• No results found

Een overzicht van de resultaten van de palynologische en macrobotanische waardering is opgenomen in tabel 1 in de bijlage.

De drie monsters die gewaardeerd zijn op palynologische resten, bevatten geen van alle palynologische resten. Enkele sporen van Eikvaren (Polypodium sp.) in alle drie de monsters zijn hierop een uitzondering. Eikvaren komt voor op droge, voedselarme, al dan niet kalkhoudende grond op zandhellingen, in houtwallen, jeneverbesstruwelen en lichte loofbossen, op oude muren en in knotwilgen2. De open gronden aan de randen van een nederzetting zijn in principe een geschikte standplaats voor Eikvaren.

De grondmonsters die gewaardeerd zijn op botanische macroresten bevatten alle houtskool en verbrand bot. Monsters M2 en M17 bevatten verder geen botanische macroresten. Dergelijke resten zijn, hoewel in lage aantallen, in het derde monster (M19) wel aangetroffen en daarom is alleen dit monster volledig geanalyseerd. Bij de analyse van M19 zijn verkoolde resten van Emmertarwe (Triticum dicoccum) en Vlas (Linum ussitatisimum) aangetroffen. Uit de analyse is gebleken dat uitspraken over de mogelijke lokale productie van Vlas en Tarwe bij de vindplaats Hoogstade niet mogelijk zijn, gezien de lage aantallen macroresten en het ontbreken van (akker)onkruiden3. Ook is vergelijking met andere metaaltijd-vindplaatsen uit de omgeving van Hoogstade niet van toepassing, daar dergelijke vindplaatsen zeer schaars zijn4.

Vlas wordt vanaf 500 v. Chr. geregeld aangetroffen, voornamelijk in kustnederzettingen5. Verkoolde resten van vlas zijn een zeldzaamheid in prehistorische opgravingen van de droge gronden. De reden hiervoor is dat organische resten op droge gronden sneller vergaan dan materiaal dat nat is geconserveerd. Bovendien verkolen de oliehoudende zaden van vlas zelden6. De vondst van verkoold vlas in Hoogstade betreft dus een zeldzaamheid7.

2 Weeda, 2004.

3 Hiervoor wordt de indeling van de Klasse der Akkergemeenschappen (Stellarieta mediae) gebruikt, wat tot inzichten kan leiden met betrekking tot de typen akkers waar de onkruiden vandaan komen. De indeling van de Klasse der Akkergemeenschappen in vier verbonden correspondeert met de natuurlijke bodemvruchtbaarheid en basenrijkdom. Bovendien is de plaatsing van de associaties hierbinnen gebaseerd op het feit dat deze of voornamelijk voorkomen op halm-, of hakvruchtakkers (waarbij de halmvruchten doorgaans over aaneengesloten oppervlakten worden geteeld en hakvruchten gepoot of gezaaid worden op rijen met daartussen open stroken). Door te bepalen welke groepen vertegenwoordigd zijn en dan de planten uit de groepen te vergelijken met de meelvruchten (en groenten en kruiden), kan gekeken worden of er een indicatie is dat deze producten afkomstig zijn van een bepaalde bodem en een daaraan gerelateerd gebied. Als dat mogelijk is, kan vervolgens worden getracht om vast te stellen of het lokale landbouw betreft, of dat de gewassen verbouwd zijn in verder weg gelegen gebieden.

4 Vlaams instituut voor het onroerend erfgoed, 2012.

5 Buurman & Pals, 1974.

6 Willerding, 1971.

7 In sommige gevallen is het mogelijk Vlas aan de hand van afdrukken in aardewerk te identificeren, wellicht is dit ook mogelijk in Hoogstade. Jessen & Helbaek, 1944. Helbaek, 1959.

Vlas werd zowel voor de olie als de vezels verbouwd. Het verbouwen van Vlas op de Pleistocene gronden had vaak plaats op natte keileembodems8, omdat dit snel groeiende gewas een sterke vochtbehoefte heeft9.

De vondst van Emmertarwe past in het bestaande beeld van de IJzertijdeconomie. Emmertarwe was samen met Gerst (Hordeum vulgare)10 één van de meest voorkomende soorten graan in Noordwest-Europa gedurende de IJzertijd11. Ook is uit historisch onderzoek bekend dat Emmertarwe tot in de Middeleeuwen werd verbouwd op de lemige zandgronden van Vlaanderen12. Hoewel de opbrengst van Emmertarwe relatief laag is, werd het veel verbouwd, omdat het een uitstekend gewas is voor armere (zand)gronden. Vanwege het lage glutengehalte is Emmer niet geschikt voor broodbereiding. Het is wel mogelijk om Emmer te gebruiken voor het bereiden van pap en als veevoer.

