• No results found

14. Door een laboratorium in het Verenigd Koninkrijk is de relatieve standaardafwijking binnen tests vastgesteld op 3,5 % en die tussen tests op 5 % (7).

BESCHRIJVING VAN DE METHODE Apparatuur

Roterende buisreactoren

15. De apparatuur bestaat uit een metalen draagconstructie met een rij buizen van acryl met een lengte van 30,5 cm en een binnendiameter van 5 cm, rustend op met rubber beklede wieltjes (zie de figuren 1 en 2 in aanhangsel 8). Elke buis heeft aan de buitenzijde een ongeveer 0,5 cm diepe inkeping om haar op de wieltjes te houden en een met grove staalwol geruwd binnenoppervlak waarin aan de bovenzijde (inlaat) een 0,5 cm diepe flens is aangebracht om de ingebrachte vloeistof tegen te houden. De buizen maken een hoek van ongeveer 1 graad met het horizontale vlak teneinde de vereiste contacttijd te verkrijgen bij aanbrenging van het testmedium in een schone buis. De met rubber beklede wieltjes worden aangedreven door een langzaam draaiende motor met variabel toerental. De temperatuur van de buizen wordt geregeld door de apparatuur in een kamer met constante temperatuur te plaatsen.

16. Het uitgaande CO2-gas kan, om later te worden gemeten, in een alkalische oplossing worden opgevangen door elke buisreactor in een iets grotere, afgesloten buis te plaatsen en te zorgen voor gasdichte verbindingen (6).

17. Voor elke buis wordt in een opslagvat (A) van 20 l voldoende organisch medium, waaraan zo nodig teststof is toegevoegd, voor 24 h aangebracht (zie figuur 2). Zo nodig kan de teststofoplossing afzonderlijk worden ingebracht. Nabij de bodem van elk opslagvat bevindt zich een uitlaat die met geschikte leidingen (bv. van siliconenrubber)

283

via een peristaltische pomp (B) verbonden is met een toevoerbuis van glas of acryl, die 2-4 cm in de bovenzijde (inlaat) van de hellende buis (C) steekt. Het effluent druppelt uit de onderzijde van de hellende buis en wordt opgevangen in een ander opslagvat (D).

Het effluent wordt vóór analyse bezonken of gefiltreerd.

Filtreerapparaat of centrifuge

18. Apparaat voor het filtreren van monsters over membraanfilters met een geschikte porositeit (nominale openingsdiameter 0,45 µm) die organische stoffen adsorberen of zo min mogelijk organische koolstof vrij laten komen. Als filters worden gebruikt die organische koolstof vrij laten komen, worden zij zorgvuldig met warm water gewassen om uitloogbare organische koolstof te verwijderen. Bij wijze van alternatief kan een centrifuge worden gebruikt die een versnelling van 40 000 m/s2 kan produceren.

19. Analyseapparatuur voor het bepalen van:

- DOC/totale organische koolstof (TOC), of chemisch zuurstofverbruik (CZV);

- de specifieke stof, zo nodig (HPLC, GC enz.);

- pH, temperatuur, zuurgraad en alkaliteit;

- ammonium, nitriet en nitraat, als de tests worden uitgevoerd onder omstandigheden waarin nitrificatie mogelijk is.

Water

20. Kraanwater met een DOC-gehalte van minder dan 3 mg/l.

21. Gedestilleerd of gedeïoniseerd water met een DOC-gehalte van minder dan 2 mg/l.

Organisch medium

22. Als organisch medium mag kunstmatig afvalwater, huishoudelijk afvalwater of een mengsel van beide soorten afvalwater worden gebruikt. Gebleken is dat het gebruik van huishoudelijk afvalwater alleen veelal een hoger percentage DOC-verwijdering oplevert (in actiefslibinstallaties) en dat daarin zelfs bepaalde stoffen biologisch afgebroken kunnen worden die bij gebruik van kunstmatig OESO-afvalwater niet afbreken. Daarom wordt het gebruik van huishoudelijk afvalwater aanbevolen. Meet de DOC- (of CZV-)concentratie in elke nieuwe partij van het organische medium. De zuurgraad of alkaliteit van het organische medium moet bekend zijn. Als het medium een lage zuurgraad of alkaliteit heeft, kan het nodig zijn een geschikte bufferoplossing (natriumwaterstofcarbonaat of kaliumwaterstoffosfaat) toe te voegen om tijdens de test in de reactor een pH-waarde van ongeveer 7,5 ± 0,5 te behouden. In elk afzonderlijk geval moet worden besloten hoeveel en op welk moment een bufferoplossing wordt toegevoegd.

