• No results found

Rechtsvergelijking: biedt het Amerikaanse recht een oplossing?

‘Biedt het Amerikaanse recht een oplossing voor de beperkingen van onoverdraagbaarheidsbedingen die ondervonden worden in het Nederlandse recht?’

5.1 Inleiding

De keuze die een jurisdictie maakt voor het dan wel niet opzij zetten van een

onoverdraagbaarheidsbeding is gebaseerd op politieke keuzes tussen de overdraagbaarheid van vorderingen in het belang van de groeiende economie en anderzijds de contractsvrijheid van partijen. Het Amerikaanse rechtsstelsel wat geeft haar voorrang aan de

overdraagbaarheid van vorderingen met het oog op securitisaties in het bijzonder, terwijl de Nederlandse wetgever bij uitstek meer waarde hecht aan de contractsvrijheid van partijen. In dit hoofdstuk zal ik de verschillen tussen beide rechtssystemen op het gebied van

om vervolgens een verklaring te geven voor het verschil van juridische doctrine.124 Ook zal ik

een aanbeveling doen voor een mogelijke aanpassing van het Nederlandse recht in het belang van de financieringspraktijken.

5.2 Verschillen in achtergrond

In de voorgaande hoofdstukken125heb ik uiteengezet wat voor rol

onoverdraagbaarheidsbedingen bij securitisaties spelen en in hoeverre zij een belemmering vormen voor de Nederlandse securitisatiepraktijk. Merill en Smith maken een onderscheid tussen een beschermingsstrategie en een mededelingsstrategie om de politieke invloed op de juridische doctrine van onoverdraagbaarheidsbedingen te verklaren.126

Beschermingsstrategie

In een juridische doctrine die gebaseerd is op de beschermingsstrategie wordt het onoverdraagbaarheidsbeding ongeldig verklaart tussen partijen om de partij die te goeder trouw is te beschermen. 127 Dit maakt dat op partijen niet meer gehouden zijn om elk contract

afzonderlijk te onderzoeken op de aanwezigheid van mogelijke onoverdraagbaarheidsbedingen. Deze strategie zou werken in situaties waarbij het uit kostenoverwegingen niet effectief is om elk contract te onderzoeken, omdat de belangen zo klein zijn dat de kosten niet opwegen tegen de baten.128 Dit is het geval bij bepaalde vormen

van securitisaties waarbij er op grote schaal vorderingen worden overgedragen die een lage waarde behelzen. Als partijen kunnen vertrouwen op het recht die hen beschermt tegen informatie waar zij niet van op de hoogte hoeven te zijn, neemt de behoefte om informatie te vergaren voor hen af. De beschermingsstrategie wordt in de literatuur gezien als het meest gunstig voor de facilitering van de securitisatiestructuur, omdat zowel de Originator als de derde partij geen onderzoek hoeft te doen naar de inhoud van het contract en toch beschermd wordt door het recht vanwege de ineffectiviteit van een mogelijk aanwezig beding.129

Mededelingsstrategie

Bij een rechtssysteem dat gebaseerd is op de mededelingsstrategie hebben partijen een inspanningsverplichting zoveel mogelijk informatie te vergaren met betrekking tot de inhoud en daarmee ook mogelijke onoverdraagbaarheidsbedingen in contracten. Bij een keuze moet rekening worden gehouden met het gegeven dat het voor de cedent gemakkelijker en 124 Merill & Smith, ‘The Property/Contract Interface’, 101 Columbia Law Review 773, 2001, p. 805

125 zoals beschreven in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4

126 Merrill and Smith, ‘The Property/Contract Interface’, 101 Columbia Law Review 773, 2001, p. 805 127 Merill & Smith, ‘The Property/Contract Interface’ (2001) 101 Columbia Law Review 773, p. 805