Conclusie

De monsters M2 en M17 zijn niet geschikt gebleken voor analyse, aangezien het beantwoorden van de onderzoeksvraag dient te gebeuren op basis van de aangetroffen macroresten. Afgezien van de sporen van Eikvaren zijn er namelijk geen palynologische resten aangetroffen in het pollenmateriaal.

Aan de hand van monster M19 is het toch mogelijk een beperkt beeld te schetsen van de gebruikte cultuurgewassen op de vindplaats Hoogstade. Hoewel er slechts lage aantallen botanische macroresten zijn aangetroffen, geven de verkoolde zaden van Vlas en Emmertarwe een kleine inkijk in de economie van een IJzertijd huishouden uit Hoogstade. Deze twee gewassen zijn indicatief voor verbouwing van planten op droge, al dan niet kalkrijke, zand- en leemgronden. Deze ecologische typering wordt overigens ondersteund door de aangetroffen sporen van Eikvaren in het palynologisch materiaal. Uitspraken met betrekking tot mogelijke lokale productie van Vlas en Tarwe bij de vindplaats Hoogstade zijn echter niet mogelijk, gezien de lage aantallen resten en het ontbreken van (akker)onkruiden. De meerwaarde van resultaten uit Hoogstade schuilt in het gegeven dat er zeer weinig bekend is over de metaaltijd in dit deel van Vlaanderen, in het bijzonder met betrekking tot de vroege landbouw.

8 DeWilde, 1983.

9 Spek, 2004.

10 Er zijn voorbeelden bekend van opslagsilo’s op de Pleistocene gronden waarbij de verhouding tussen Emmer en Gerst evenredig was. Buurman, 1986.

11 Brinkkemper & Van Wijngaarden Bakker, 2005.

Literatuur

• Brinkkemper, O. & L. van Wijngaarden Bakker, 2005. All-round farming Food production in the Bronze Age and the Iron Age. In: Kooijmans, L., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L van Gijn (eds.); The Prehistory of the Netherlands, volume 2. Amsterdam University Press.

Buurman, J. & J.-P. Pals, 1974. Some remarks on prehistoric flax in the Netherlands. Berichten voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24: 107-11.

• Buurman, J., 1986. Graan in IJzertijd-silo’s in Colmschate. In: R.M. van Heeringen (red.). Nederlandse Archeologische Rapporten 3, p. 67-73.

DeWilde, B., 1983. Twintig eeuwen vlas in Vlaanderen. Tielft, Lannoo.

Helbaek, H., 1959. Notes on the Evolution and History of Linum. Kuml; Årbog for Jysk arkælogisk selskab 1959, p. 103-29.

Jessen, K. & H. Helbaek, 1944. Cereals in Great Britain and Ireland in Prehistoric and Early Historic Times. Kopenhagen.

Spek, T., 2004. Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Dissertatie Universiteit Utrecht.

Thoen, E., 1988. Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de Late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst. Twee delen. Gent.

• Vlaams instituut voor het onroerend erfgoed (VIOE), 2012.

Http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/archeologie/natuurwetenschappen/archeobotanie/ zaden_en_vruchten/ruimtelijk

Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & T. Westra, 2003. Nederlandse Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties 1-5. KNNV Uitgeverij / IVN.

• Willerding, U., 1971. Methodische Probleme bei der Untersuchung und Auswertung von Pflanzenfunden in vor- und frühgeschichtlichen Siedlungen. Nachrichten aus Niedersachsens Urgeschichte 40: 180-98.

Bijlage

Tabel 1: Overzicht van de gewaardeerde c.q. geanalyseerde monsters met contextinformatie en resultaten

Vondstnummer Context Macrobotanisch Palynologisch Volume

(ml)

Analyse

M2 Kuil Geen resten Polypodium sp. 490 N

M17 Enclosure Geen resten Polypodium sp. 470 N

M19 Enclosure Triticum dicoccum (Emmertarwe) & Linum usitatissimum (Vlas)

Polypodium sp. 375 J