• No results found

Huidige situatie

Op recente topografische kaarten 1:25.000 (ANWB, 2004) is het plangebied afgebeeld als boom-gaard. Recente luchtfoto's uit Google Maps bevestigen dit grondgebruik. Volgens de geraad-pleegde topografische kaart en het AHN bedraagt de huidige maaiveldhoogte in het plangebied ongeveer 2,8 m +NAP. Op het AHN is in het plangebied een depressie waar te nemen. Dit betreft een gedempte sloot. Tevens is in de ruime omgeving van het plangebied op het AHN duidelijk de ligging van de voor het plangebied relevante stroomgordels te zien. Vanuit het zuidwesten loopt een smalle verhoging die behoort tot de Vuylkoop stroomgordel die net ten noord(oosten) van het plangebied aansluit op de brede Houten stroomgordel.

Er zijn op basis van de door het KLIC aangeleverde gegevens geen kabels en leidingen geïdenti-ficeerd binnen de grenzen van het plangebied.

Aardkundige situatie

De omgeving van het plangebied ligt in het Nederlands rivierenlandschap dat in het Holoceen (ongeveer de laatste 10.000 jaar) is afgezet. De rivieren hebben een bochtig (meanderend) ka-rakter. Dergelijke meanderende rivieren zetten materiaal af van verschillende korrelgrootte. De rivierbeddingen zijn hoofdzakelijk opgevuld met grof zand en grind. Bij hoog water, als de rivier

buiten haar oevers treedt, bezinkt vlak buiten de bedding zandig materiaal en verder van de bedding af fijner, meer kleiig materiaal. Op den duur ontstaan zo aan weerszijden van de bed-ding zandige oeverwallen en daarbuiten lager gelegen, kleiige komgronden. Kronkelwaard, oe-verwallen en de rivierbedding (restgeul) vormen samen de stroomgordel. Naast een andere sa-menstelling (grover materiaal), onderscheiden stroomgordels zich van komgronden door een relatief hogere ligging (Berendsen, 2004).

Geomorfologisch gezien ligt het plangebied op een rivieroeverwal of stroomrug (Stiboka, 1986;

code: 3K25). Het plangebied ligt volgens de kaart van Berendsen en Stouthamer (2001) op de grens van de Vuylkoop en de Houten stroomgordel. In de omgeving van het plangebied kan van-af 4 - 6 m -NAP dekzand aangetroffen worden (geraadpleegd via ARCHIS); in het plangebied zal dit dieper liggen vanwege de aanwezige stroomgordels die zich in het pleistocene oppervlak hebben ingesneden.

Ouderdom bekende archeologische vondsten

Houten 1,0 - 3,8 3795 - 2560 (Neolithicum) Bronstijd t/m Late Middeleeuwen Vuylkoop 0,2 - 1,1 5350 - 3795 IJzertijd t/m Middeleeuwen

Tabel 2. Stroomgordels in de omgeving van het plangebied (de aangegeven hoogten in NAP gelden voor de gehele stroomgordel, niet alleen voor het deel van de stroomgordel binnen het plangebied. De aangegeven dieptes onder maaiveld betreffen schattingen van uiterste waarden. Bron: Berendsen & Stouthamer, 2001).

Volgens de geomorfogenetische kaart van Berendsen (1982) staat het plangebied aangegeven als oeverwallen en kronkelwaard (code: Fs1/2). Tevens bevinden zich volgens deze kaart binnen een straal van 100 m ten noordoosten van het plangebied 2 restgeulen (code: Fs7) van vermoe-delijke de Houten stroomgordel. De top van het beddingzand ligt tussen de 0,2 en 0,7 m +NAP (ca. 2 m -Mv), de top van de oeverafzettingen bevindt zich vermoedelijk direct onder de bouw-voor. Dit betekent dat, gezien de geologische situatie, de mogelijk aanwezige archeologische resten zich aan of direct onder het maaiveld bevinden, op de (oever)afzettingen van de Vuylkoop en mogelijk Houten stroomgordel.

De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit kalkloze poldervaaggronden: zavel en lichte klei met grondwatertrap V of VI. Deze gronden horen bij de rivierkleigronden (Stiboka 1973: code Rn67C). Binnen het plangebied zelf is de bodem gekarteerd als oude bewonings-plaats (Stiboka 1973: code T). Er zijn op zowel de bodemkaart als de AHN geen aanwijzingen voor vergravingen in de omgeving van het plangebied.