128 Jon, ‘A Comparative Analysis of the Regulations on Anti-assignment Clauses’, Korea University Law Review 93 2010, p. 100 129 Jon, ‘A Comparative Analysis of the Regulations on Anti-assignment Clauses’ , Korea University Law Review 93 2010, p. 101

goedkoper is onderzoek te verrichten naar de inhoud van de overeenkomst, dan dat het voor de cessionaris is om deze informatie te verkrijgen. Bij financieringsstructuren waarbij op grote schaal vorderingen van lage bedragen worden gesecuritiseerd zijn beide mogelijkheden echter bezwaarlijk te noemen, gezien het voor de cedent dan ook onbetaalbaar is onderzoek te doen naar de individuele contracten. Op verschillende manieren kan deze wijze geïmplementeerd worden in het recht. Zo is het mogelijk om het onoverdraagbaarheidsbeding tussen partijen in stand te laten, maar geen goederenrechtelijke werking aan onoverdraagbaarheidsbedingen toe te kennen, waardoor de overdracht van de vorderingen op naam in stand blijft. Ook andere uitingen van de mededelingsstrategie zijn denkbaar waarbij er wel goederenrechtelijke werking aan een onoverdraagbaarheidsbeding wordt toegekend. De verbintenisrechtelijke werking die volgens artikel 3:83 lid 2 BW wanprestatie van de cessionaris van de vordering tot gevolg heeft, is ook een uiting van deze strategie. 130 Als een

Originator op de hoogte is van een onoverdraagbaarheidsbeding in een contract zal hij de vorderingen per definitie niet aanwenden voor securitisatie. Het is met name de onzekerheid dat een onoverdraagbaarheidsbeding mogelijk in een contract zit opgesloten die de ware belemmering oplevert. Hierdoor wordt de te behalen winst met de financieringsstructuur ondermijnd.

5.3 Toepassing op de jurisdicties

Een rechtsvergelijkende analyse tussen de Amerikaanse en de Nederlandse regeling met betrekking tot onoverdraagbaarheidsbedingen laat zien dat de benaderingen erg verschillen. Een rechtsvergelijking tussen de UCC en het Nederlandse systeem indiceert namelijk dat de Nederlandse wetgever de voorkeur heeft willen geven aan de vrijheid van partijen om de overdraagbaarheid van vorderingen te beperken ten koste van de beschikkingsvrijheid van sterke partijen.131 De UCC is qua regeling tegengesteld aan ons

systeem, waar de UCC aan het uiterste van de beschikkingsvrijheid zit, trekt het Nederlandse systeem aan het andere uiterste wat betreft beperkingsvrijheid. Zo bepaalt de UCC dat onoverdraagbaarheidsbedingen ineffectief zijn en dat daaraan noch goederenrechtelijke werking, noch verbintenisrechtelijke aan dient toe te komen, terwijl het in het in Nederland afhangt van de naar objectieve maatstaven geformuleerde bewoordingen of het onoverdraagbaarheidsbeding ertoe strekt de rechtspositie van derden ook te regelen.132 Het

verschil is te vinden in de keuze voor de achterliggende strategie die de basis legt voor de 130 Lando, ‘Principles of European Contract Law Chapter III, Kluwer, Den Haag, 2003. p. 110

131 van Boom, ‘Uitleg cessieverbod’, Ars Aequi, afl. december 2014, p.930 132 HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 NJ 2015/167

vormgeving van het recht op het gebied van de onoverdraagbaarheidsbedingen. In Amerika wordt de beschermingsstrategie in de UCC toegepast. Onder artikel 9-406 (d) zijn zowel de cedent als de cessionaris niet gehouden onderzoek te doen naar onoverdraagbaarheidsbedingen in contracten. De onzekerheid voor zowel de cessionaris als de cedent bestaat in deze situatie niet meer, aangezien de aanwezigheid van een onoverdraagbaarheidsbeding zowel voor de verhouding Originator-Special Purpose Vehicle, als de contractuele verhouding schuldenaar-cedent geen rol meer speelt. De cedent kan zelfs niet aangesproken worden voor het plegen van wanprestatie wegens schending van het onoverdraagbaarheidsbeding die in het contract aanwezig is.133 Al met al kan de overdracht

van activa naar de SPV zonder beperkingen plaatsvinden, ondanks dat onoverdraagbaarheidsbedingen nog wel in een contract opgenomen kunnen worden. In Nederland wordt de mededelingsstrategie toegepast, waarbij de cedent wordt geacht op de hoogte te zijn van onoverdraagbaarheidsbedingen. De SPV wordt enkel beschermd door de beschermingsregeling van artikel 3:36 BW, waarbij hij uit mocht gaan van een mogelijk afgelegde verklaring van de cedent waarnaar hij in de gegeven omstandigheden mocht handelen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van deze verklaring. In sommige gevallen wordt deze dus beschermd, maar in de meeste gevallen echter niet. Slechts in bijzondere situaties heeft een beroep op artikel 3:36 BW kans van slagen.134 Zowel de SPV, als de

