zorgverlener aan de cliënt. Dat wil zeggen, de zorgverlener heeft de autoriteit met betrekking tot het uitvoeren van de handeling en staat daarmee in zijn of haar recht om de cliënt te vertellen wat deze moet doen. In hun boek ‘Politeness’ (1987)

(8)

daarmee in zijn of haar recht de zorgontvanger naar eigen inzicht aanwijzingen te geven opdat de handelingen optimaal uitgevoerd kunnen worden.

2.1.1 Face

Aangezien het niet voor het eerst is dat de zorgverleners en de cliënten op de

opnames contact met elkaar hebben, is er doorgaans sprake van een ontspannen sfeer tijdens het uitvoeren van de zorghandelingen. De taaluitingen van de zorgverlener aan de cliënt hebben daarom meer een aanwijzend of instruerend karakter dan een bevelend karakter. Los van de context bekeken zijn het in principe dwingende taaluitingen, maar de manier waarop ze in de geanalyseerde fragmenten worden geformuleerd en het gemoedelijke contact tussen de zorgverlener en de cliënt in ogenschouw nemend, lijkt mij een dergelijke interpretatie van deze taaluitingen terecht. Echter, hoe zeer een dergelijke dwingende taaluiting ook wordt afgezwakt, het blijft inbreuk doen op de bewegingsvrijheid van de hoorder. De taalhandeling is pas afgerond wanneer de hoorder datgene heeft uitgevoerd wat de spreker van hem of haar verlangd. Brown en Levinson (1987) noemen een dergelijke taaluiting een ‘Face Threatening Act’ (FTA) omdat bij het plaatsen ervan het ‘gezicht’ van zowel de

hoorder als de spreker in het geding is. Het ‘gezicht’ (in deze scriptie zal veeleer gesproken worden van ‘face’, waarmee naar hetzelfde fenomeen wordt verwezen) van een individu is het publieke zelfbeeld dat een ieder voor zichzelf wil claimen. De manier waarop Brown en Levinson het fenomeen ‘face’ benaderen is afgeleid van de theorie van Goffman (1967) die het gezicht in verband brengt met de emotionele toestanden waarin een individu kan verkeren wanneer hij zich schaamt of in

verlegenheid wordt gebracht. In een dergelijke situatie is sprake van ‘gezichtsverlies’. In zijn theorie spreekt Goffman over gezicht als iets dat verloren kan gaan maar ook behouden kan worden. Iets waar in de sociale interactie tussen mensen rekening mee gehouden moet worden omdat, zo stellen Brown en Levinson, individuen in de

omgang zich coöperatief opstellen en bovendien uitgaan van elkaars coöperatie. Ze voegen hier aan toe dat deze samenwerking gevestigd is op de wederzijdse

kwetsbaarheid van het gezicht. Het gezicht van een individu wordt pas behouden wanneer dat van iedereen om hem heen ook behouden wordt. Wanneer een individu zich bedreigd voelt of aangevallen, mag van hem namelijk verwacht worden dat hij zich verdedigt, en bij dit noodgedwongen verdedigen van het gezicht is de kans groot dat het gezicht van anderen wordt bedreigd. Om deze reden is het in het belang van alle gesprekspartners om elkaars ‘face’ te behouden (1987: 61).

2.1.2 Face Threatening Acts

Om de hoorder zo weinig mogelijk voor het hoofd te stoten en om het goede contact tussen beide individuen te behouden, kan de spreker zijn FTA afzwakken door beleefdheidsstrategieën te gebruiken. Houtkoop en Koole (2000) beschrijven in hun boek ‘Taal in actie’ dat Brown en Levinson vier verschillende strategieën

onderscheiden waarvan een spreker zich kan bedienen om een FTA vorm te geven en tegelijkertijd zoveel mogelijk rekening te houden met het gezicht van de ander. De spreker kan een taaluiting ‘bald on record’ doen, een manier waarmee bepaald geen doekjes worden gewonden om de intenties van de spreker en waarmee nauwelijks rekening wordt gehouden met het gezicht van de hoorder (2000: 53). In de

(9)

geanalyseerde materiaal was hier geen sprake van): “geef mij de douchekop terug”. De zorgontvangers worden tijdens het wassen nog wel eens gevraagd of ze even de douchekop willen vasthouden terwijl de zorgverleners hun ruggen of benen wassen. Een andere manier waarop de zorgverlener dit de cliënt kan duidelijk maken is door de FTA ‘direct’ (‘on record’) te doen, maar deze af te zwakken (bijvoorbeeld door gebruik te maken van partikels). Dezelfde instructie zou dan als volgt kunnen zijn geformuleerd: “kunt u de douchekop even vasthouden?”. In dit verzonnen voorbeeld wordt de FTA onder andere afgezwakt door middel van het partikel ‘even’. Een FTA kan ook ‘off record’ worden gedaan. De spreker dwingt niemand tot iets, maar geeft aan dat zich een situatie voordoet waarbij een handeling van de hoorder gewenst is. In het voorbeeld met de douchekop zou dat, wanneer gebruik gemaakt zou worden van een ‘off record’-strategie, als volgt kunnen klinken: “ik moet uw benen wassen en ik kan niet tegelijkertijd de douchekop vasthouden”. Zonder dat de spreker in

concrete bewoordingen aangeeft iets te verlangen van de hoorder, zal bij

laatstgenoemde duidelijk worden dat een handeling, van zijn kant, gewenst is in deze situatie. Tot slot bestaat er voor de spreker, voor de volledigheid, nog de mogelijkheid om de FTA simpelweg niet te doen. De strategie die in het geanalyseerde materiaal het meest voorkomt, is de ‘on-record’-strategie, een strategie waarbij de spreker zijn of haar FTA afzwakt. In dit onderzoek staan de verschillende strategieën die de zorgverleners gebruiken om hun FTA’s (in dit geval hun directieve taalhandelingen) af te zwakken centraal. Bij het afzwakken van een FTA heeft de spreker, volgens de beleefdheidstheorie van Brown en Levinson de mogelijkheid om tegemoet te komen aan het ‘positieve’ of aan het ‘negatieve gezicht’.

2.1.3 Beleefdheidsstrategieën

Brown en Levinson onderscheiden twee verschillende benaderingen die door Houtkoop en Koole (2000) op zeer treffende wijze in de Nederlandse taal gevangen zijn: ‘positieve beleefdheidsstrategie’, wat betekent dat de spreker tegemoet komt aan “de behoefte van de hoorder om begrepen, geliefd en gewaardeerd te worden” en ‘negatieve beleefdheidsstrategie’ waarbij de spreker zich kan inspannen om “zo weinig mogelijk inbreuk te maken op de vrijheid en de autonomie van de hoorder” (2000: 57). In een groot aantal gevallen die worden besproken in deze scriptie

bedient de zorgverlener zich van negatieve beleefdheidsstrategieën. De aanwijzingen van de zorgverleners hebben namelijk als doel om de cliënt tot handelen te bewegen of ze dit juist te beletten te doen. Om er blijk van te geven dat rekening wordt

gehouden met de bewegingsvrijheid van de hoorder, zwakken de zorgverleners hun aanwijzingen of instructies af met negatieve beleefdheidsstrategieën. Aan de andere kant is het verlenen van zorg zoals gezegd een uitwisseling van handelingen, waarbij in deze situatie het de zorgverlener is die de regie heeft en dus de ander vertelt wat er wanneer moet gebeuren. Het is voor het slagen van de uit te voeren handelingen van groot belang dat de cliënt vertrouwen heeft in zijn of haar zorgverlener. De

zorgverlener is namelijk degene die ervoor zorgt dat de hele operatie in goede banen wordt geleid en hier de verantwoordelijkheid voor draagt. Een groot aantal van de (vaak hoogbejaarde) cliënten heeft een verminderde controle over de eigen motoriek en is dus afhankelijk van begeleiding en ondersteuning bij het verrichten van

(10)

zorgontvanger in de zorgverlener aan te wakkeren, maken de zorgverleners ook regelmatig gebruik van positieve beleefdheidsstrategieën, die als doel hebben om de cliënt op zijn of haar gemak te laten voelen.

