• No results found

In dit hoofdstuk worden de relevante resultaten weergegeven met betrekking tot de hoofdvraag en de deelvraag. De resultaten zijn verkregen met behulp van IBM SPSS Statistics 23. Daarnaast wordt een toelichting gegeven over de resultaten.

5.1 Steekproef en beschrijvende statistieken

In totaal zijn over drie jaren van 76 verschillende OOB’s de kernpunten van de controle en de risico’s verzameld. Niet alle OOB’s zijn voor elk jaar in de steekproef meegenomen. Dit heeft verschillende redenen:

- De nieuwe controleverklaring is niet toegepast omdat de nieuwe controleverklaring nog een pilot was, waardoor er geen kernpunten van de controle waren.

- De OOB is een organisatie met een buitenlandse rechtsvorm die formeel geen OOB in Nederland is, waardoor de nieuwe controleverklaring niet verplicht is (Brouwer et al., 2016).

- In drie jaren was de accountant van een OOB geen Big 4-organisatie (Mazars en BDO).

- Er was geen informatie beschikbaar over de kernpunten van de controle.

In totaal bleven er 583 kernpunten over uit 149 controleverklaringen. Deze kernpunten zijn vergeleken met de risico’s. De beschrijvende statistieken voor het totale aantal kernpunten en de toebedeelde indexscores staan in tabel 1.

Tabel 1: Beschrijvende statistieken kernpunten en indexscores

N Minimum Maximum Gemiddelde Std. Dev.

Kernpunten 583 1,0 8,0 3,913 2,1106

Indexscores 583 0,0 1,0 0,578 0,4943

Uit de tabel zijn een aantal punten op te merken. Het minimum aantal kernpunten in een controleverklaring is één en het maximum aantal kernpunten is acht. Daarnaast zijn er bijna gemiddeld vier kernpunten per controleverklaring opgenomen. Uit de onderste rij van de tabel is op te maken dat de indexscores die zijn toegewezen één of nul zijn en dat bij 57,8% van de kernpunten een indexscore van één is toegewezen.

Daarnaast zijn er twee overzichten opgesteld die toegespitst zijn op het aantal kernpunten per jaar en het aantal kernpunten per Big 4-organisatie. In tabel 2 staan het aantal kernpunten per

jaar met het bijbehorende percentage en in tabel 3 zijn het aantal controleverklaringen en de kernpunten per Big 4-organisatie weergegeven, inclusief de bijbehorende percentages.

Tabel 2: Beschrijvende statistieken verloop van tijd

Jaar

Frequentie Percentage Cumulatieve

percentage

2013 86 14,7% 14,7%

2014 240 41,2% 55,9%

2015 257 44,1% 100,0%

Totaal 583 100,0%

Tabel 3: Beschrijvende statistieken Big 4-organisaties Big 4-organisatie

(Accountant)

Aantal controle-verklaringen

Frequentie Percentage Cumulatieve percentage Deloitte 35 138 23,67% 23,67% EY 30 121 20,76% 44,43% KPMG 37 127 21,78% 66,21% PwC 47 197 33,79% 100,0% Totaal 149 583 100,0%

In deze twee overzichten zijn een aantal interessante feiten te zien. In de jaren 2014 en 2015 zijn er ongeveer drie keer zoveel kernpunten als in het jaar 2013. De reden hiervoor is natuurlijk dat in het jaar 2013 de nieuwe controleverklaring nog niet verplicht was, en daarom ook niet altijd is toegepast. In tabel 3 is te zien dat PwC veruit de meeste kernpunten (197) heeft opgenomen in haar controleverklaringen. Daarnaast is er nagenoeg geen verschil tussen het percentage van Deloitte, EY en KPMG.

5.2 Verloop van tijd

Zoals eerder benoemd hebben de kernpunten een indexscore van één of nul gegeven om aan te geven of een kernpunt een overeenkomst heeft met een risico of niet. In tabel 4 zijn de indexscores per jaar weergegeven, inclusief de bijbehorende percentages.