Originator doen er dus in de gegeven omstandigheden goed aan zoveel mogelijk onderzoek te doen naar de inhoud van de overeenkomst, omdat aan een onoverdraagbaarheidsbeding mogelijk goederenrechtelijke werking toekomt en ongeldigheid van de overdracht kan veroorzaken. Ondanks de derdenbeschermingsregeling van artikel 3:36 BW kan het dus in een jurisdictie waarbij de wetgever geen grenzen stelt aan de ‘freedom of contract’, zoals in het Nederlandse systeem voorkomen dat de derde die te goeder trouw is met lege handen achterblijft. Dit zal bovendien tot gevolg hebben dat er veel due-diligence onderzoek zal moeten plaatsvinden naar onoverdraagbaarheidsbedingen, waardoor de winst die gegenereerd kan worden met de betalingen van de vorderingen beperkt wordt.

Er zijn ook een aantal jurisdicties die voor een bepaling hebben gekozen die tussen beide benaderingen in zit. Zo zijn er benaderingen denkbaar, zoals die van het Duitse BGB die een met artikel 3:83 lid 2 BW vergelijkbaar artikel kent,135, maar waarbij er een

uitzondering in de wet is opgenomen voor professionele ‘Kaufmannen’. Deze uitzondering 133 UCC, artikel 9-406 (f)

134 Mellenbergh, ‘De uitleg van onoverdraagbaarheidsbedingen aan de hand van het arrest Coface/Intergamma:

(wet)ssystematisch of niet?’, Maandblad voor Vermogensrecht, nr 9, 2016, p 229 en Parlementaire Geschiedenis Boek 3 p.314 135Artikel §399 BGB

houdt in dat vorderingen op naam voortvloeiend uit een overeenkomst met professionele partijen, in elk geval voor overdracht vatbaar zijn. 136 Het Duitse recht erkent dus het belang

van schuldenaren om de overdraagbaarheid van vorderingen middels beperkingsvrijheid uit te sluiten, maar erkent aan de andere zijde het belang van de financieringspraktijk om

vorderingen over te kunnen dragen.

5.4 Tussenconclusie

Het valt niet te ontkennen dat de Nederlandse regeling zoals wij die heden ten dage kennen niet gelijk loopt met de behoeften in de huidige en toekomstige financiële praktijk. Een rechtsvergelijkende analyse laat zien dat de benaderingen van de Nederlandse wetgever en de Amerikaanse wetgever aanzienlijk verschillen. Welke uitkomst uiteindelijk tot een wenselijk resultaat zal moeten leiden in Nederland berust op een politieke keuze die een

belangenafweging tussen enerzijds financierbaarheid en rechtsonzekerheid en anderzijds beperkingsvrijheid en beschikkingsvrijheid behelst. De wetgever doet er in elk geval goed aan artikel 3:83 lid 2 BW te herzien. Ik pleit niet per definitie voor schrapping van dit artikel, maar wijziging zou al tot een betere uitkomst leiden. De Hoge Raad heeft al een poging gewaagd de rechtsonzekerheid weg te nemen, maar geeft aan dat het toch echt de taak is van de wetgever over artikel 3:83 lid 2 BW aan te passen.137 De oplossing die de Amerikaanse

UCC heeft gekozen is wellicht iets te vergaand voor ons wetssysteem, aangezien artikel 9-406 geldt voor alle partijen en bovendien erg vergaand is. Partijen zouden in dit geval namelijk helemaal geen vrijheid meer hebben onoverdraagbaarheidsbedingen op te nemen in

overeenkomsten, ongeacht of het gaat om zwakke schuldenaren of sterke schuldenaren. Belangrijk is dat er gekozen wordt voor een aanpassing die volledig aan het true sale-vereiste tegemoetkomt, waardoor de rechtsgeldigheid en onaantastbaarheid van de vorderingen

achteraf geen gevaar zal opleveren voor de vermogensafzondering van de vorderingen binnen de securitisatiestructuur. De regeling zoals de Duitse wetgever deze heeft vormgegeven in het Duitse BGB verdient mijns inziens aanbeveling.