2.2 Situated Activity System

Kenmerkend voor het gespreksanalytische fenomeen dat in deze scriptie wordt onderzocht, de korte, vrij direct maar in de regel afgezwakte instructie of aanwijzing, is dat het altijd plaatsvindt binnen een professioneel kader. In het onderzochte materiaal zullen onder andere voorbeelden worden getoond van situaties waarin een kort informeel gesprekje tussen zorgverlener en cliënt wordt onderbroken door een aanwijzing van de zorgverlener die betrekking heeft op de zorg die wordt geboden aan de oudere. Op deze momenten vindt er een opmerkelijke conversationele verandering plaats: een informeel gesprek tussen twee individuen die elkaar als gelijken

beschouwen in de interactie verandert ineens in een gesitueerd gesprek dat als doel heeft de zorgverlenende handeling in zo goed mogelijke banen te leiden. Opeens plaatst de zorgverlener een vrij directe opmerking waarvan hij of zij verwacht dat de ander dit opvolgt. Deze opmerkingen worden onaangekondigd geplaatst, en ondanks dat ze afsteken tegen de toon die wordt gebezigd tijdens de informele, lopende

gesprekken kijkt de cliënt er niet van op en wordt een dergelijke opmerking herkend als een instructie of een aanwijzing en als zodanig geïnterpreteerd. Deze sturende opmerkingen van de zorgverlener, die vaak vrij direct worden geformuleerd, worden door de cliënt zonder meer geaccepteerd omdat ze onderdeel uitmaken van de zorg die aan hen wordt verstrekt. De opmerkingen passen zogezegd in het

‘zorg-interactionele kader’. De verschillende manieren waarop deze instructies en

aanwijzingen worden geformuleerd zijn stuk voor stuk geschikt om de zorgverlening aan de cliënt te bevorderen. Op het moment dat een dergelijke instructie of

aanwijzing wordt gegeven, is ook heel duidelijk sprake van een bepaalde rolverdeling. Waren de twee individuen nog gelijken ten tijde van het informele gesprek, wanneer de zorgverlener een instructie of aanwijzing geeft, is het voor beide partijen duidelijk dat de zorgverlener de autoriteit heeft en dat van degene die de zorg ontvangt wordt verwacht dat hij deze opvolgt. Goffman (1961) spreekt van een ‘situated activity system’. Hij omschrijft dit fenomeen als een “enigszins gesloten, zelf compenserend en afgebakend circuit van handelingen die onderling van elkaar afhankelijk zijn” (1961: 96). Een dergelijk circuit, zo wordt duidelijk uit zijn uitleg, heeft betrekking op een bepaalde activiteit of handeling.

Aan de hand van de volgende twee fragmenten wil ik proberen duidelijk te maken wat een SAS kenmerkt, hoe het functioneert, en hoe de rolverdeling per SAS totaal

(11)

in de tweede regel van dit fragment. In de derde regel gaat de verzorgster verder met haar verhaal. Op het moment dat ze deze zin afmaakt is ze ook klaar met het wassen van de benen van meneer Black en bedenkt ze zich dat het handiger is als hij er bij gaat staan. Opeens schakelt de verzorgster over van haar rol als vertelster in een SAS waarin beide gesprekspartners small talk bezigen en de verhoudingen tussen beide nagenoeg symmetrisch zijn, naar haar rol als zorgverlener in een ander lopend SAS waarin zij de autoriteit heeft en gerechtigd is de ander (de zorgontvanger) te vertellen wat hij moet doen. De toon waarop de verzorgster de man ineens te woord staat verandert volledig en haar gespreksbijdragen hebben ineens een totaal andere functie. Van het ene op het andere moment vertelt ze meneer Black dat hij zijn voet achter de drempel moet zetten en dat hij er bij moet gaan staan. Ze assisteert meneer tijdens de volgende gespreksbeurt (“een, twee”) bij het opstaan, en wanneer hij staat rond ze de handeling af met “ja”. Ze gaat vervolgens niet alleen verder met haar handelingen als zorgverlener, maar ze pakt ook doodleuk de draad weer op van het verhaal dat ze aan het vertellen was. Wat opvalt aan dit fragment is dat de man niet eens verrast is door de plotselinge overgang in het gesprek. Hij stelt niet eens vragen, waaruit blijkt dat hij de opmerkingen heeft erkend als instructies van de verzorgster die betrekking hebben op de zorgverlening en niet op het verhaal wat zij bezig was te vertellen. Hieruit blijkt de kracht van een Situated Activity System. Er is geen sprake van een vooraankondiging laat staan een stilte. De verzorgster onderbreekt haar verhaal abrupt om de man te instrueren in het belang van de zorgverlening. Ze

‘switched’ onaangekondigd van het ene naar het andere SAS en haar gesprekspartner kan haar moeiteloos volgen.

CG1: =in Castricum >de dochter van eh X MRB: ja preciese

CG1: e:hn die vroeg mij voor een paar weken terug van goh<

CG1: zet die voet maar even achter de ↑drempel en even gaan ↓staan CG1: een ↑twee (.) ja

CG1: en toen zei ze tegen mij van °goh° mag ik es een keer bij jou loge:ren

(Fragment afkomstig uit Opname 2, 02:28)

(12)

CR: en d'n magh

CG: ik ben naar mijn oma genoemd< die heette X >u mag 'em vasthoude CG: hou maar lekker over u

(Fragment afkomstig uit Opname 9, 04:11)

2.3 Partikels

Een aantal van de geanalyseerde fragmenten in deze scriptie is in eerste instantie vrij direct geformuleerd maar wordt vervolgens afgezwakt met een of meerdere partikels. Foolen (1993) heeft in zijn proefschrift onderzoek gedaan naar bepaalde partikels, in het bijzonder het partikel ‘maar’. Hij definieert een partikel als een woord dat “geen bijdrage levert aan de propositionele inhoud van een zin of uiting” (1993: 13). Met de propositionele inhoud van een zin doelt Foolen op de kern van de boodschap. Hij geeft het volgende voorbeeld: “Jan is ziek”, en hier bouwt hij vervolgens op voort met mogelijke varianten zoals: “Jan is helaas ziek” en “Jan is waarschijnlijk ziek”. In dit zinsverband leveren de woorden (in dit geval ‘bijwoorden van modaliteit’) ‘helaas’ en ‘waarschijnlijk’ geen bijdrage aan de strekking of de kern van de boodschap. Door middel van deze bijwoorden van modaliteit brengt “de spreker een houding of oordeel tegenover de propositie dat Jan ziek is tot uitdrukking” (1993: 15). Bijwoorden van modaliteit en partikels verschillen weliswaar van aard, maar ze hebben in grammaticaal opzicht een vergelijkbare functie.

De zorgverleners in de geanalyseerde opnames maken gebruik van een bepaald aantal partikels om hun directieve taalhandelingen af te zwakken of te nuanceren. De

belangrijkste in dit corpus zijn: ‘maar’, ‘even’, ‘gewoon’ en ‘hoor’. Hieronder zullen deze partikels afzonderlijk worden geanalyseerd.