Kunstmatig afvalwater

23. Per liter leidingwater worden opgelost: pepton, 160 mg; vleesextract, 110 mg; ureum, 30 mg; watervrij dikaliumwaterstoffosfaat (K2HPO4), 28 mg; natriumchloride (NaCl), 7

284

mg; calciumchloridedihydraat (CaCl2.2H2O), 4 mg; magnesiumsulfaatheptahydraat (MgSO4.7H2O), 2 mg. Dit kunstmatig OESO-afvalwater is een voorbeeld en geeft een gemiddelde DOC-concentratie in het influent van ongeveer 100 mg/l. Bij wijze van alternatief mogen ook andere samenstellingen worden gebruikt die ongeveer dezelfde DOC-concentraties opleveren en het feitelijke afvalwater beter benaderen. Dit kunstmatig afvalwater mag in geconcentreerde vorm van gedistilleerd water worden bereid en ten hoogste een week worden bewaard bij ongeveer 1 °C. Zo nodig wordt het met kraanwater verdund. (Dit medium is onbevredigend, bijvoorbeeld omdat het stikstofgehalte zeer hoog is en het koolstofgehalte relatief laag, maar er is nog geen beter voorstel gedaan, afgezien van de toevoeging van meer fosfaat als buffer en extra pepton).

Huishoudelijk afvalwater

24. Gebruik vers bezonken rioolwater dat dagelijks wordt verzameld uit een rioolwaterzuiveringsinstallatie die hoofdzakelijk huishoudelijk afvalwater ontvangt. Het wordt verzameld uit het overloopkanaal van de primaire bezinkingstank of uit de inlaat van de actiefslibinstallatie en moet grotendeels vrij zijn van grove deeltjes. Het rioolwater kan worden gebruikt na enige dagen bij ongeveer 4 °C te zijn bewaard, mits aangetoond wordt dat tijdens de opslag de DOC- (of CZV-)waarde niet significant (met minder dan 20 %) is gedaald. Om verstoringen van het systeem te voorkomen, moet de DOC (of het CZV) van elke nieuwe partij voor gebruik op een passende constante waarde worden gebracht, bijvoorbeeld door verdunning met kraanwater.

Smeermiddel

25. De rollen van de peristaltische pomp kunnen worden gesmeerd met glycerol of olijfolie:

beide smeermiddelen zijn geschikt voor gebruik bij leidingen van siliconenrubber.

Stamoplossingen van de teststof

26. Bereid voor stoffen die voldoende oplosbaar zijn, stamoplossingen in een geschikte concentratie (bv. 1 tot 5 g/l) in gedeïoniseerd water of in de minerale fractie van het kunstmatig afvalwater. Zie aanhangsel 5 van hoofdstuk C.10-A voor onoplosbare stoffen. Zonder modificatie van de buisreactoren (punt 16) is deze methode niet geschikt voor vluchtige stoffen. Bepaal de DOC en TOC van de stamoplossing en herhaal de metingen voor elke nieuwe partij. Controleer, als het verschil tussen de DOC en de TOC groter is dan 20 %, de oplosbaarheid in water van de teststof. Vergelijk de DOC of de met een specifieke analyse van de stamoplossing bepaalde concentratie van de teststof met de nominale waarde om vast te stellen of de recovery toereikend is (normaliter kan een waarde van >90 % worden verwacht). Bepaal, in het bijzonder voor dispersies, of al dan niet gebruik kan worden gemaakt van de DOC als analytische parameter, dan wel of alleen een specifieke analysetechniek voor de teststof kan worden gebruikt. Monsters van dispersies moeten worden gecentrifugeerd. Voor elke nieuwe partij wordt de DOC of het CZV gemeten, dan wel de teststof met een specifieke analyse.

27. Bepaal de pH van de stamoplossing. Extreme waarden wijzen erop dat de toevoeging van de stof van invloed kan zijn op de pH van het actief slib in het testsysteem.

Neutraliseer in dat geval de stamoplossing met kleine hoeveelheden van een

285

anorganisch zuur of een anorganische base om een pH van 7 ± 0,5 te verkrijgen, maar let erop dat de teststof niet neerslaat.

