hoogte houden, 'swinters in haar stadswoning, het Wittumspalais, 'szomers in haar
buitenhuis Tiefurt, enige kilometers ten noorden van Weimar in een park aan de Ilm
gelegen (nog steeds intact als voorbeeld van een 18de-eeuws landgoed). Ze maakte
zich zorgen over het drieste optreden van haar zoon, de hertog, in de eerste tijd van
zijn regering al. Had hij daarvoor ook nog vrienden nodig? Waartoe die uitnodiging
aan Goethe, echt zo'n man van ‘Sturm-und-Drang’? Men kon er moeilijk iets goeds
van verwachten.
De hertogin-moeder voelde zich enigszins gerustgesteld door haar kennismaking
met de gast uit Frankfort. Gevoelig als ze was voor een flinke verschijning, toonde
ze zich geïmponeerd door de man in Werther-costuum. Een nobele figuur om zo te
zien en, zoals uit het gesprek bleek, iemand die ook over praktische zaken wat te
zeggen had. Von Fritsch was het niet met haar eens, hij bleef wantrouwig. De hertog
had wel een andere vriend kunnen vinden dan deze onervaren literator-jurist.
Met Knebel stond Goethe direct op goede voet. Een man naar zijn hart, spontaan
en openhartig. Van de houding, die Wieland tegenover hem zou aannemen, viel niets
te zeggen. Goethe was er niet gerust op. Hij had de beroemde man eens gekwetst
door een spottende recensie. Bij hun ontmoeting werd hierover echter gezwegen.
Wieland ontving hem hartelijk en betuigde zijn respekt
voor het werk van de dichter, dat zo sterk afweek van wat hij zelf had gepubliceerd.
Het was Goethe volkomen duidelijk, dat hij als vertrouweling van de hertog aan
kritiek blootstond. Hij begreep ook waarom zijn particulier bezoek voor Weimar niet
zonder betekenis was. Hoewel hij nergens toe verplicht was, doemde toch een taak
voor hem op: de vorst onopvallend enige leiding te geven, zich als vrolijke metgezel
gedragen en tegelijk het bijbelwoord te gedenken, dat hij zijn broeders hoeder zou
moeten zijn. Wilde hij dit? Hij wist het niet. Vertrok hij na enkele maanden, dan
vielen alle problemen weg. Bleef hij, dan droeg hij verantwoordelijkheid. Karl August
was zijn vriendschap zeker waard. Een verwende, wispelturige jongeman ongetwijfeld,
ongeremd en egoïstisch, maar tegelijk eerlijk tegenover zichzelf en anderen, zonder
het vooroordeel ten opzichte van de ontwikkelde burgerij dat in die tijd zo kenmerkend
was voor vorstelijke personen.
Het verarmde land had de kosten van een dubbele hofhouding te dragen: een van
het jonge hertogpaar en een van de hertogin-moeder. Een vraag of men de tekorten
kon overbruggen. Toch leefde men aan het hof - Goethe constateerde het niet zonder
verwondering - alsof men geen financiële perikelen kende. De eerste winter na de
regeringsaanvaarding van Karl August was er een van amusement: dansavonden,
maskerades, opvoering van zangspelen waarin allen meespeelden. Nu en dan
gastvoorstellingen van een bekend toneelgezelschap. Toen de winterkoude inviel,
demonstreerde Goethe zijn vaardigheid in het schaatsenrijden. Zijn voorbeeld vond
navolging. Ook zijn Wertherdracht, blauwe jas, gele broek, halfhoge laarzen, lokte
imitatie uit.
Aan het hof heerste een strenge etikette. Alleen de adel mocht aan de hertogelijke
tafel aanzitten. Goethe at aan de ‘Marschallstafel’. Alleen wanneer Karl August met
zijn vriend uitreed, verdween alle distantie. Dan vervielen ze in het vertrouwelijke
‘du’. Bij dorpsfeesten dansten ze met dezelfde meisjes, ze vertelden elkaar van hun
amoureuze avontuurtjes, deelden soms bed of strozak als ze na een jachtrit in een of
andere hut overnachtten. Alleen in de hartstocht voor het jagen kon of wilde Goethe
zijn vriend niet volgen, vooral misschien uit afkeer van het aanrichten van schade
op velden van arme boeren.