2.3.1 Maar

Het partikel ‘maar’ kan, zoals uitgebreid wordt beschreven in het proefschrift van Foolen, op veel verschillende manieren worden gebruikt. Het type ‘maar’ dat in dit corpus veelvuldig voorkomt en interessant is voor dit onderzoek, heeft als doel om de directieve taalhandelingen van de zorgverleners af te zwakken. Springorum (1982) beweert dat een spreker vanuit drie verschillende perspectieven een directieve taalhandeling kan doen. Naast zich te oriënteren op “de morele of juridische

verplichting van de hoorder tot de handeling”, of zich te focussen op “de belangen van de spreker bij de handeling van de hoorder”, kan de spreker ook het perspectief

innemen waarbij “de belangen van de hoorder bij uitvoering van de handeling” centraal staan (1982: 43). Foolen stelt dat bij het perspectief waarbij de focus op de belangen van de hoorder ligt, “taalhandelingen als toestemming, aansporing

(vergelijkbaar met ‘gebieden’, al heeft ‘aansporing’ een minder dwingend karakter) en geruststelling” (1993: 177) kunnen worden ondergebracht. Behalve dat de

(13)

de rolverdeling met betrekking tot de autoriteit binnen het Situated Activity System ‘zorgverlening’. Anderzijds bereikt de spreker door gebruik te maken van het partikel ‘maar’, dat de hoorder op zijn of haar gemak wordt gesteld, oftewel gerust wordt gesteld. Deze taalhandeling is zeer op zijn plaats binnen een kader waarin de

zorgontvanger een verminderde controle heeft over zijn of haar eigen motoriek en bij de uitvoering van de alledaagse handelingen moet vertrouwen op de kundigheid van een zorgverlener.

In het boek ‘Algemene Nederlandse Spraakkunst’ (‘ANS’) rekenen Haeseryn et al (1997) de partikels ‘maar’, ‘nou’ en ‘even’ tot de subcategorie ‘schakeringspartikels’. Volgens de ANS hebben schakeringspartikels “betrekking op de gehele zinsinhoud en schakeren deze op subtiele wijze” (1997: 457). Foolen haalt in zijn proefschrift

Vandeweghe (1983) aan die de functie van een schakeringspartikel als volgt omschrijft:

De functie van het partikel ‘maar’, waarmee de spreker poogt de hoorder op zijn of haar gemak te stellen, is een manier om tegemoet te komen aan het positieve face van de hoorder, en zou dus als een positieve beleefdheidsstrategie beschouwd kunnen worden. In welke context deze partikels voorkomen en op wat voor manier ze door de zorgverleners worden toegepast om hun directieve taalhandelingen af te zwakken, zal duidelijk worden bij het analyseren van de fragmenten (hoofdstuk 4).

2.3.2 Even

Vergelijkbaar met het partikel ‘maar’ is ook het woord ‘even’ volgens Haeseryn et al. (1997) een schakeringspartikel. In fragment 14 vervult het partikel heel duidelijk “een belangrijke nuancerende functie in de omgangstaal” (1997: 457): “nou kom maa es eve staan gaan we even een paar stapjes lopen”. Wat opvalt in dit fragment is dat het in combinatie met de schakeringspartikels ‘maar’ en ‘eens’ (‘es’) wordt gebruikt. Zoals aangegeven in de subparagraaf hierboven, wordt met het partikel ‘maar’ tegemoet gekomen aan het positieve face van de hoorder. Het partikel ‘even’ daarentegen wordt gebruikt met de bedoeling om de belasting van de handeling die wordt verlangd van de hoorder te minimaliseren en zou om deze reden beschouwd kunnen worden als een negatieve beleefdheidsstrategie. Het partikel ‘eens’ heeft in deze context een vergelijkbare functie als ‘even’ en dient in dit verband als ‘intensifier’ voor het partikel ‘even’. Wat de precieze functie is van het woordje ‘even’ zal per geanalyseerd fragment worden bekeken; dit kan namelijk variëren. Wat in de eerste plaats opvalt is dat de partikels ‘eens’ en ‘even’ behoorlijk aan elkaar verwant zijn in de manier waarop ze een directieve taalhandeling afzwakken. In de volgende fragmenten afkomstig uit het corpus zou in plaats van het partikel ‘even’, het partikel ‘eens’ ook mogelijk zijn: “gaat u maar eve sitte” (Fragment 16) “das goed en dan mag u even naar de wastafel lopen” (Fragment 28). Haeseryn et al. verklaren de functie van het partikel ‘eens’ als volgt: de zinsnede “Geef die boeken hier” wordt een ‘bevel’ genoemd. Met toevoeging van het woordje ‘eens’: “Geef die boeken eens hier” wordt dezelfde boodschap

plotseling gepresenteerd als een ‘vriendelijk verzoek’ (1997: 457). Echter, Vismans (1994) dicht in zijn proefschrift ‘Modal particles in Dutch directives: a study in

(14)

functional grammar’ het partikel ‘eens’ een andere betekenis toe dan het partikel ‘even’. Hij geeft als voorbeeld het zinnetje “Kom eens even”. Het partikel ‘eens’ bestempeld hij als een ‘reinforcer’, een strategie waarmee de spreker de hoorder tracht aan te sporen tot het uitvoeren van een bepaalde handeling over te gaan. Het partikel ‘even’ heeft duidelijk een afwijkende functie. Vismans bestempeld dit partikel als een ‘mitigator’, oftewel een instrument waarmee de spreker zijn of haar

taalhandeling kan afzwakken. Het partikel ‘eens’ maakt deze taalhandeling tot een (enigszins) dringend verzoek, terwijl de spreker dankzij het partikel ‘even’ dezelfde taaluiting presenteert als een vrijblijvende uitnodiging (1994: 163). Het partikel ‘eens’ is dus bepaald geen strategie voor de spreker om zijn of haar taalhandeling af te zwakken en hoordervriendelijker te presenteren. Het komt in de 45 geanalyseerde fragmenten slechts een keer voor, waardoor het niet uitgebreid behandeld zal worden in deze scriptie.

Behalve dat dit specifieke woordje beschouwd zou kunnen worden als een

schakeringspartikel waarmee de spreker er blijk van kan geven rekening te houden met het negatieve face van de hoorder, zou de betekenis van ‘even’ ook letterlijk opgevat kunnen worden. Met het woordje ‘even’ kan immers ook een kort moment of een korte tijdsduur worden bedoeld. In het corpus is ook sprake van een aantal

fragmenten waarbij het er sterk op lijkt dat de zorgverlener iets van de zorgontvanger verlangt dat hij of zij maar voor een zeer korte periode hoeft vol te houden, vergelijk het volgende fragment: “mag u de douchekraan even vasthouden” (Fragment 29). Door middel van het partikel ‘even’ probeert de zorgverlener de handeling van het vasthouden van de douchekraan zo draaglijk mogelijk te maken, ze doet het

voorkomen alsof het een karweitje van niks is. Duidelijk is dat de zorgverlener door middel van dit partikel tegemoet komt aan het negatieve face van de hoorder, maar wat ook zonneklaar is voor beide interactiepartners, is dat de zorgontvanger de douchekop inderdaad maar voor een korte tijdsperiode hoeft vast te houden omdat het wassen van de cliënt tot het takenpakket van de zorgverlener behoort. Wanneer ook dit met ‘even’ wordt bedoeld, is er geen sprake van een schakeringspartikel, maar van een bijwoord (van tijd) (vergelijk: Even hield hij zijn mond., 1997: 457).

2.3.3 Hoor

De functie van het partikel ‘hoor’ is te vergelijken met dat van het partikel ‘maar’. Uit het citaat van Vandeweghe hierboven, afkomstig uit het proefschrift van Foolen blijkt dat met het partikel ‘maar’ een taaluiting een hoordervriendelijker karakter krijgt, omdat het een geruststellende werking heeft op de hoorder. Het partikel ‘hoor’

fungeert op vergelijkbare wijze. Kirsner (2003: 62-63) onderscheidt vijf verschillende gebruiksvormen van het partikel ‘hoor’. Een van deze vormen heeft een

(15)

voornaamste dat de cliënt wordt gerustgesteld de handelingen die van hem of haar worden gevraagd uit te voeren. Deze mensen zijn afhankelijk van de assistentie van hun zorgverleners omdat ze bepaalde handelingen niet meer zelfstandig kunnen uitvoeren of bepaalde bewegingen niet meer kunnen maken. Het zijn de

zorgverleners die hun bewegingen voor hen coördineren omdat zij degenen zijn die het overzicht hebben in deze situatie, degenen die de regie in handen hebben. Van deze ouderen wordt eigenlijk gevraagd de controle over de eigen motoriek