PROCEDURE

Bereiding van het organische medium voor dosering

28. Zorg ervoor dat alle houders voor het influent en het effluent en de slangen vanuit de influentvaten en naar de effluentvaten grondig zijn gereinigd om microbiële groei voorafgaand en gedurende de test te voorkomen.

29. Bereid het kunstmatige afvalwater (punt 23) elke dag vers uit de vaste stoffen of uit de geconcentreerde stamoplossing door voldoende verdunning met kraanwater. Meet in een cilinder de vereiste hoeveelheid af en voeg deze toe aan een schoon influentvat. Voeg zo nodig vóór verdunning tevens de vereiste hoeveelheid stamoplossing van de teststof of referentiestof aan het kunstmatige afvalwater toe. Bereid, als dit praktischer is of noodzakelijk is om verlies van de teststof te vermijden, een afzonderlijke verdunde oplossing van de teststof in een afzonderlijk reservoir en leidt deze via een andere doseerpomp in de hellende buizen.

30. Als alternatief (en bij voorkeur) kan ook bezonken huishoudelijk afvalwater (punt 24) worden gebruikt, dat zo mogelijk elke dag vers wordt verzameld.

Werking van roterende buisreactoren

31. Voor de beoordeling van één teststof zijn twee identieke buisreactoren nodig, die in een kamer met constante temperatuur (gewoonlijk 22 ± 2 °C) zijn geplaatst.

32. Stel de peristaltische pompen zo in dat per uur 250 ± 25 ml organisch medium (zonder teststof) wordt ingebracht in de hellende buizen, die met 18 ± 2 tpm ronddraaien. Breng het smeermiddel (punt 25) van tevoren en tijdens de test periodiek op de leidingen van de pomp aan om de pomp goed te laten werken en de levensduur van de leidingen te verlengen.

33. Stel de hellingshoek van de buizen zo in dat de verblijfsduur van de ingebrachte vloeistof in een schone buis 125 ± 12,5 s bedraagt. Schat de retentietijd door een niet-biologische markerstof (bv. NaCl, inerte kleurstof) aan de ingebrachte vloeistof toe te voegen; de tijd die nodig is voor het bereiken van de piekconcentratie in het effluent geldt als de gemiddelde retentietijd (wanneer de maximale film aanwezig is, kan de retentietijd tot ongeveer 30 min toenemen).

34. Gebleken is dat bij deze snelheden, toerentallen en tijdsduren voldoende DOC- (of CZV-)eliminatie plaatsvindt en genitrificeerde effluenten worden geproduceerd. Als onvoldoende eliminatie plaatsvindt of als de prestaties van een bepaalde zuiveringsinstallatie moeten worden nagebootst, moet het debiet worden aangepast. In het laatste geval wordt de doseersnelheid van het organische medium aangepast totdat de prestaties van de reactor overeenkomen met die van de zuiveringsinstallatie.

286 Enten

35. Wanneer kunstmatig afvalwater wordt gebruikt, kan beënting via de lucht volstaan om de groei van micro-organismen op gang te brengen; zo niet, voeg dan gedurende 3 dagen per liter 1 ml bezonken slib toe aan de ingebrachte vloeistof.

Metingen

36. Controleer met regelmatige intervallen of de doseer- en omwentelingssnelheden binnen het voorgeschreven bereik liggen. Meet ook de pH van het effluent, zeker wanneer nitrificatie wordt verwacht.

Bemonstering en analyse

37. De methode, het patroon en de frequentie van de bemonstering worden op het doel van de test afgestemd. Neem bijvoorbeeld steek- of grijpmonsters van het influent en het effluent, of verzamel monsters over een langere periode, bv. 3-6 h. Neem in de eerste periode, zonder teststof, twee keer per week monsters. Filtreer de monsters over membranen of centrifugeer de monsters gedurende circa 15 min bij 40 000 m/s2 (punt 18). Het kan noodzakelijk zijn de monsters vóór membraanfiltratie te laten bezinken en/of over een grof filter te leiden. Bepaal de DOC (of het CZV) ten minste in duplo en zo nodig het BZV, ammonium en nitriet/nitraat.