Tabel 4: Beschrijvende statistieken indexscores per jaar Indexscores Jaar 1 0 Totaal 2013 38 (6,5%) 48 (8,2%) 86 (14,7%) 2014 135 (23,2%) 105 (18,0%) 240 (41,2%) 2015 164 (28,1%) 93 (16,0%) 257 (44,1%) Totaal 337 (57,8%) 246 (42,2%) 583 (100,0%)

In het jaar 2013 heeft minder dan de helft (38 van de 86) van de kernpunten een indexscore van één gekregen. In de verdere jaren is dit percentage weer gestegen, van 56,3% (135 van de 240) in 2014 naar 63,8% (164 van de 257) in 2015.

Om de resultaten met betrekking tot het verloop van tijd te verkrijgen is een Wilcoxon Rank Sum test (= Mann-Whitney U test) uitgevoerd. De indexscore is de categorische afhankelijke variabele met een rangorde en de jaren 2013, 2014 en 2015 (verloop van tijd) is de categorische onafhankelijke variabele zonder rangorde. De data voor de indexscores betreft ordinale data en de data voor het verloop van tijd is nominale data. Omdat de onafhankelijke variabele categorisch is, is deze variabele omgezet naar een dummy variabele. Een dummy variabele is een variabele die alleen de waarde één of nul kan hebben, waarbij een score van één betekent dat iets wel van toepassing is en een score van nul dat iets niet van toepassing is. Dit betekent dat indien het kernpunt betrekking heeft op het onderzochte jaar waarvoor de dummy geldt, degene een indexscore van één heeft gekregen. Alle andere jaren krijgen in dat geval een indexscore van nul. Het aantal dummy variabelen dat is gebruikt is 2 (n-1, oftewel 3-1) (Field, 2013), omdat er in totaal drie jaren (2013, 2014 en 2015) zijn onderzocht. Het jaar 2013 is gekozen als referentiecategorie (Field, 2013), omdat in het jaar 2013 veruit de minste kernpunten zijn gerapporteerd en men zo kan zien wat het verloop is geweest in de jaren 2014 en 2015.

De resultaten die zijn gekomen uit SPSS zijn opgenomen in bijlage 4. Hieruit is op te maken dat het resultaat voor het jaar 2014 niet significant is (MWU = 40072,50 ; p = 0,525), maar het resultaat voor het jaar 2015 wel significant is (MWU = 37389,50 ; p = 0,009). Op basis hiervan kan geen conclusie worden getrokken voor het jaar 2014. Voor het jaar 2015 geldt dat de indexscores significant hoger zijn (MR = 309,52) dan voor de twee jaren hiervoor (MR =

278,19), wat betekent dat in het jaar 2015 meer kernpunten overeenkomen met de risico’s in het jaarverslag vergeleken met de afgelopen twee jaar. Aangezien het jaar 2013 de referentiecategorie is, is het niet mogelijk om een conclusie te trekken voor dit jaar.

5.3 Big 4-organisaties (Accountant)

Om te zien wat de indexscores zijn per Big 4-organisatie, inclusief bijbehorend percentage, is daarom in tabel 5 een overzicht weergegeven.

Tabel 5: Beschrijvende statistieken indexscores per Big 4-organisatie Indexscore Big 4-organisatie (Accountant) 1 0 Totaal Deloitte 66 (11,3%) 72 (12,3%) 138 (23,6%) EY 82 (14,1%) 39 (6,7%) 121 (20,8%) KPMG 78 (13,4%) 49 (8,4%) 127 (21,8%) PwC 111 (19,0%) 86 (14,8%) 197 (33,8%) Totaal 337 (57,8%) 246 (42,2%) 583 (100,0%)

In tabel 5 is te zien dat bij Deloitte minder dan de helft (66 van de 138) van de kernpunten overeenkomt met een risico. Dit in tegenstelling tot EY (82 van de 121), KPMG (78 van de 127), en PwC (111 van de 197), waarbij meer dan de helft van de kernpunten een indexscore van één krijgt.