(gedeeltelijk) uit handen te geven en te vertrouwen op de deskundigheid van de zorgverleners. Als je een leven lang je eigen bewegingen hebt gecoördineerd, is dat nogal wat gevraagd. Dit zou het gebruik van het partikel ‘hoor’ ook kunnen verklaren. In het volgende fragment is hier duidelijk sprake van: “loop maar gewoon naar voren hoor” (fragment 14). De cliënt, die in dit geval over een slechte motoriek

beschikt en in een rolstoel zit, wordt gevraagd een paar passen vooruit te zetten. Deze meneer is niet in staat om deze handeling zelfstandig fatsoenlijk te coördineren en moet bij de uitvoering ervan dus vertrouwen op de twee verzorgsters die hem

assisteren. Om meneer zoveel mogelijk op zijn gemak te stellen, sluit een van de twee verzorgsters haar directieve taalhandeling af met het partikel ‘hoor’. Dit dient in deze situatie heel duidelijk om meneer zich op zijn gemak te laten voelen en dat hij erop kan vertrouwen dat hij gerust een paar passen vooruit kan zetten wanneer de verzorgsters dat van hem wensen. Tegelijkertijd zou het gebruik van dit partikel geïnterpreteerd kunnen worden als een manier om de hoorder aan te sporen een bepaalde handeling te laten uitvoeren.

2.3.4 Gewoon

Omdat ‘gewoon’ in de geringe gevallen in dit corpus enkel in combinatie met het partikel ‘maar’ voorkomt, zal niet te diep worden ingegaan op dit specifieke partikel. In het volgende voorbeeld: “houdt u maar gewoon vast hoor” (fragment 44) is duidelijk te zien hoe het partikel ‘gewoon’ het partikel ‘maar’ ondersteunt en niet andersom. Het partikel ‘maar’ kan in dit zinsverband op zichzelf staan, het partikel ‘gewoon’ niet. De functie van ‘maar’ in deze zinsnede is om de hoorder, in dit geval mevrouw ‘Red’, te verzekeren dat ze gerust de douchekop even kan vasthouden. De combinatie ‘maar gewoon’ kan worden vergeleken met een andere

partikelcombinatie: ‘maar even’. Het partikel ‘gewoon’ is te vergelijken in dit verband met het partikel ‘even’ waarmee de spreker de uit te voeren handeling als niet al te inspannend presenteert. Op deze manier kan het partikel ‘gewoon’ geïnterpreteerd worden als een negatieve beleefdheidsstrategie.

2.3.5 Partikelcombinaties

De partikels die in de geanalyseerde fragmenten worden gebruikt dienen om de

directieve taalhandelingen van de zorgverleners af te zwakken. Het zijn stuk voor stuk beleefdheidsstrategieën die ervoor moeten zorgen dat zowel het gezicht van de

hoorder als dat van de spreker zoveel mogelijk worden behouden. In een aantal gevallen wordt gebruik gemaakt van één partikel om de directieve taalhandeling af te zwakken, maar de zorgverleners gebruiken in de meerderheid van de gevallen twee partikels achter elkaar om hun directieve taalhandelingen af te zwakken. Dit

(16)

partikels ‘maar’ en ‘hoor’ hebben namelijk een geruststellend karakter, wat betekent dat hiermee tegemoet wordt gekomen aan het positieve face van de hoorder. Het partikel ‘even’ daarentegen zou geïnterpreteerd kunnen worden als een negatieve beleefdheidsstrategie omdat de spreker op deze manier kan laten blijken rekening te houden met de bewegingsvrijheid van de hoorder. Toch komt het regelmatig voor dat een directieve taalhandeling van de zorgverlener wordt afgezwakt met de combinatie ‘maar even’ (vgl. “kom maar even op de badmat”, Fragment 10). Volgens Brown en Levinson (1987) zijn bij een schending van het negatieve face van de hoorder zowel positieve als negatieve beleefdheidsstrategieën mogelijk om de FTA van de spreker af te zwakken. Dat verklaart in deze situatie de combinatie van deze twee partikels. Met het partikel ‘maar’ komt de spreker tegemoet aan het positieve face van de hoorder en met het partikel ‘even’ aan het negatieve face. Echter, wanneer het positieve face van de hoorder in het geding is, kan de spreker zich alleen beroepen op positieve

beleefdheidsstrategieën. Een negatieve beleefdheidsstrategie zou hier geen effect sorteren. Positieve beleefdheid is dus in beide scenario’s een effectieve strategie; de spreker kan hiermee zowel tegemoetkomen aan het positieve als aan het negatieve face van de hoorder, mochten deze in het geding zijn. Negatieve

beleefdheidsstrategieën daarentegen zijn exclusiever, ze dienen een veel specifieker doel. Dit type strategie geeft de spreker de mogelijkheid om de inbreuk die zijn of haar FTA heeft op de bewegingsvrijheid van de hoorder te minimaliseren (1987: 129). In een situatie waarin het positieve face van de hoorder mogelijk wordt bedreigd, bijvoorbeeld waar de spreker de hoorder corrigeert, zijn alleen strategieën geschikt die tegemoetkomen aan het positieve imago van de hoorder. In deze gevallen halen negatieve beleefdheidsstrategieën niets uit. Houtkoop en Koole bespreken in hun boek ‘Taal in actie’ (2000) een voorbeeld waarin de spreker de ander corrigeert. In plaats van te zeggen: “dat moet je niet met een stanleymes doen”, laten zij zien dat wanneer je je kritiek positief formuleert, je het gezicht van je gesprekspartner ontziet door waardering en respect voor de ander uit te dragen. De spreker zou er voor kunnen kiezen de kritiek als volgt te formuleren: “Oh, gebruik jij een stanleymes? Ik doe dat altijd met een schaar, dan kan ik me ook niet snijden” (2000: 50). Hier is duidelijk te zien hoe de spreker op een positieve manier kritiek uit op de

handelingswijze van de ander, zodanig dat het meer het karakter heeft van een suggestie. In deze situatie is een negatieve beleefdheidsstrategie niet geschikt om tegemoet te komen aan het positieve face van de hoorder. De spreker zou zijn

kritische opmerking dan als volgt kunnen formuleren: “je kunt beter even een schaar gebruiken”, maar op deze manier zwakt hij zijn FTA niet af. De spreker geeft hier nog steeds mee aan dat de manier van handelen van de ander niet geschikt is en dat hij of zij er verstandiger aan doet de handeling uit te voeren op de manier die de spreker voorstelt, waarmee de spreker, wellicht onbewust, de autoriteit claimt in deze situatie. Bovendien maakt de spreker met de gezichtsbedreigende handeling

‘corrigeren’ geen inbreuk op de autonomie van de hoorder. Er is dus helemaal geen noodzaak om hieraan tegemoet te komen. Brown en Levinson (1987) hebben er nog het volgende over te zeggen: in tegenstelling tot negatieve beleefdheid, waarmee de spreker louter tegemoetkomt aan de inbreuk die hij met zijn FTA maakt op de autonomie van de hoorder, is het bereik van positieve beleefdheid veel groter en minder doelbepaald en daarmee aan minder restricties onderhevig. Met positieve beleefdheid tracht de spreker namelijk tegemoet te komen aan de normen en

(17)

bijvoorbeeld te zeggen: “u mag er weer bij gaan zitten”, veronderstelt de spreker dat het de wens is van de hoorder om te gaan zitten. Op deze manier wordt een handeling waarbij de spreker inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid van de hoorder afgezwakt aan de hand van een positieve beleefdheidsstrategie. Toch is er in deze fragmenten sprake van partikelcombinaties. We hebben zojuist besproken wat de functie is van deze partikels afzonderlijk, maar het is binnen deze subparagraaf juist interessant om te bekijken wat de functie is van deze partikelcombinatie.

