• No results found

Religiosum

In document Dionysus: vereerd en verguisd (pagina 31-34)

3. DIONYSUS: VERBODEN, VERGUISD, VERFRAAID

3.3 Cultus van Dionysus verguisd

3.3.4. Religiosum

Postumius begint zijn toespraak zoals gebruikelijk was met het aanroepen van de goden. Let wel, de goden van zijn voorouders, de oude Romeinse goden die vereerd zouden moeten worden in plaats van Dionysus. Dit gegeven maakt hij nogmaals duidelijk aan het volk, in de opening van zijn speech:

cit. 22. Nulli umquam contioni, Quirites, tam non solum apta sed etiam necessaria haec sollemnis deorum comprecatio fuit, quae vos admoneret hos esse deos, quos colere venerari precarique maiores vestri instituissent, non illos, qui pravis et externisreligionibus captas mentes velut furialibus stimulis ad omne scelus et ad omnem libidinem agerent.

Quiriten! Nog nooit was voor een bijeenkomst deze plechtige aanroeping van de goden zo passend en zo noodzakelijk, om u eraan te herinneren dat dít de goden zijn die u volgens de instelling van uw voorouders vereert, aanbidt en in uw gebeden aanroept, en niet die anderen, die mensen in de

106

Zie bijv. Cic. Cat. 4.6; Walsh (1984: 125); Briscoe (2008: 277) is het niet met Walsh eens en stelt dat het gaat om een medische betekenis, hiervoor verwijst hij naar een ander citaat van Liv. (40. 19.9) waarin serpere naast

persecare voorkomt, dat alleen in een medische context wordt gebruikt.

107

30 ban brengen van verdorven buitenlandse riten en ze als opgezweept door

Furiën tot elke misdaad en daad van wellust drijven. (Livius, AUC, 39.15.2-3)

Uit de woorden van Postumius blijkt een grote angst voor het onbekende, de Ander volgens Pailler (1988), die een gevolg zou zijn van de problemen die rond 186 v. Chr. speelden.108 Livius legt sterk de nadruk op het feit dat de cultus uit Griekenland komt en uitheems is. Het feit dat een Griek de cultus naar Italië heeft gebracht en dat het vervolgens via Etrurië109 (ook een bron van onheil) naar Rome is gekomen, wordt al in de eerste zin verteld.

cit. 23. graecus ignobilis in Etruriam primum venit nulla cumarte earum, quas multas ad animorum corporumque cultum nobis eruditissima omnium gens invexit, sacrificulus et vates; nec is qui aperta religione, propalamet quaestum et disciplinam profitendo, animos errore110 imbueret, sed occultorum et nocturnorum antistes sacrorum.

‘Het was allemaal begonnen met de komst van een Griek naar Etrurië. Hij was van lage afkomst, zonder kennis van de vele zaken die dat volk - het hoogst ontwikkelde van alle volken - ons heeft geschonken voor de vorming van lichaam en geest, een gewone offerpriester en waarzegger. Het was ook geen man die mensen van bijgeloof vervulde door met openlijk ceremonieel voor zijn beroep en leer uit te komen, maar een voorganger in geheime nachtelijke rituelen.’

(Livius, AUC, 39.8.3-4)

Waarom deze buitenlandse cultus een gevaar voor de staat kan zijn legt Postumius als volgt uit:

cit. 24. iudicabant enim prudentissimi viri omnis divini humanique iuris nihil aeque dissolvendae religionis esse, quam ubi non patrio sed externo ritu sacrificaretur.

‘Want de mannen met het meeste inzicht in goddelijk en menselijk recht waren van oordeel dat niets zo leidt tot ondermijning van de godsdienst als

108

Pailler (1988: 250).

109

Er bestonden allerlei vooroordelen over het zedelijk karakter van de Etrusken. Beschuldigingen van losbandigheid, extreme zinnelijkheid en verfijnde wreedheid waren niet ongewoon. Ook de Etruskische vrouwen hadden de slechte reputatie losbandig te zijn. De kritiek van Livius is dus niet alleen gericht op Griekenland, maar ook op Etrurië, zie van Son (1960: 27-28); Zie Bruhl (1953: 70-81) voor meer informatie over de Dionysuscultus in Etrurië.