Al die zwerftochten gaven gelegenheid het land te leren kennen of om met ‘het
volk’ in gesprek te komen. Merkwaardig hoe
openhartig men zich soms uitte. Goethe vroeg zich af, of men niet tegemoet kon
komen aan sommige bezwaren, die hij telkens breed hoorde uitmeten: klachten over
de druk van het heersende stelsel van belastingen en heffingen. Tienden van de oogst,
belastingen in geld, ‘Fronen’ in de vorm van verplichte arbeid aan wegen of op
landerijen van adellijke heren. Ieder nieuw gebouwd huis werd met een jaarlijkse
‘Erbzins’ belast. Er moest aan ‘Triftrechte’ worden voldaan, dat wil zeggen
goedgevonden worden dat de heer jong vee op braakland van horige boeren liet
weiden (een zware last: in de dorpsgemeente Ottmannshausen bijvoorbeeld stond
omstreeks 1770 tegenover een eigen bestand van 340 dieren de verplichting tot het
bijvoeren van 3900 beesten van ‘umliegenden Kammergüter’).
Van huis-uit stedeling, was Goethe in de Elzas tot romantiserende bewondering
voor het platteland gekomen. In Weimar leerde hij werkelijkheden van het agrarisch
bestaan kennen, die hem voordien verborgen waren gebleven. Ook de bestuurlijke
kant van een klein vorstendom interesseerde hem. Hij informeerde, raakte geleidelijk
ingesponnen in vragen van beheer en beleid. Steeds moeilijker om zich daaruit los
te maken. ‘Ich bin nun ganz in alle Hof- und politische Händel verwickelt’ (aan
Merck, 22-1-'76).
Er kwam nog iets bij, dat hem aan Weimar bond: zijn kennismaking met Charlotte
von Stein, een vrouw die hem van begin af fascineerde. Hij had al van haar gehoord
vóór hun ontmoeting. Toen men hem - het was in Straatsburg - een silhouet van haar
liet zien, toonde hij zich hierdoor geboeid. ‘Sie sieht die Welt, wie sie ist, und doch
durch's Medium der Liebe’, had hij toen gezegd.
Charlotte von Stein, geboren von Schardt, was gehuwd met Gottlob Freiherr von
Stein, ‘Gerichtsherr’, op het buitengoed Kochberg. Toen von Stein in 1775 tot
‘Oberstallmeister’ van de hertog werd benoemd, betekende dit dat het echtpaar naar
Weimar zou verhuizen. Op voorspraak van Goethe konden zij een huis huren tussen
Ackerwand en Seifengasse, slechts enkele minuten gaans van het huis am Frauenplan,
dat Goethe later zou betrekken. De 33-jarige Charlotte, Italiaans type, steeds in het
wit gekleed, maakte niet de indruk moeder van drie kinderen (vier waren gestorven)
te zijn. Ze had iets jeugdigs, iets onbevangens in haar optreden.
Goethe zag in haar de incarnatie van het vrouwelijke: de wijsheid van een begrijpen
‘door het medium van de liefde’. Na een eerste vluchtig gesprek half november 1775,
ontmoette hij haar begin december weer. Ditmaal met een gevoel van ‘herkenning’,
dat op een geheimzinnige relatie tussen hen scheen te duiden. Goethe aan Wieland
(begin april '76): ‘Ik kan mij de betekenis - de macht, die deze vrouw over mij heeft,
niet anders verklaren dan door de zielsverhuizing’.
Vermoedelijk sprak Goethe haar over de vraag ‘blijven of gaan?’ Charlotte doorzag
dit dilemma. Zij had echter al begrepen, dat Goethe zou blijven. Maar het was haar
ook duidelijk, dat hij zich nog te afhankelijk van de hertog toonde. ‘Zu grosse Jugend
und zu geringe Erfahrung’, luidde haar oordeel (aan Zimmermann, 10-5-'76). Er viel
niet aan te twijfelen, dat de hertog in Goethe een vriend en raadsman was gaan zien,
die hij graag in zijn omgeving hield.
Nadat Goethe tijdelijk onderdak had gevonden in de Burgstrasse, kreeg hij in mei
In document
Pieter Jan Bouwman, Van tijd naar tijd. Europese cultuur in jaren van overgang · dbnl
(pagina 114-117)