In Haeseryn et al (1997) wordt een omschrijving gegeven van de precieze functie van beide partikels. In dit boek staat niet alleen aangegeven dat beide partikels, zowel ‘maar’ als ‘even’ voorbeelden zijn van schakeringspartikels, maar dat deze partikels bovendien “in combinatie met elkaar in een zin voorkomen”. Voorts maken ze onderscheid tussen “schakeringspartikels die de inhoud van een zin versterken” en “schakeringspartikels die een verzachtende werking hebben” en stellen ze dat beide varianten een vaste positie innemen wanneer ze in combinatie worden gebruikt (1997: 1349). Het partikel ‘maar’ scharen zij onder de laatstgenoemde variant. Van belang voor de analyse van dit corpus is de opmerking dat het partikel ‘even’ enkel de laatste positie kan bekleden wanneer deze in combinatievorm voorkomt. Opvallend aan de partikelcombinatie ‘maar even’ is dat beide partikels volgens Haeseryn et al een verzachtende werking hebben.

Vismans (1994) onderstreept dit door in zijn proefschrift een voorbeeld aan te halen van Hoogvliet (1903). Het prototypische voorbeeld dat Hoogvliet beschrijft is de langst mogelijke partikelcombinatie binnen het imperatief illocutionaire kader: “Geef de boeken dan nu toch maar ‘es even hier”. In zijn commentaar hierop beweert Vismans dat de partikels ‘toch’ en ‘eens’ een aandringende functie hebben op de afzwakkende (schakerings)partikels ‘maar’ en ‘even’ (1994: 163).

2.4 Beleefde aanspreekvorm

Onder de verscheidene verzorgers die in het bestudeerde corpus de revue passeren bevindt zich een mannelijke verzorger die er bewust voor kiest zijn directieve taalhandelingen extra af te zwakken door ze te formuleren als een gemarkeerde, beleefde imperatiefvorm. In de meeste gevallen van de onderzochte fragmenten gebiedt de dienstdoende verzorger de cliënt, wanneer deze er tijdelijk bij moest gaan staan, als volgt hem of haar er bij te gaan zitten: “ga maar (weer) (even) zitten”. In deze korte zinsconstructie is duidelijk te zien dat de imperatiefvorm van het

werkwoord ‘gaan’ (waar een zekere dwang van uit gaat) door de spreker wordt afgezwakt met in ieder geval het partikel ‘maar’. Het komt voor dat de spreker hier het partikel ‘even’ aan toevoegt of het partikel ‘hoor’ om de hoorder nog meer op zijn of haar gemak te stellen, maar in principe zwakt de spreker met het partikel ‘maar’ de strekking van de directieve taalhandeling voldoende af. Toch kiest de verzorger in kwestie ervoor zijn instructies en aanwijzingen extra af te zwakken door zijn cliënten nadrukkelijk met ‘u’ aan te spreken. In tegenstelling tot zijn collega’s maakt hij consequent gebruik van een gemarkeerde, beleefde imperatiefvorm: “gaat u maar even zitten”, om zijn cliënten tot handelen aan te sporen. Deze taaluiting is

(18)

Springorum (1982) behandelt in zijn proefschrift een verschijnsel dat is te vergelijken met het formuleringsgedrag van de verzorger in kwestie. Hij spreekt van

‘formuleringen in de beleefdheidscode’ (1982: 69). Volgens Springorum vindt het gebruik van beleefdheidsvormen, in grotere mate dan in de privésfeer, plaats in situaties waarin sprake is van bepaalde (openbare) rolverwachtingen. Hij geeft daarbij voorbeelden van de verschillende manieren waarop een klant van een restaurant zijn directieve taalhandelingen aan de ober kan formuleren teneinde iets te bestellen. Het gedrag van zowel de klant als dat van de ober ligt in deze situatie vast; gedrag dat de ene interactiepartner ook van de andere mag verwachten. In dergelijke interactieprocessen, zo stelt Springorum, zijn de interactiepartners “niet alleen georiënteerd op de realisering van dit interactieproces”, maar ook in sterke mate “op beleefdheidsregels” (1982: 68). Wat volgens Springorum deze

‘formuleringen in de beleefdheidscode’ kenmerkt, is dat de spreker de hoorder “zoveel mogelijk handelingsvrijheid en beslissingsvrijheid laat, en zo min mogelijk claims worden gelegd” op zijn of haar gedrag (1982: 69).

Vergelijkbaar met de uitleg van Springorum is er in een ‘Situated Activity System’ volgens Goffman (1961) ook sprake van bepaalde, vastliggende handelingen die passen bij de verschillende rollen die de interactiepartners ‘spelen’. Binnen het SAS van ‘zorgverlening van zorgverlener(s) aan zorgontvanger’ is de rolverdeling duidelijk voor de interactiepartners. Beide partijen weten dat de zorgverlener de autoriteit heeft in deze situatie en dat deze gerechtigd is de cliënt met behulp van directieven te instrueren of te ‘sturen’. Toch is uit de geanalyseerde opnames gebleken dat de

zorgverleners stuk voor stuk hun cliënten vousvoyeren. Het enige verschil is dat de verzorger in kwestie, door gebruik te maken van een gemarkeerde, beleefde

imperatiefvorm, meer nadruk lijkt te willen leggen op het tegemoetkomen aan het negatieve face van de hoorder door middel van een negatieve beleefdheidsstrategie. Het tonen van achting of eerbied is namelijk een van de negatieve

beleefdheidsstrategieën die een spreker tot zijn beschikking heeft om een FTA, zoals een directieve taalhandeling, af te zwakken. Deze zorgverlener kiest er voor zijn directieven (onder andere, maar nadrukkelijk) op deze manier af te zwakken. Echter, om hier te spreken van een beleefdheidscode gaat wat ver, temeer omdat deze

verzorger naast het vousvoyeren van zijn cliënten zijn directieve taalhandelingen ook nog afzwakt met partikels. Bovendien spreken zijn collega’s, zoals gezegd, hun

cliënten ook aan met ‘u’. Daarom zal bij deze formuleringsvariant gesproken worden van een beleefde aanspreekvorm in plaats van een beleefdheidscode. Wat precies de bewegingsredenen zijn van deze verzorger om telkens gemarkeerde, beleefde

imperatiefvormen te gebruiken is niet duidelijk. Het is mogelijk dat de verzorger op deze manier wil aangeven dat hij zich zo weinig mogelijk wil profileren als degene die de autoriteit heeft binnen dit SAS. Dit zou geïnterpreteerd kunnen worden als een poging om toenadering te zoeken tot de cliënt door het verschil in autoriteit zo klein mogelijk te houden. Echter, aan de andere kant zou dit gedrag geïnterpreteerd kunnen worden als een professionele werkhouding van de verzorger om de asymmetrische rolverdeling tussen zorgverlener en zorgontvanger juist te benadrukken en toenadering tussen beide partijen te verhinderen.

2.5 Conventionele indirectheid

(19)

douchekraan even vasthouden” (Fragment 29). Door op deze manier de instructie te formuleren, stuurt de zorgverlener de cliënt, maar op een geruststellende manier. De cliënt moet datgene wat de zorgverlener hem of haar opdraagt uitvoeren omdat de zorgverlener daar volledig achter staat en zorg voor draagt. Springorum (1982) heeft voor zijn promotieonderzoek naar structuuraspecten van directiefdialogen de

interactie tussen arts en patiënt geanalyseerd waarin vergelijkbare formuleringen worden gebruikt. Een vergelijkbaar voorbeeld is de volgende instructie van een arts op de röntgenafdeling aan de patiënt: “mag u zo meteen twee keer helemaal

ronddraaien”. Springorum beweert dat “formuleringen van directieven op de röntgenafdeling van een ziekenhuis geen vrije varianten zijn”, maar deel uitmaken “van de wijze van doen in een ziekenhuis” (1982: 59), dat in dergelijke situaties sprake is van bepaalde interactieprocessen die zijn afgestemd op het specifieke kader waarbinnen ze worden gebruikt. Deze observatie is goed te rijmen met de

beschrijving van Goffman (1961) van “een zelf compenserend en afgebakend circuit” (1961: 96) waarmee hij doelt op het ‘Situated Activity System’.