110

Zie voor andere Romeinse schrijvers die de Griekse religie als bijgeloof wegzetten, Williams (1999: 293 n. 29).

31 wanneer er niet volgens de eigen traditionele riten, maar volgens

buitenlandse riten wordt geofferd.’ (Livius, AUC, 39.16.9)

Het niet navolgen van de tradities van de staatsreligie bracht de hele staat in gevaar. Als er andere goden werden vereerd dan de Romeinse was dit niet volgens het ‘contract’ tussen de Romeinen en de goden en werd de pax deorum verbroken.111 De Romeinen maakten een verschil tussen pietas en impietas, oftewel vroomheid en het tegenovergestelde daarvan. Dit werd in de breedste zin genomen. Iemand was pius als hij dingen uitvoerde volgens de riten van de staat. Maar het had zelfs ook betrekking op gedrag, iemand die zich immoreel gedroeg kon impius zijn. De Romeinen beschouwden moraliteit als een seculiere zaak en onjuist of immoreel gedrag leidde tot straf van de goden. Met name zaken die van invloed waren op de sociale cohesie in Rome, zoals seksuele immoraliteit, werden als beledigingen tegen de goden gezien. Een individu kon door zijn gedrag het welzijn van de staat beïnvloeden. Als een individu (vooral als deze een vertegenwoordiger van de staat was) impius was, dan liep de staat kans om daarvan de dupe te zijn, tenzij de Romeinse staat de zaak zelf goed maakte. Als dit niet werd gedaan riep de staat de toorn van de goden over zich af.112

Volgens Van Son (1960) is Livius een voorstander van het in zijn tijd overheersende ‘romantisch’ conservatisme: een hang naar het oude en angst voor nieuwe invloeden waarmee de Romeinen door de toenemende globalisatie te maken kregen. Livius’ gehechtheid aan de oud-Romeinse religieuze traditie blijkt, behalve uit Postumius’ rede, ook uit andere passages waarin hij de infiltratie van een uitheemse eredienst beschrijft.113 Waarschijnlijk heeft het Principaat niet alleen het traditionele wantrouwen van de senaat aangenomen jegens alle uitheemse mysteriën, waarin men vooral geheime genootschappen zag, maar heeft het ten aanzien van de binnendringende (vooral Oosterse) erediensten ook bewust op de religieuze politiek van de republiek teruggegrepen.114

De antipathie van Livius richt zich echter niet tegen Dionysus alleen, maar tegen elke on- Romeinse externa, prava religio en tegen alle superstitio en extase in het algemeen. Vooral verafschuwt hij de sacrifuli ac vates,115 die inspelen op de bijgelovige vrees van de grote massa.116 De term superstitio heeft een pejoratieve lading en werd onder meer gebruikt om aan te geven dat de religie niet aansloot bij de staatsreligie, zoals bij de Dionysuscultus (als buitenlandse cultus) het geval was. Met de term wordt de suggestie gewekt dat deze vorm van

impietas ook de toorn van de goden kon opwekken.117 De Dionysuscultus was dus een gevaar voor de staat en werd dan ook als samenzwering beoordeeld, omdat door deze superstitio de 111 Zie par. 3.2.1. 112 Levene (1993: 6-10) 113 Liv. AUC cf.4.30.9-11; 25.1.6-12. 114 Van Son (1960: 67,131,175). 115 Liv. AUC cf. 8.3; 4.30.9; 25.1.8. 116 Van Son (1960: 67,131,175). 117 Levene (1993:9).

32 staatsreligie het risico liep niet meer volgens de gebruiken vereerd te worden en zo de goden ongunstig te stemmen.118

In document Dionysus: vereerd en verguisd (pagina 31-34)

GERELATEERDE DOCUMENTEN