• No results found

7. RESULTATEN ONDERZOEK

8.3 REFLECTIE OP KWALITEIT EIGEN ONDERZOEK

Allereerst wordt het verloop van de interventie - behorende bij dit onderzoek - beschreven; daarna de sterke en zwakke punten van dit onderzoek.

VERLOOP EN EVALUATIE VAN DE INTERVENTIE

De lessenserie verliep over het algemeen goed. Het geven van duidelijke instructies wat er verwacht werd aan het begin van iedere les en het schetsen van een tijdpad (minder gebruikelijk bij reguliere lessen) binnen de les hielp leerlingen bij het verwerken van de informatie. De toetsing van de

opdrachten werd door leerlingen verschillend beoordeeld, de experimentele groep kwam in het begin met nogal wat vragen over de andere manier van lesstof aanbieden ( 'hoe moet je dit nu leren?'), bij de controle groep was dit minder het geval. Vooral de toetsing van opdrachten op het gebied van

oriëntatie in de tijd en chronologie onthouden en toepassen werd als moeilijk beoordeeld. Het feit dat de lessenserie over een langere periode was 'uitgesmeerd' betekende wel dat leerlingen op een gegeven moment gewend raakten aan de manier van werken en wat er van ze gevraagd waren. De interviews verliepen goed; in de analysefase had ik al ervaring opgedaan met deze manier van leerlingen

bevragen en ook deze keer leerden de interviews waardevolle informatie en inzichten op. Het werken met Learner Reports was voor iedereen wennen. Ik heb zowel schriftelijke antwoorden als 'hardop vertellen in de klas' gebruikt als verwerking van de antwoorden in de Learner reports. Vooral het laatste was voor mijn leerlingen erg eng in het begin. Een opvallend aspect was dat leerlingen van de experimentele groep het deelnemen aan interviews en Learner Reports als 'speciaal' en leuk hebben ervaren en het geen probleem vonden extra tijd buiten de lessen daaraan te besteden. Aan het einde van de lessenserie heb ik klassikaal een gesprek gehad met leerlingen van de experimentele groep zowel als de controle groep over hun bevindingen bij deze lessenserie. Opmerkingen die werden gemaakt sloten aan bij de antwoorden die uit de interviews en learner reports zijn gekomen.

Problematisch was het feit dat een klein aantal leerlingen door ziekte en andere oorzaken gedurende de lessenserie moesten afhaken en de lessenserie niet konden afmaken. Hun resultaten konden niet worden meegenomen in de latere fase van het onderzoek.

DISCUSSIE

Bij de discussie over sterke en zwakke punten van dit onderzoek zijn zowel methodische als inhoudelijke punten aan te wijzen.

Om met de methodische punten te beginnen: de resultaten van dit onderzoek zijn verkregen met zowel kwantitatieve data als kwalitatieve data. Deze triangulatie is een sterk punt van het uitgevoerde onderzoek. Zowel via het afnemen van kennistoetsen bij leerlingen uit de experimentele en

controlegroep, als via interviews en Learner reports is informatie gezocht waarmee antwoord gegeven

kan worden op de hoofdvraag van het onderzoek. De uitgevoerde t-tests op de toetsscores geven een eerste aanwijzing voor een effect van de gepleegde interventie: bij de toetsing van enkele van de historische vaardigheden blijken de leerlingen uit de experimentele groep beter te scoren dan leerlingen uit de controlegroep. De kwalitatieve data, verzameld via interviews en learner reports, geven vervolgens aanwijzingen in dezelfde richting. Aan het opstellen, labelen en uitvoeren van de interviews is veel zorg besteed en er is voortdurend om commentaar gevraagd aan medestudenten en collega's. Interviews met VMBO leerlingen die gewend zijn korte antwoorden te geven en hun gedachten soms moeilijk onder woorden kunnen brengen vereisen een goede vraagstelling en vooral doorvragen om de juiste informatie naar boven te halen. Deze informatie is echter bijzonder waardevol gebleken en de bereidheid van leerlingen om regelmatig in deze vorm de lessen geschiedenis te 'evalueren' blijkt groot.