38. Alle analyses moeten zo spoedig mogelijk na verzameling en bereiding van de monsters worden verricht. Als analyses moeten worden uitgesteld, worden de monsters in het donker bij ongeveer 4 °C bewaard in volle, goed afgesloten flessen. Als de monsters langer dan 48 h moeten worden bewaard, worden zij geconserveerd door invriezen, zuurbehandeling of toevoeging van een geschikte toxische stof (bv. 20 ml/l van een kwik(II)chloride-oplossing van 10 g/l). De conserveertechniek mag de resultaten van de analyse niet beïnvloeden.

Aanloopperiode

39. In deze periode groeit de biofilm aan het oppervlak tot een optimale dikte; dit duurt doorgaans ongeveer 2 weken en mag niet langer dan 6 weken duren. De DOC- (of CZV-)verwijdering (punt 44) neemt toe en bereikt een plateauwaarde. Wanneer in beide buizen het plateau is bereikt bij een vergelijkbare waarde, wordt een van de buizen gekozen om als controlereactor te fungeren gedurende de rest van de test, waarbij de prestaties van beide buizen consistent moeten blijven.

Inbrengen van de teststof

40. Voeg in dit stadium de teststof in de vereiste concentratie (gewoonlijk 10-20 mg C/l) toe aan de andere reactor. De controlereactor ontvangt alleen het organische medium.

Acclimatiseringsperiode

41. Zet de DOC- (of CZV-)analyses twee keer per week voort en meet als de primaire biologische afbreekbaarheid moet worden beoordeeld tevens de concentratie van de

287

teststof met een specifieke analyse. Laat nadat de teststof voor het eerst is ingebracht acclimatisatie optreden in een tot zes weken (of in bijzondere omstandigheden langer).

Wanneer de procentuele verwijdering (punten 43-45) een maximale waarde heeft bereikt, moeten in de plateaufase binnen ongeveer 3 weken 12-15 geldige waarden worden verkregen om de gemiddelde procentuele verwijdering te bepalen. De test wordt geacht te zijn voltooid als een voldoende hoog eliminatiepercentage is bereikt. De test mag normaliter na de eerste toevoeging van de teststof niet langer dan 12 weken duren.

Loslatende film

42. Met betrekkelijk regelmatige intervallen laten plotseling grote hoeveelheden overtollige film los in de buizen. Om te zorgen voor vergelijkbare resultaten, moeten de tests ten minste twee volledige cycli omvatten waarbij de film groeit en loslaat.

GEGEVENS EN RAPPORTAGE Verwerking van de resultaten

43. Bereken met de volgende vergelijking de procentuele DOC- of (CZV-)eliminatie van de teststof voor elk beoordelingsmoment:

Dt = 100 [Cs - (E - Eo)]/ Cs %

waarbij

Dt = procentuele DOC- (of CZV)-eliminatie op tijdstip t;

Cs = aan de teststof toegeschreven concentratie DOC (of CZV) in het influent, bij voorkeur geschat aan de hand van de concentratie in en het toegevoegde volume van de stamoplossing (mg/l);

E = gemeten DOC of (CZV) in het testeffluent op tijdstip t (mg/l);

Eo = gemeten DOC of (CZV) in het controle-effluent op tijdstip t (mg/l).

Herhaal de berekening voor de referentiestof, indien getest.

Prestaties van de controlereactor

44. De mate van DOC- (of CZV-)eliminatie (DB) van het organische medium in de controlereactoren is informatie die nuttig is voor de beoordeling van de biologische afbraakactiviteit van de biofilm tijdens de test. Bereken de procentuele eliminatie met de volgende vergelijking:

DB = 100 (1 - Eo/Cm) %

waarbij

Cm = DOC (of CZV) van het organische medium in het controle-influent (mg/l).

45. Bereken, als de teststof met een specifieke analysemethode wordt gemeten, voor elk meettijdstip de verwijdering (DST) van de teststof met de volgende vergelijking:

288

DST = 100 (1 - Se/ Si) %

waarbij

Si = gemeten of, bij voorkeur, geschatte concentratie van de teststof in het testinfluent (mg/l);

Se = gemeten concentratie van de teststof in het testeffluent op tijdstip t (mg/l).