Om de resultaten met betrekking tot de Big 4-organisaties te verkrijgen is wederom een Wilcoxon Rank Sum test (= Mann-Whitney U test) uitgevoerd. De indexscore is de categorische afhankelijke variabele met een rangorde en de Big 4-organisaties is de categorische onafhankelijke variabele zonder rangorde. Aangezien de onafhankelijke variabele ook in dit geval categorisch is, is deze variabele ook omgezet naar een dummy variabele. Indien het kernpunt is opgenomen door een Big 4-organisatie waarop de dummy variabele betrekking heeft, dan wordt het gecodeerd met een score van één en alle andere Big 4-organisaties krijgen dan een nul. Het aantal dummy variabelen dat is gebruikt is drie (n-1, oftewel 4-1) (Field, 2013), omdat er in totaal vier accountantsorganisaties (Big 4) zijn onderzocht. Aangezien Deloitte, EY en KPMG percentueel ongeveer aan elkaar gelijk zijn en PwC dus veruit het grootste aantal kernpunten heeft gerapporteerd is PwC aangemerkt als referentiecategorie (Field, 2013).

De resultaten die zijn gekomen uit SPSS zijn opgenomen in bijlage 5. Hierin is te lezen dat het resultaat voor Deloitte (MWU = 26691,00 ; p = 0,007) en EY (MWU = 22436,50 ; p = 0,013) significant is. Deloitte heeft significant lagere indexscores (MR = 262,92) dan de andere drie Big 4-organisaties (MR = 301,02). Dit betekent dat bij Deloitte minder overeenkomsten zijn tussen de opgenomen kernpunten en de risico’s in het jaarverslag dan bij de overige drie Big 4-organisaties. Voor EY geldt precies het tegenovergestelde. EY heeft juist significant hogere indexscores (MR = 321,05) dan de drie andere Big 4-organisaties (MR = 284,39). De betekenis hiervan is dat EY meer overeenkomsten heeft tussen de opgenomen kernpunten en de risico’s in het jaarverslag dan de overige drie Big 4-organisaties. Daarentegen is het resultaat voor KPMG (MWU = 27618,50 ; p = 0,352) niet significant. Omdat PwC als referentiecategorie is gebruikt zijn hiervoor geen resultaten beschikbaar. Overall betekent dit dat de resultaten van KPMG en PwC tussen die van Deloitte en EY in zitten.

5.4 Verloop van tijd op niveau controleverklaring

Naast het uitvoeren van het onderzoek op het niveau van de kernpunten is voor het verloop van tijd hetzelfde onderzoek wederom uitgevoerd, maar dan op het niveau van de controleverklaring. Hierbij is per controleverklaring gekeken hoeveel kernpunten overeenkomen met de risico’s. Als in totaal vijf kernpunten zijn opgenomen in de controleverklaring waarvan drie kernpunten een overeenkomst met een risico hebben, dan heeft de controleverklaring een indexscore van 0,6 gekregen. Overeenkomstig bijlage 3 heeft Ordina voor het jaar 2014 een indexscore van 1 gekregen, omdat alle kernpunten overeenkomen met een risico.

De resultaten voor dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 6. Hieruit blijkt dat het resultaat voor het jaar 2014 (MWU = 2481,00 ; p =0,496 ) niet significant is en voor het jaar 2015 (MWU =2112,5 ; p =0,017 ) wel significant is. Wederom kan er geen conclusie worden getrokken voor het jaar 2014 en voor het jaar 2015 geldt dat indexscores significant hoger zijn (MR = 84,50 ) dan voor de twee jaren daarvoor (MR = 67,65 ) wat betekent dat in het jaar 2015 de controleverklaringen een hoger percentage overeenkomstige kernpunten hebben dan in de overige twee jaren.

GERELATEERDE DOCUMENTEN