136Artikel §354a BGB

Conclusie

Het doel van mijn onderzoek was te onderzoeken wat de huidige invloed van onoverdraagbaarheidsbedingen op de financieringspraktijk in Nederland is. Om antwoord te geven op mijn hoofdvraag heb ik in hoofdstuk 2 beschreven wat de securitisatiestructuur inhoudt, waarbij ik mij heb toegespitst op het belang van de overdraagbaarheid van vorderingen in het Nederlandse recht. Vervolgens heb ik in hoofdstuk 3 beschreven wat de Nederlandse regelgeving is ten aanzien van de overdraagbaarheid van vorderingen en wat de mogelijke belemmeringen van deze regelgeving in de financieringspraktijk zijn.138 Daarna heb

ik in hoofdstuk 4 gekeken naar het Amerikaanse recht ten aanzien van de overdraagbaarheid van vorderingen139, waarna ik vervolgens in hoofdstuk 5 middels een rechtsvergelijkende

analyse tot een conclusie ben gekomen omtrent de vormgeving van het Nederlandse recht ten aanzien van de overdraagbaarheid van vorderingen en de wijze waarop de belemmeringen voor de financieringspraktijk van de securitisatie mogelijk weggenomen kunnen worden. De overdraagbaarheid van vorderingen is met het oog op het true-sale vereiste van vorderingen die gebruikt worden voor securitisatie essentieel.140 Vorderingen kunnen door

138 Artikel 3:83 lid 2 BW 139 UCC Artikel 9-406 (d)(f)

140 Rongen, ‘Cessie, Beschouwingen over kernthema’s van de overdracht van vorderingen op naam tegen de achtergrond van de hedendaagse (internationale) financiële praktijk en securitisation in het bijzonder’, Serie Onderneming en recht deel 70, Deventer:

kredietinstellingen en ondernemingen met een vergrote financieringsbehoefte ingezet worden om de financierbaarheid van de activa te verhogen. De overdraagbaarheid van deze vorderingen speelt hierbij een grote rol, omdat de rechtsgeldigheid en onaantastbaarheid van de overdracht verzekerd moet zijn om tegenwerpelijkheid van de overdracht van de vorderingen jegens derden te kunnen bewerkstelligen. Vermogensafzondering is de kern van securitisatie en de overdracht zorgt hiervoor.

Al met al kan dus geconcludeerd worden dat vorderingen gezien kunnen worden als een belangrijk middel van ondernemingen om financiering te verkrijgen. Door zowel de Nederlandse wetgever, als de Nederlandse rechter wordt het belang van de overdraagbaarheid van deze vorderingen als verhandelbaar actief onderkend. Een dan wel niet aanwezig onoverdraagbaarheidsbeding die naar objectieve maatstaven beoogd goederenrechtelijke werking te hebben kan de rechtsgeldigheid van een in het kader van een securitisatie verrichte overdracht tot gevolg hebben. Dit druist in tegen het belang van een true-sale in het kader van securitisaties. Als door de rechter bepaald kan worden dat rechtsongeldigheid van de overdracht het gevolg is van een onoverdraagbaarheidsbeding dat goederenrechtelijke werking heeft kunnen investeerders niet vertrouwen op de vermogensafzondering van de activa en daarmee niet op de rating die rating agencies aan de vorderingen hebben gegeven. Artikel 3:83 lid 2 BW zorgt dus voor veel rechtsonzekerheid met betrekking tot de onaantastbaarheid van de overdracht. Daardoor ondermijnen onoverdraagbaarheidsbedingen de voordelen van de verhandelbaarheid van vorderingen. Zonder reden, mijns inziens, want de verplichting van de schuldenaar behelst slechts betaling van een geldsom. Een prestatie waar de wisseling van een schuldeiser niet veel invloed op heeft.