Een dergelijke manier van communiceren is alleen mogelijk binnen een SAS waarin de ene gesprekspartner boven de ander staat, oftewel de autoriteit heeft. Door de cliënt mede te delen dat hij of zij een bepaalde handeling mag uitvoeren, geeft de zorgverlener blijk van zijn of haar autoriteit binnen dit SAS. Dankzij deze manier van formuleren is het alsof de zorgverlener de cliënt toestemming verleent om een

bepaalde handeling uit te voeren.

Springorum gaat in zijn zoektocht naar een verklaring voor dit type formuleringen verder door “de letterlijke betekenis van de formulering in verband te brengen met het handelingsproces of de handelingscontext waarin zij voorkomt” (1982: 59). Zo vergelijkt hij deze manier van het formuleren van directieven met “formuleringen van ouders tot kinderen” (“je mag wel vast de tafel dekken”) en “van klanten tot obers” (“u mag de glazen nog wel een keer bijvullen”). Wanneer deze formuleringen letterlijk worden benaderd, lijkt het alsof de spreker de hoorder zijn toestemming verleent. De handelingsverzoeken of –instructies van de zorgverleners kunnen op vergelijkbare manier geïnterpreteerd worden. Ze staan de cliënten toe op bepaalde momenten bepaalde handelingen uit te voeren die in het belang zijn van de

zorghandeling. De zorgverleners staan bovendien in hun recht om de ander

toestemming te verlenen, een handeling die sterk onderhevig is aan de situatie waarin die wordt gedaan. Uit het voorbeeld van Springorum is het bijvoorbeeld de ouder die het kind toestaat de tafel te gaan dekken, wanneer de rollen omgedraaid zouden zijn, zou dit een lachwekkende situatie opleveren. Degene die op een dergelijke manier directieven denkt te kunnen formuleren, zonder daarbij zichzelf of de ander voor het hoofd te stoten, moet zich in een daarvoor geschikte positie bevinden. In de

(20)

van het werkwoord ‘mogen’ dat het de wens is van de gesprekspartner om de uit te voeren handeling(en) te verrichten. Wanneer deze formuleringswijze op deze manier wordt benaderd en verklaard, is er sprake van een positieve beleefdheidsstrategie. Aan de andere kant zou de keuze voor het op deze manier formuleren van een directieve taalhandeling ook geïnterpreteerd kunnen worden als een negatieve

beleefdheidsstrategie omdat de spreker met zijn woordkeuze ‘conventioneel indirect’ probeert te zijn. In een verzamelbundel van studies naar (beleefdheids-) strategieën in sociale interactie, samengesteld door Goody (1978), beschrijven Brown en

Levinson dat er bij negatieve beleefdheid sprake is van een zekere ‘natuurlijke spanning’ tussen de wens om een taaluiting ‘on record’ te doen zodat duidelijk is dat er rekening wordt gehouden met het gezicht van de hoorder, en de wens om deze taaluiting juist ‘off record’ te doen om te voorkomen dat de spreker al te opdringerig overkomt (1978:75). De taaluiting blijft ‘on record’ in die zin dat de formulering van de directieve taalhandeling letterlijk de wens van de spreker verwoordt, de hoorder hoeft niet uit de bewoordingen van de spreker af te leiden wat hij of zij ermee bedoelt. Vergelijk bijvoorbeeld: “u mag 'em vasthouden” (fragment 26) of “u mag de armen er over heen doen” (fragment 33). In fragment 26 is voor de hoorder zonneklaar wat de spreker hem of haar verlangt te doen. Met ‘em’ verwijst de verzorgster naar de

douchekop die ze vastheeft. Behalve dat ze haar instructie verwoordt, houdt ze mevrouw bovendien de douchekop voor. Ook in fragment 33 is het voor de hoorder volkomen duidelijk welke intenties de spreker heeft met haar instructie, voor de hoorder is duidelijk welke handeling van hem gewenst is op dit moment. Toch wordt de directieve taalhandeling op deze manier op een hoordervriendelijke manier gepresenteerd dankzij het werkwoord ‘mogen’ waardoor het lijkt alsof de hoorder mag meebeslissen over het al dan niet uitvoeren van deze handeling.

2.6 Conceptueel kader

De fragmenten die in deze scriptie nader worden onderzocht zijn afkomstig uit negen verschillende opnames die allen zijn gemaakt door Agnes Engbersen ten behoeve van haar promotieonderzoek. Zij doet onderzoek naar autonome aspecten in interacties tussen ouderen en zorgverleners in (fysieke) zorgsettings, en heeft voor haar

onderzoeksmateriaal gesprekken opgenomen tussen enkele bewoners en hun zorgverleners van een zorgcentrum in het noorden van Nederland. Omdat de

fragmenten die in dit onderzoek worden geanalyseerd afkomstig zijn uit verschillende gesprekken, zal per gesprek duidelijk worden aangegeven aan welk gesprek het

fragment precies ontleend is en op welk tijdstip in dat specifieke gesprek het

(21)

In deze negen opnames worden zes verschillende bejaarde mensen door verschillende zorgverleners geholpen bij de dagelijkse ochtendrituelen. Ondanks dat al deze

zorgverleners op hun eigen manier invulling geven aan het uitvoeren van hun functie als zorgverlener, komen de taken die ze moeten uitvoeren komen grotendeels overeen en lijken voor bepaalde handelingen standaardprocedures te gelden met betrekking tot de uitvoer ervan. Voor de wijze van communiceren met de ouderen, in het

bijzonder het geven van instructies en aanwijzingen, geldt dat elke zorgverlener hier zijn of haar eigen draai aan geeft. Echter, na de opnames in het corpus geanalyseerd te hebben is gebleken dat de zorgverleners, ondanks dat ze er ieder een eigen stijl op na houden, de directieve taalhandelingen die zij moeten doen in het belang van de zorgverlening consequent afzwakken. Na bestudering van deze gevallen blijkt dat er sprake is van een aantal verschillende manieren waarop dat kan en waarvan de zorgverleners consequent gebruik maken. In deze scriptie wil ik deze strategieën blootleggen en onderzoeken op wat voor manier hiermee een directieve taalhandeling wordt afgezwakt, en wil ik per strategie aangeven of deze tegemoetkomt aan de

negatieve of de positieve face van de hoorder. Daarnaast wil ik proberen te achterhalen of er een achterliggende reden is voor de mate waarin een directieve taalhandeling wordt afgezwakt en hoe een dergelijke taalhandeling kan ‘slagen’ binnen het SAS.

(22)

Hoofdstuk 3: Methode

Zoals uit de inleiding en het conceptuele kader duidelijk is geworden, wil ik me in dit onderzoek richten op de manier waarop de zorgverleners in de interactie met de ouderen die zij verzorgen hun directieve taalhandelingen formuleren en afzwakken. Dit onderzoek heeft een explorerend descriptief kwalitatief karakter en heeft als doel een inzicht te geven in de verschillende strategieën waarvan de zorgverleners zich bedienen om hun cliënten te vertellen wat ze moeten doen. Binnen dit specifieke Situated Activity System, waarin een zorgverlener zorg verleent aan een cliënt