Op basis van de bovenstaande gegevens kan de geomorfologie van het plangebied nader wor-den gespecificeerd. Volgens Berendsen (1982) komen de meest zuidelijk gekarteerde

(rest)geulen van de Houten stroomgordel ten noorden van het plangebied voor. Het plangebied lag buiten het bereik van de actieve meandergordel van de Houten stroomgordel. Op basis van het AHN en Berendsen & Stouthamen (2001) kan worden geconcludeerd dat het plangebied zich midden in de geprojecteerde loop van de Vuylkoop bevindt. Gezien de ligging van het

plange-bied, middenin de geul van de Vuylkoop, worden oeverafzettingen niet verwacht. De worden juist aan de randen van de rivierloop gevormd. De geulafzettingen van de Vuylkoop zijn vervolgens afgedekt met oever- en/of komafzettingen van de Houten stroomgordel.

Archeologie

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden is voor het gehele plangebied sprake van een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden uit de periode IJzertijd t/m Middeleeuwen (Deeben, 2008). Volgens de Archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten van de gemeente Houten (Hessing & Klerks, 2007) zijn binnen het plangebied twee zones met een verschillende archeologische verwachting onderscheiden. Op de archeologische maatrege-lenkaart van de gemeente Houten betreft het gebied of terrein van archeologische waarde (cate-gorie 2) en een zone met een hoge archeologische verwachting (cate(cate-gorie 3). Voor de zones van categorie 2 en 3 geldt respectievelijk een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen groter dan 100 m² of 500 m² en/of dieper dan 0,5 m -Mv.

In ARCHIS zijn in de directe omgeving van het plangebied (<250 m) diverse monumentterreinen bekend.

Ten westen (ca. 150 m) van het plangebied ligt een complex van resten van kasteel ’t Goy uit de 12e eeuw met omwalling en -grachting, een steenbakkerij en een nederzetting

(ARCHIS-monumentnummer 831). ARCHIS-(ARCHIS-monumentnummer 832 betreft de resten van de vroeg middel-eeuwse kerk behorend bij het kasteel. Beide zijn beschermde monumentterreinen van zeer hoge archeologische waarde.

Ten oosten van het plangebied ligt een beschermd monumentterrein

(ARCHIS-monumentnummer 833) van zeer hoge waarde. Hier zijn sporen van bewoning uit de periode Late IJzertijd t/m de Late Middeleeuwen aangetroffen in afzettingen (zavel) van een stroomrug.

Het monument wordt aan de zuidzijde begrensd door het Groenedijkje, waarvan wordt aangeno-men dat deze al in de Middeleeuwen als verbindingsweg bestond.

Direct grenzend aan de noordgrens van het plangebied, en voor circa 5 à 10 m binnen de gren-zen van het plangebied vallend, strekt zich in noordelijke richting een monumentterrein van hoge archeologische waarde uit (ARCHIS-monumentnummer 3577). Dit monument terrein vormt een geheel met ARCHIS-monumentnummer 3576. Het gaat in beide gevallen om sporen die zich vrijwel direct onder het maaiveld bevinden, aangetroffen tijdens een fosfaatkartering. Mogelijk gaat het hier om laat-Middeleeuwse bewoning. De terreinen moeten volgens de beschrijving in ARCHIS nog onderzocht worden.

De begrenzing van deze twee monumentterreinen in de diverse bronnen is niet consequent en vertoont afwijkingen. Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Houten is de begrenzing van ARCHIS-monumentnummers 3576 & 3577 ruimer getekend. De reden hiervoor is niet bekend.

Mogelijk dat in ARCHIS de huidige percelering is gebruikt ten behoeve van de begrenzing van de terreinen.

Historische situatie en mogelijke verstoringen

Over de situatie in het plangebied voorafgaand aan de Middeleeuwen is naast de bovengenoem-de aardkundige ontwikkelingen weinig bekend. Uit bovengenoem-de wijbovengenoem-dere omgeving is wel bekend dat in prehistorische perioden in de hoger gelegen gebiedsdelen (zoals bv. oeverwallen en fossiele stroomruggen) menselijke bewoning heeft plaatsgevonden.

Om inzicht in het (historisch) landgebruik te verkrijgen zijn een aantal historische kaarten ge-raadpleegd. Op de “Kaart van de Lande van Utrecht” uit 1746 staat de kerk van ’t Goyse Dorp aangegeven (De Roy, 1973). Behalve de kerk staat verder geen bebouwing weergegeven. Dit houdt niet in dat er geen bebouwing gestaan heeft. Op de kadastrale minuut uit de periode 1811- 1832 staan bebouwing rondom de kerk en ten zuiden van het Groenedijkje aangegeven; allen buiten de grenzen van het plangebied. Het plangebied wordt van oost naar west doorkruist door een sloot.