Wat betreft de 'setting' van het onderzoek: al eerder is aangegeven dat het hier gaat om een klein experiment, met slechts twee groepen leerlingen, van dezelfde school en met dezelfde leerkracht. Niet alleen de bescheiden omvang maar ook het feit dat in het onderwijs het nu eenmaal niet mogelijk is een soort 'laboratorium 'situatie te scheppen waar een zuivere vergelijking tussen twee groepen mogelijk is, betekent dat de uitkomsten mogelijk niet geheel zijn toe te schrijven aan de gehouden interventie. Hoewel met grote zorg is geprobeerd het onderzoek met twee vergelijkbare groepen in vergelijkbare omstandigheden uit te voeren is het niet uit te sluiten dat er andere factoren zijn die hebben bijgedragen aan de verschillen tussen de beide groepen.

Wat betreft de inhoudelijke kant van het onderzoek: het blijkt lastig om bij vraagstellingen in de leertaken en bij opdrachten de juiste vertaling te vinden voor historische begrippen en vaardigheden. Begrippen als continuïteit en verandering en als causaliteit zijn moeilijk te vertalen in beelden en opdrachten met beeldgebruik als lesstof. Hier wreekt zich dat geschiedenis (ook vertaald naar

geschiedenis als schoolvak) zich minder makkelijk als bijvoorbeeld wiskunde of natuurwetenschappen leent voor eenduidige verklaringen of oplossingen voor vraagstukken. Ook is niet duidelijk

afgebakend binnen geschiedenis welke afbeeldingen of visualisaties geschikt zijn voor welke

leersituatie of leertaak. Dit maakt opdrachten die er op zijn gericht zijn om te kijken welke beelden bij welke vaardigheden het beste werken bij deze leertaken ook ingewikkeld. Hier is bij dit onderzoek ook veel tijd in gaan zitten.

Zoals al eerder aangegeven is er nog weinig onderzoek op dit specifieke gebied - het gebruik van beelden binnen geschiedenisonderwijs en het effect daarvan - gedaan. De waarde van dit onderzoek kan hierin liggen dat het voor dit specifieke gebied van het geschiedenisonderwijs een begin heeft gemaakt met het in kaart brengen van mogelijkheden om een voor veel leerlingen moeilijk vak

toegankelijk en waardevoller te maken. Deze mogelijkheden moeten echter dan wel verder onderzocht worden. Dit onderzoek geeft daar in ieder geval genoeg aanknopingspunten voor en vormt een basis voor verder onderzoek op het gebied van beeldgebruik bij geschiedenisonderwijs op het VMBO.

Een andere constatering bij dit onderzoek was dat een kleine groep leerlingen juist moeite had met het verkrijgen van informatie uit vooral strips in tegenstelling tot de meerderheid van de klas. Lag dit aan oorzaken die buiten het schoolvak geschiedenis liggen zoals moeite hebben met lezen of ligt het aan de specifieke vorm die strips hebben (wat in het onderzoek als mogelijke oorzaak naar boven kwam)? Of spelen er andere oorzaken mee? Binnen dit onderzoek was er te weinig tijd en ruimte voor om dit goed uit te zoeken terwijl het wel een belangrijke constatering kan zijn.

Binnen mijn school is de waarde van het onderzoek gelegen in het betrekken van de collega's van de sectie geschiedenis (en van andere collega's) bij dit onderzoek die zowel bij het becommentariëren van

de opdrachten voor de lessenserie als bij het beoordelen van de antwoorden bij de interviews en de Learner reports betrokken zijn geweest. Deze betrokkenheid heeft geleid tot een positievere houding ten opzichte van de mogelijkheden die onderzoek op een meer permanente basis voor de ontwikkeling van het onderwijs (en in het bijzonder van geschiedenis als schoolvak) kan bieden. Ook uit de

antwoorden van de leerlingen van de experimentele groep bij interviews en Learner reports blijkt dat ze in merendeel de interventie en de daarbij behorende lessenserie en opdrachten als zinnig en vaak ook leuk hebben ervaren. Zowel docenten als leerlingen staan dan ook positiever dan eerst tegenover onderzoek als onderdeel van de pogingen het lescurriculum te verbeteren.