Bereken, als de analysemethode een positieve waarde in ongewijzigd afvalwater oplevert die overeenkomt met Sc mg/l, de procentuele verwijdering (DSC) als volgt:

DSC = 100 (Si - Se + Sc)/( Si + Sc) %

Uitdrukking van de testresultaten

46. Zet de procentuele eliminatie Dt en DST (of DSC), indien beschikbaar, uit tegen de tijd (zie aanhangsel 2 van hoofdstuk C.10-A). Neem het gemiddelde (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal) en de standaardafwijking van de in de plateaufase verkregen 12-15 waarden voor DT (en DST, indien beschikbaar) als de procentuele verwijdering van de teststof. Uit de vorm van de eliminatiecurve kunnen enkele conclusies over het eliminatieproces worden afgeleid.

Adsorptie

47. Als aan het begin van de test een grote mate van DOC-eliminatie van de teststof wordt waargenomen, wordt de teststof waarschijnlijk geëlimineerd door adsorptie aan de biofilm. Dit kan worden aangetoond door de geadsorbeerde teststof te bepalen in de vaste stoffen die van de film zijn losgekomen. Het is niet gebruikelijk dat gedurende de hele test een hoge mate van DOC-eliminatie van adsorbeerbare stoffen plaatsvindt;

normaliter is de mate van verwijdering in eerste instantie groot, waarna geleidelijk een evenwichtswaarde wordt bereikt. Als de geadsorbeerde teststof echter kan zorgen voor acclimatisering van de microbiële populatie, neemt de DOC-eliminatie van de teststof vervolgens toe en wordt een hoge plateauwaarde bereikt.

Aanloopfase

48. Net als in statische screeningtests, hebben veel teststoffen een aanloopfase nodig voordat volledige biologische afbraak plaatsvindt. In de aanloopfase vindt acclimatisering (of aanpassing) van de werkzame bacteriën plaats en wordt de teststof nagenoeg niet verwijderd; vervolgens gaan deze bacteriën groeien. Het einde van deze fase is arbitrair vastgesteld op het moment waarop ongeveer 10 % van de initiële hoeveelheid teststof is verwijderd (nadat eventuele adsorptie heeft kunnen plaatsvinden); op dat moment begint de afbraakfase. De aanloopfase is vaak zeer variabel en slecht reproduceerbaar.

Plateaufase

49. In een continue test is de plateaufase van een eliminatiecurve de fase waarin de maximale afbraak plaatsvindt. Deze fase moet ten minste 3 weken duren en omvat

289 ongeveer 12-15 geldige gemeten waarden.

Gemiddeld eliminatiepercentage van de teststof

50. Bereken het gemiddelde van de eliminatiewaarden Dt (en DST, indien beschikbaar) van de teststof in de plateaufase. Rond de gevonden waarde af op het dichtstbijzijnde gehele getal (1 %); dit is het eliminatiepercentage van de teststof. Aanbevolen wordt tevens het 95 %-betrouwbaarheidsinterval van de gemiddelde waarde te berekenen. Bereken op soortgelijke wijze het gemiddelde eliminatiepercentage (DB) van het organische medium in het controlevat.

Aanduiding van biologische afbraak

51. Als de teststof niet significant aan de biofilm adsorbeert en de eliminatiecurve een vorm heeft die typerend is voor biologische afbraak met aanloopfase, afbraakfase en plateaufase (punten 48 en 49), kan de gemeten eliminatie zonder meer aan biologische afbraak worden toegeschreven. Als een grote mate van initiële verwijdering heeft plaatsgevonden, kan in de simulatietest geen onderscheid worden gemaakt tussen biologische en niet-biologische eliminatieprocessen. In dergelijke gevallen, alsook in andere gevallen waarin getwijfeld wordt over de biologische afbraak (bv. als wordt gestript), moeten monsters van de film op de geadsorbeerde teststof worden geanalyseerd of aanvullende statische (screening)tests op biologische afbreekbaarheid worden verricht voor parameters die duidelijk op biologische processen wijzen.

Dergelijke tests zijn de methoden voor zuurstofopname (hoofdstuk C.4 van deze bijlage D, E en F) (9) en een test die de CO2-productie meet (hoofdstuk C.4-C van deze bijlage of de gasruimteproef) (10); gebruik als entmateriaal van tevoren blootgestelde biofilm uit de juiste reactor.

52. Als de verwijdering van zowel de DOC als de specifieke stof is gemeten, wijzen significante verschillen tussen beide verwijderingspercentages (waarbij het eerste lager is dan het tweede) op de aanwezigheid van organische tussenproducten in de effluenten, die moeilijker afbreekbaar kunnen zijn; deze moeten worden onderzocht.