(zorgontvanger)’, is de rolverdeling asymmetrisch verdeeld. In een gesprekje aan een bar tussen twee onbekenden zou het uiterst ongepast zijn als de een de ander zou vertellen wat hij of zij zou moeten doen. In deze situatie zijn beide gesprekspartners namelijk gelijkwaardig aan elkaar. Echter, in de interactie tussen ouderen en hun zorgverleners is laatstgenoemde gerechtigd zijn of haar cliënt te instrueren of aan te sporen bepaalde handelingen te verrichten die in het belang zijn van de

zorgverlening. De zorgverlener draagt er weliswaar de verantwoordelijkheid voor, maar de medewerking van de cliënt is essentieel voor het volbrengen van het grootste gedeelte van de uit te voeren handelingen. Een goede samenwerking tussen de

zorgverlener en de zorgontvanger komt de zorgverlening ten goede in die zin dat de zorgverlener niet continu alle uit te voeren handelingen mogelijk hoeft te maken door de cliënt bijvoorbeeld zelf in de gewenste positie te duwen of te tillen (wat erg veel kracht en energie kost). Bovendien krijgt de zorgontvanger op deze manier het gevoel niet volledig afhankelijk te zijn van de hulp van de zorgverlener. Hoewel de

zorgverlener binnen dit SAS de autoriteit heeft met betrekking tot de zorgverlening en dus gerechtigd is om zijn of haar cliënten te vertellen wat ze wel of niet moeten doen, is uit nadere bestudering van de verschillende opnames gebleken dat de

zorgverleners in de regel ervoor kiezen om hun directieve taalhandelingen voorzichtig aan de hoorder te presenteren door ze af te zwakken. Het zal te maken hebben met het respect dat de zorgverleners hebben voor deze ouderen en de frequentheid waarmee ze elkaar in een week zien. Een belangrijk detail is wellicht dat een

meerderheid van deze ouderen, behalve dat ze een flink aantal jaren ouder zijn dan hun zorgverleners, over het algemeen hoog opgeleid zijn en gedurende hun actieve arbeidsjaren een hoge positie innamen op de maatschappelijke ladder. Dit is bij tijd en wijle te merken aan de manier waarop ze zich uitdrukken. Dit zou een reden kunnen zijn voor de eerbiedigheid van de zorgverleners voor deze cliënten. Aan de andere kant is het ook goed voor te stellen dat de zorgverleners een informele en ietwat amicale houding proberen aan te nemen om de sfeer tijdens de

verzorgingssessies zo aangenaam mogelijk te houden. Deze mensen hebben zo regelmatig contact dat het eerder negatieve dan positieve gevolgen zou hebben voor de onderlinge samenwerking wanneer een zorgverlener enorm op zijn of haar strepen zou gaan staan om duidelijk te maken wie in dezen de autoriteit heeft.

Het corpus dat ik heb bestudeerd bestaat uit negen verschillende opnames variërend in lengte van een goede twintig minuten tot bijna een uur. Uit deze opnames heb ik 45 fragmenten geselecteerd die naar mijn mening een goede reflectie geven van de manier waarop de zorgverleners in de interactie met ouderen hun directieve

(23)

laten zien hoe krachtig de regels van het SAS zijn en hoe herkenbaar het SAS is voor beide deelnemende partijen. Bij de eerste manier van het formuleren en afzwakken van directieve taalhandelingen, aan de hand van partikels, wordt onderscheid gemaakt tussen het afzwakken met één partikel en het afzwakken met meerdere partikels (partikelclusters of partikelcombinaties). Bij de ‘één partikel variant’ worden met name de partikels ‘maar’ en ‘even’ bij de kop gepakt omdat deze het vaakst

(24)

Hoofdstuk 4: Analyse

De aanwijzingen en instructies van de zorgverleners zijn stuk voor stuk voorbeelden van ‘Face Threatening Acts’. Ze hebben namelijk als doel iets gedaan te krijgen van de hoorder, de zorgontvanger. In zekere zin doen de zorgverleners met dergelijke

taalhandelingen inbreuk op de autonomie van de hoorder wat volgens Brown en Levinson (1987) betekent dat het ‘negative face’ van de hoorder wordt bedreigd. Na bestudering van de opnames is gebleken dat de zorgverleners in dit corpus nagenoeg al hun directieve taalhandelingen gericht aan hun (oudere) cliënten afzwakken. Alle (taal)handelingen van zowel de zorgontvanger als de zorgverlener vallen binnen een zogenaamd Situated Activity System (SAS). Binnen dit specifieke SAS heeft de zorgverlener de autoriteit met betrekking tot de verzorging van de cliënt. Dat betekent dat de zorgverlener gerechtigd is dergelijke FTA’s (in deze scriptie worden de instructies en aanwijzingen van de zorgverleners gevangen onder de term

‘directieve taalhandeling’) te doen aan het adres van zijn of haar gesprekspartner. Toch lijkt het erop dat de zorgverleners in de geanalyseerde opnames van dit corpus niet graag blijk geven van hun autoriteit en zeer consequent hun directieve

taalhandelingen wensen af te zwakken. Is het niet om het face van hun

gesprekspartners in ere te houden, dan is het wel voor hun eigen gemoedsrust. Door de cliënt als een gelijke te benaderen, proberen de zorgverleners de afstand tussen beide partijen zoveel mogelijk weg te nemen. Dit zorgt voor een meer informele en ontspannen sfeer tijdens de verzorgingssessies. Beide partijen hebben hier baat bij aangezien ze elkaar meerdere keren per week treffen.

Na bestudering van het corpus is gebleken dat de zorgverleners zich bedienen van een aantal specifieke strategieën om hun directieve taalhandeling te formuleren en af te zwakken. In dit hoofdstuk zullen deze verschillende strategieën afzonderlijk worden behandeld en geanalyseerd aan de hand van verscheidene fragmenten. Per

verschijnsel zal worden gekeken wat het achterliggende doel is van deze specifieke manier van formuleren of op wat voor manier deze strategie de inhoud van de directieve taalhandeling afzwakt. Per strategie zal vervolgens worden bepaald of hiermee wordt tegemoetgekomen aan het positieve of het negatieve face van de hoorder. Allereerst zal dieper worden ingegaan op het gebruik van partikels om de directieve taalhandeling af te zwakken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruik van respectievelijk één of meerdere partikels. Vervolgens wordt dieper

ingegaan op de directieve taalhandelingen die worden afgezwakt met een beleefde aanspreekvorm. Een andere manier om dit type taalhandeling af te zwakken, is door gebruik te maken van het werkwoord ‘mogen’ bij de formulering ervan. In deze categorie wordt onderscheid gemaakt tussen de variant die begint met ‘u mag X…’ en ‘mag u X…’. Wat rest is de bestudering van directieve taalhandelingen die worden herhaald voordat de hoorder hierop heeft gereageerd. In het ene geval wordt de taalhandeling in eerste instantie directer geformuleerd dan in de herkansing, in het andere geval is de taalhandeling tijdens de eerste keer juist meer afgezwakt en wordt deze op directere manier herhaald. Tot slot wordt een fragment geanalyseerd

waarmee getracht wordt de kracht van het Situated Activity System aan te tonen.

4.1 Directieve taalhandelingen afgezwakt met partikels

(25)

zorgverleners sturen de ouderen waar nodig zodat zij hun taken zo goed mogelijk kunnen uitvoeren. De verschillende zorghandelingen kunnen namelijk pas optimaal worden uitgevoerd wanneer de zorgontvanger zo veel mogelijk zijn medewerking verleent. Omdat de zorgontvanger niet precies kan weten wat de zorgverlener in welke volgorde wil gaan doen, is het niet alleen nodig maar zelfs noodzakelijk dat de zorgverlener de zorgontvanger vertelt wat er moet gebeuren. Ondanks dat de

zorgverlener in zijn recht staat om de hoorder te vertellen wat hij of zij moet doen, kiest hij ervoor zijn dwingende taalhandelingen af te zwakken. In de gevallen

hieronder gebeurt dat aan de hand van partikels. Opvallend is dat de zorgverleners de ene keer gebruik maken van één partikel om de FTA af te zwakken, en er dan weer twee achterelkaar gebruiken. In de paragraaf die volgt zullen verscheidene

fragmenten onder de loep worden genomen en zal getracht worden het bovenstaande verschijnsel, het zo op het eerste oog inconsequente gebruik van partikels, nader te verklaren.

4.1.1 Directieven afgezwakt met één partikel

Zoals gezegd vinden de directieve taalhandelingen die in deze scriptie worden geanalyseerd allen plaats binnen het ‘Situated Activity System’. De zorgverlener vertelt de zorgontvanger wat hij moet doen zodat de verzorgende handelingen optimaal kunnen worden uitgevoerd. In de fragmenten die volgen, zwakken de zorgverleners hun directieve taalhandelingen af met slechts één partikel. Door deze fragmenten aandachtig te bestuderen wordt duidelijk op wat voor manier deze directieven worden afgezwakt, dus wat de precieze functie is van het partikel. Daarnaast komt het ook regelmatig voor dat de zorgverleners hun directieve taalhandelingen afzwakken met meerdere partikels, maar dat komt in een later stadium aan bod. In de paragrafen die volgen concentreren we ons op het afzwakken van een directieve taalhandeling door middel van één partikel. We maken daarbij onderscheid tussen het partikel ‘maar’ en het partikel ‘even’.