Tot het midden van de 20e eeuw blijft de situatie ongewijzigd, wel is inmiddels deze sloot ge-dempt. Vanaf 1966 wordt het terrein direct ten noorden en oost grenzend aan het plangebied met een boerderij en bijbehorende stallen (geraadpleegd via www.watwaswaar.nl). De molendataba-se heeft geen relevante archeologische informatie opgeleverd. De gegevens geraadpleegd op de CHS geven geen nadere aanvullende informatie en bevestigen het bovenstaande beeld. Binnen een straal van 600 m rondom het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken verricht die een aanvulling op bovenstaande informatie geven. Navraag bij amateurarcheologen (dhr. van Herwijnen) heeft geen aanvullende informatie opgeleverd.

Gespecificeerde archeologische verwachting

Gezien bovenstaande informatie geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de IJzertijd. Vindplaatsen, dat wil zeggen nederzettingsterreinen, uit de IJzertijd kenmer-ken zich door een cultuurlaag en een lage vondstdichtheid, waarbij gedacht moet worden aan een strooiing van overwegend aardewerk. Vindplaatsen vanaf de Romeinse tijd kenmerken zich door een hoge vondstdichtheid en een cultuurlaag. In beide gevallen betreffen het nederzettings-terreinen waarvan de omvang per periode kan verschillen. Over het algemeen zijn nederzettin-gen uit de IJzertijd kleiner van omvang dan vindplaatsen vanaf de Romeinse tijd.

De archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode vanaf de Middeleeuwen is even-eens hoog. eer zijn mogelijk losse, zeer lokale archeologische resten en sporen aanwezig die te maken hebben met het kasteel ‘t Goy. Hierbij kan gedacht worden aan afvalmateriaal, losse (bij)gebouwen en losse voorwerpen in de periferie van het kasteel.

Voor alle perioden geldt dat de mogelijk aanwezige archeologische resten binnen circa 2 m -Mv worden verwacht.

3 Veldonderzoek

3.1 Methoden

Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek karterende fase. De onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van de resultaten van het bureauon-derzoek (gespecificeerde archeologische verwachting), het PvA en het protocol inventariserend veldonderzoek uit de KNA versie 3.2.

Tijdens het veldonderzoek zijn 6 boringen verricht in twee parallelle zuidwest-noordoost georiën-teerde raaien. De afstand tussen de raaien bedroeg circa 20 m, de onderlinge boorafstand op de raaien bedroeg eveneens circa 20 m (figuur 3). De boringen in een raai versprongen ten opzichte van die in de naastgelegen raai. De gehanteerde methode wordt geschikt geacht voor het opspo-ren van de meeste in dit gebied te verwachten nederzettingsterreinen, met een cultuurlaag, van-af de IJzertijd. Deze methode is nadrukkelijk niet geschikt om verkavelingspatronen, kleine vind-plaatsen zonder cultuurlaag, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen (Tol e.a., 2004; 2006).

Er is geboord tot gemiddeld 2,6 m -Mv. Tot aan het grondwaterniveau is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Om de boringen dieper door te zetten is vervol-gens gebruik gemaakt van een gutsboor met een diameter van 3 cm. Op een locatie (boring 2) is, vanwege een vermeend archeologisch relevant niveau, de boring nageboord met een Edel-manboor met een diameter van 12 cm, zodoende kan meer materiaal opgeboord worden (groter monstervolume) en de bodem beter worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologi-sche indicatoren.

De boringen zijn beschreven volgens het RAAP Bodem Beschrijvingssysteem. Dit systeem is lithologisch conform de NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989). Genoteerd zijn onder meer de diepte, textuur, kleur en samenstelling van de bodemverschijnselen alsmede ar-cheologische indicatoren (zoals baksteen, aardewerk, bot, vuursteen, natuursteen, houtskool, verbrande leem, fosfaat). Daarnaast is speciale aandacht geschonken aan de aanwezigheid van bodemvorming (rijping) en aan de aard van de overgang tussen lagen (b.v. wel of niet erosief).

De boorbeschrijvingen zijn digitaal vastgelegd (bijlage 1). De locatie van de boringen is met een GPS ingemeten (x-, y- en z-waarden). Het opgeboorde materiaal is in het veld geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren. Er zijn geen monsters genomen.

3.2 Resultaten

Geologie en bodem

De maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert tussen 2,4 en 2,7 m +NAP. Er zijn geen dui-delijke depressies waargenomen die duiden op de ligging van een restgeul en/of de gedempte

sloot. Tijdens het booronderzoek zijn in het hele plangebied de verwachte stroomgordelafzettin-gen aangetroffen die bestaan uit oever-, kom-, geul- op beddingafzettinstroomgordelafzettin-gen.

De top van de oeverafzettingen is verploegd en/of verstoord als gevolg van de aanleg van de boomgaard en in de bouwvoor opgenomen. De afzettingen zijn iets zandiger en humeuzer dan de onderliggende natuurlijke afzettingen.