Geldigheid van testresultaten

53. De test wordt geldig geacht als de mate van DOC- (of CZV-)eliminatie (DB) in de controle-installaties na twee weken bedrijfstijd >80 % is en geen ongebruikelijke waarnemingen zijn gedaan.

54. Als een gemakkelijk afbreekbare (referentie)stof is getest, moet de mate van biologische afbraak >90 % zijn en mag het verschil tussen duplowaarden niet meer dan 5 % bedragen. Als niet aan deze twee criteria wordt voldaan, moeten de procedures van de proef opnieuw worden bekeken en/of moet huishoudelijk afvalwater uit een andere bron worden verkregen.

55. Indien een teststof in duploinstallaties wordt behandeld, mag ook het verschil tussen de waarden voor biologische afbraak van die installaties niet meer dan 5 % bedragen. Als niet aan dit criterium wordt voldaan, maar de verwijdering hoog is, wordt de analyse gedurende nog eens drie weken voortgezet. Als de verwijdering laag is, worden de

290

inhibitoire effecten van de teststof onderzocht (indien niet bekend) en wordt de test indien mogelijk herhaald met een lagere concentratie teststof.

Testverslag

56. In het testverslag moet ten minste de volgende informatie worden opgenomen:

Teststof:

- identificatiegegevens;

- fysische toestand en, indien relevant, fysisch-chemische kenmerken.

Testomstandigheden:

- eventuele wijzigingen van het testsysteem, in het bijzonder indien onoplosbare of vluchtige stoffen worden getest;

- soort organisch medium;

- indien gebruikt en indien bekend, percentage en aard van industrieel afvalwater dat in het rioolwater aanwezig is;

- beëntingsmethode;

- stamoplossing van de teststof - gehalte aan DOC (opgeloste organische koolstof) en TOC (totale organische koolstof); bij suspensies: wijze van bereiding; gebruikte testconcentratie(s), met motivering indien afwijkend van het bereik 10-20 mg/l DOC;

toevoegingsmethode; datum van eerste toevoeging; eventuele wijzigingen van de concentratie;

- gemiddelde hydraulische retentietijd (zonder groei); omwentelingssnelheid van de buis; benadering van de hellingshoek, indien mogelijk;

- gegevens over loslaten film; tijd en intensiteit;

- testtemperatuur en bereik;

- toegepaste analysetechnieken.

Testresultaten:

- alle gemeten gegevens van DOC, CZV, specifieke analyses, pH, temperatuur, stikstofverbindingen, indien relevant;

- alle berekende gegevens van Dt (of Dtc), DB en Ds in de vorm van tabellen en eliminatiecurven;

- informatie over de aanloop- en plateaufase, de duur van de test, het eliminatiepercentage van de teststof en de referentiestof (indien getest) en van het organische medium (in de controle-installatie), met statistische informatie en verklaringen betreffende de biologische afbraak en de geldigheid van de test;

- een bespreking van de resultaten.

291 LITERATUUR

(1) Gerike P, Fischer W, Holtmann W (1980). Biodegradability determinations in trickling filter units compared with the OECD Confirmatory Test. Wat. Res. 14: 753-758.

(2) Truesdale GA, Jones K, Vandyke KG (1959). Removal of synthetic detergents in sewage treatment processes: Trials of a new biologically attackable material.Wat. Waste Tr. J. 7: 441-444.

(3) Baumann U, Kuhn G and Benz M. (1998) Einfache Versuchsanordnung zur Gewinnung gewässerökologisch relevanter Daten, UWSF - Z. Umweltchem. Ökotox. 10: 214-220.

(4) Gloyna EF, Comstock RF, Renn CE (1952). Rotary tubes as experimental trickling filters. Sewage ind. Waste 24: 1355-1357.

(5) Kumke GW, Renn CE (1966). LAS removal across an institutional trickling filter. JAOCS 43: 92-94.

(6) Tomlinson TG, Snaddon DHM, (1966). Biological oxidation of sewage by films of micro-organisms. Int.J. Air Wat. Pollut. 10:

865-881.

(7) Her Majesty’s Stationery Office (1982). Methods for the examination of waters and associated materials. Assessment of biodegradability, 1981, London.

(8) Her Majesty’s Stationery Office (1984). Methods for the examination

(8) Her Majesty’s Stationery Office (1984). Methods for the examination