4.1.1.1 Directieven afgezwakt met het partikel ‘maar’

In de fragmenten die volgen, afkomstig uit verschillende opnames, is de zorgverlener bezig met handelingen die in het teken staan van het wassen van de cliënt. In

(26)

dit verzorgingstehuis, een douchestoel geïnstalleerd. Zodoende kan de mevrouw, die niet meer zo goed ter been is, zitten terwijl ze wordt gewassen. De zorgverlener is er inmiddels ook klaar voor en gebiedt de vrouw plaats te nemen op de douchestoel. Ze gebruikt de gebiedende wijs van het werkwoord ‘gaan’, maar zwakt haar uiting af met het partikel ‘maar’. Dit woord heeft voor het overbrengen van de boodschap, in de wijze waarop het in deze context wordt gebruikt, strikt genomen geen directe betekenis, maar volgens Haeseryn et al (1997) is dit woord (wanneer het op deze manier wordt gebruikt) een ‘schakeringspartikel’ dat betrekking heeft op de gehele zinsinhoud met als doel deze op subtiele wijze te schakeren (1997: 457). Daarnaast is het volgens de beleefdheidstheorie van Brown en Levinson een manier om het

positieve face van de hoorder te ontzien. Door het gebruik van het partikel ‘maar’ wordt de hoorder op haar gemak gesteld. Het partikel ‘maar’ is in dit fragment een voorbeeld van een positieve beleefdheidsstrategie.

1

((CG doet de luier af van CR die met haar rug naar de douchestoel staat))

CG: mmh ↑zo

CG: ga maar ↑zitten (3.0) CG: °ja

CR: NJAH

(Fragment afkomstig uit Opname 9, 33:56)

Het volgende fragment is weliswaar afkomstig uit een andere opname, maar is zeer vergelijkbaar met fragment 1. Net als in fragment 1 is de zorgverlener bezig met het wassen van de cliënt, in dit geval meneer ‘Black’. Met het woordje ‘nou’ geeft ze op gegeven moment aan dat ze klaar is met wassen en dat kan worden overgegaan tot het afdrogen van de cliënt. Aangezien zij degene is die de regie heeft, vertelt zij de man, die nog op de douchestoel zit, dat hij weer mag opstaan zodat zij kan beginnen met het afdrogen. Vergelijkbaar met het eerste fragment zwakt ze haar directieve taalhandeling af met het partikel ‘maar’, waardoor het dwingende karakter van de instructie, veroorzaakt door de imperatiefvorm van het werkwoord ‘gaan’, aanzienlijk wordt verzacht. De zorgverlener geeft met het partikel ‘maar’ bovendien blijk van haar autoriteit binnen dit SAS. Zij verlangt een bepaalde handeling van de cliënt, maar ze presenteert haar wens zodanig dat de cliënt zich niet gedwongen zal voelen.

2

MrB: baden wel ↑goed Vz2: ja ↑toch? (4.7)

Vz2: nou< ga maar weer staa:n meneerehh Black (4.5) Vz2: een ↑twee

((zorgverlener helpt meneer met opstaan))

(27)

Nadat meneer helemaal is afgedroogd, kan de volgende stap worden gezet: het aankleden van de cliënt. Omdat hij al een poosje bij de wasbak heeft gestaan, nodigt de zorgverlener hem uit om plaats te nemen op het toilet. Vergelijkbaar met de voorgaande twee fragmenten maakt ze gebruik van de gebiedende wijs van het werkwoord ‘gaan’ en zwakt ze deze uiting af met het partikel ‘maar’. Ze voegt er bovendien een reden aan toe waarom de cliënt nu weer moet plaatsnemen op het toilet. Het motiveren van het achterliggend doel van een directieve taalhandeling leidt ertoe dat eventuele achterdocht of twijfel van het nut van de uit te voeren handeling bij de hoorder wordt weggenomen en dat de aanwijzingen van de zorgverlener

gewilliger worden opgevolgd. Binnen dit SAS is zij weliswaar degene die de autoriteit heeft met betrekking tot de uit te voeren verzorgende handelingen, de cliënt hoort dus te (kunnen) vertrouwen op de vakbekwaamheid van de zorgverlener, maar pas wanneer de cliënt kan delen in de achterliggende gedachten van de zorgverlener met betrekking tot bepaalde uit te voeren handelingen, weet deze waar de handelingen die hem of haar worden opgedragen goed voor zijn, welk belang ze dienen. De reactie van de man in dit fragment is opzienbarend: hij plaatst geen opmerking waaruit blijkt dat hij gehoorzaamt aan de aanwijzing van de zorgverlener, noch trekt hij deze in twijfel. Nee, hij plaatst een opmerking die de zorgverlener nog had kunnen toevoegen aan haar aanwijzing. De man lijkt een directieve taalhandeling aan zichzelf te doen door te zeggen dat hij “even voorzichtig” moet zijn. Dit devies zal niet aan de zorgverlener gericht zijn omdat zij degene is met de autoriteit op dit gebied, bovendien is de man in dit SAS niet gerechtigd om dergelijke taalhandelingen te doen aan zijn

gesprekspartner te richten vanwege de asymmetrische rolverdeling. De reactie van de zorgverlener op de taaluiting van haar cliënt lijkt meer een bevestiging van deze opmerking waarmee ze haar autoriteit onderstreept.

3

Vz2: voelt ↑GOED? MrB: pri↓ma Vz2: oke (5.3)

((zorgverlener doet de wc-bril naar beneden)) Vz2: ga maar op het toilet zit↓ten

Vz2: =gaan we aankleden MrB: even voorzichtig zijn Vz2: ja↑aa

(Fragment afkomstig uit Opname 1, 12:57)

De volgende vier fragmenten zijn afkomstig uit dezelfde opname. In deze opname zijn twee zorgverleners bezig met het wassen en aankleden van meneer ‘Mauve’, een man die niet meer in staat is om zelfstandig te lopen. Deze man wordt in bed gewassen en aangekleed en vervolgens in zijn rolstoel gezet. De man lijkt ook niet meer de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

✓ Er zijn goede alternatieven beschikbaar en bereikbaar voor en voorbij inzet van opiaten, zowel binnen de huisartspraktijk zelf als ook in de tweede lijn.. ✓ Onze artseneed,

Boezemfibrilleren sinds 15 jaar Myocard infarct 15 jaar terug CVA 10 jaar terug Visus &lt;0.4.. (macula degeneratie) sinds

Licht aan in kamer 2 (we zien Willie zijn moeder bellen. Hij staat op twee krukken met één been van de grond. De telefoon gaat weer over bij Truus. Alles herhaalt zich zoals

Daar waren anderen die slechts een tegenwicht tegen een volksbeweging wilden vormen, wij zijn de enige partij, die naar voren kan komen met een grote staat van dienst, maar ook

Een ding weten wij, namelijk, dat wanneer wij niet hadden gefuseerd, er toch een discussie zou zijn ontstaan in ieder van de thans samenwerkende partijen, die wij thans krijgen in

Alleen door een forse politieke greep zal het mogelijk zijn, dat vertrouwen niet alleen in de goede bedoelingen van, Nederland, maar ook in zijn kracht, ook internationaal,

Zo gingen Mozes en Aäron opnieuw naar de Farao en deden het wonder zoals de HERE hun had gezegd; Aäron gooide zijn staf voor de ogen van de Farao en zijn hofhouding op de grond

Er is de Tine van haar zusters, die naar eigen zeggen weliswaar niet opgroeiden in een modelgezin maar wel in een dat best leefbaar was, die een zus hadden met een paar