Vanaf 25 tot 45 cm -Mv gaat het bodemprofiel over in natuurlijke en intacte oeverafzettingen.

Deze afzettingen bestaan uit stevige, gerijpte, uiterst siltige klei met siltlagen en bevatten veel ijzer- en mangaanvlekken en -concreties. De oeverafzettingen zijn kalkloos. Dit betekent dat de afzettingen lang genoeg aan de oppervlakte hebben gelegen zodat ontkalking en oxidatie kon plaatsvinden.

De oeverafzettingen gaan op gemiddeld 0,4 m -Mv geleidelijk over in licht(bruin)grijze, sterk siltige klei die wordt geïnterpreteerd als komafzettingen.

Deze gaan tussen 1,35 en 1,85 m Mv in alle boringen geleidelijk over in geulafzettingen die be-staan uit licht grijze, uiterst siltige tot zwak zandige klei met zandlagen die in dikte en aantal met de diepte toenemen. De korrelgrootte van het zand in de zandlagen neemt eveneens met de diepte toe.

Vanaf gemiddeld 1,9 m -Mv (ca. 0,7 m +NAP) komt matig grof, zwak siltig en beddingzand voor, al dan niet met enkele kleilagen en grind. De kleilagen en de siltigheid van de beddingafzettin-gen nemen naar onderen toe af. Het zand wordt naar onder toe grover. In boring 6 is geboord tot circa 4,8 m -Mv in de beddingafzettingen. De boring is uiteindelijk gestuit op fijn grind.

Binnen de grenzen van het plangebied ligt het gemiddeld hoogste (bedding)zand voorkomen op circa 0,7 m +NAP. Op basis van de gegevens in tabel 2, ligt het aangetroffen beddingzand te diep om te kunnen behoren bij de Houten stroomgordel. De diepteligging van de aangetroffen geul- en beddingafzettingen komen beter overeen met de Vuylkoop stroomgordel. Het feit dat de meest zuidelijk gekarteerde (rest)geulen (Berendsen, 1982) van de Houten stroomgordel boven-dien ruim ten noorden van het plangebied voorkomen (zie § 2.2), bevestigt bovenstaande inter-pretatie.

De bodemopbouw van het plangebied kan als volgt worden samengevat. De geul- en beddingaf-zettingen van de Vuylkoop stroomgordel zijn vervolgens afgedekt door kom- en oeverafbeddingaf-zettingen van de Houten stroomgordel. De overgang tussen de komafzettingen van de Houten stroomgor-del naar de geulafzettingen is geleistroomgor-delijk en er zijn geen (duistroomgor-delijke) aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van oeverafzettingen van de Vuylkoop. Dit is niet verwonderlijk om dat het plangebied middenin de gekarteerde loop van de Vuylkoop ligt (zie § 2.2); eventuele oevers wor-den juist aan de ranwor-den ervan verwacht.

Archeologie

Tijdens het veldonderzoek zijn in de boringen puin en losse en sterk verweerde kleine fragmen-ten (roodbakkend) aardewerk (baksteenpuin) aangetroffen. Omdat deze zijn waargenomen in de geroerde bovengrond, waarin zich veel recent materiaal bevindt en waarin verder geen archeo-logische indicatoren zijn aangetroffen, vormen deze indicatoren geen aanleiding om de

aanwe-zigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Het materiaal is waarschijnlijk door bemesting of als puinverharding op de akker terechtgekomen.

In boring 2 zijn op circa 1,1 m -Mv enkele zeer kleine fragmentjes houtskool aangetroffen. Bij nadere inspectie van een groter monstervolume van de bodem, door middel van het naboren van de boring met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm, zijn verder geen andere archeolo-gisch relevante indicatoren of aanwijzingen voor een bewoonbaar niveau (cultuurlaag) aangetrof-fen. Aangenomen wordt dat de houtskool een natuurlijke oorsprong heeft.

De direct onder de bouwvoor aangetroffen oeverafzettingen van de Houten stroomgordel zijn gerijpt en kalkloos. De top van deze afzettingen is in de bouwvoor opgenomen. In principe vormt dit een potentieel archeologisch niveau voor archeologische resten vanaf de IJzertijd. In deze afzettingen zijn echter geen relevante archeologische indicatoren en geen aanwijzingen voor cultuurlagen zijn aangetroffen die duiden op een mogelijk bewoonbaar niveau. In geen van de boringen is fosfaat aangetroffen.

Er worden binnen de grenzen van het plangebied derhalve geen nederzettingsterreinen met cul-tuurlaag verwacht uit de periode IJzertijd t/m Nieuwe tijd.

4 Conclusies en aanbevelingen

In document Plangebied Groenedijkje 7, t Goy (pagina 7-14)

GERELATEERDE DOCUMENTEN