Het Amerikaanse recht kent daarentegen een zeer vergaande oplossing die de werking van onoverdraagbaarheidsbedingen zowel voor professionele partijen als andere partijen ontkracht. 141 Op wat voor wijze het onoverdraagbaarheidsbeding ook geformuleerd is, aan het

onoverdraagbaarheidsbeding kan zowel verbintenisrechtelijk, als goederenrechtelijk geen waarde toegekend worden. De schuldenaar blijft met niets achter. Voor de financieringspraktijk is deze oplossing het minst hinderend, alle vorderingen zijn per definitie en niet in beginsel overdraagbaar. Hierdoor hoeft achteraf, als een uniforme interpretatie van de UCC aan de orde is, niet door partijen te worden getwijfeld aan de rechtsgeldigheid van de Kluwer 2012, 2012, p.37

overdracht. Het risico dat de UCC opzij wordt gezet door het federale recht is het enige wat partijen hoeven te vrezen. In sommige gevallen gaat de Bankruptcy Code namelijk voor.142

Een rechtsvergelijking laat zien dat de UCC geen goederenrechtelijke werking toekend aan onoverdraagbaarheidsbedingen, in tegenstelling tot het Nederlandse recht. Artikel 3:83 lid 2 BW wijkt dus wezenlijk af van artikel 9-406 UCC. Een benadering die in het midden zit van beide rechtsstelsels is het Duitse BGB, waarbij onoverdraagbaarheidsbedingen ineffectief worden verklaard als het gaat om professionele partijen. Mijns inziens lijkt dit de beste oplossing, gezien het volledig ineffectief verklaren van alle onoverdraagbaarheidsbedingen erg vergaand is. Partijen moeten nog wel zodanige vrijheid hebben onoverdraagbaarheidsbedingen in hun overeenkomsten op te nemen, dit is ook in lijn met de systematiek van de wet.143 Voor een beter functioneren van securitisatiestructuren doet de

wetgever er dan ook goed aan artikel 3:83 lid 2 BW aan te passen en in ieder geval geen goederenrechtelijke werking aan onoverdraagbaarheidsbedingen toe te kennen.

De keuze die de wetgever uiteindelijk zal maken zal berusten op een politieke beslissing die een evenwicht behelst tussen enerzijds rechtszekerheid voor de financiële praktijk en anderzijds het belang van het beschermen van de rechtsmiddelen van de schuldenaar.144 Mijns inziens dient het belang van de financiële praktijk van de

overdraagbaarheid van vorderingen voor te gaan, gezien de verplichting slechts betaling van een geldsom behelst. De voordelen die de schuldenaar heeft met het behouden van zijn verhaalsrechten jegens de schuldeiser wegen niet open tegen de nadelen die de schuldeiser ondervindt door een in de overeenkomst opgenomen onoverdraagbaarheidsbeding. De situatie waarin de wetgever de financiële praktijk nu heeft gebracht is onhoudbaar en bovendien erg kostbaar. Due-diligence onderzoek naar de aanwezigheid van onoverdraagbaarheidsbedingen zal hier geen verandering inbrengen.

Concluderend kan ik stellen dat onoverdraagbaarheidsbedingen wel degelijk een belemmering vormen in het Nederlandse recht met het oog op de financieringspraktijk en het aan de wetgever is de negatieve gevolgen hiervan aan te passen.

142 United Court of Appeals, re Ronald A. BRADT, Debtor and Towne Lincoln-Mercury, v.WOODLAWN AUTO WORKERS, F.C.U., 757 F.2d 512, Bankr. L. Rep. P 70,315, 40 UCC Rep.Serv. 1101, No. 636, Docket 83-5025, 20, 1985

143 Parlementaire Geschiedenis Boek 3, p.314

144 Gullifer, ‘Should clauses prohibiting assignment be overridden by statute?’, Penn State Journal of Law & International Affairs. 47, 2015, p. 2

Literatuurlijst

Boeken

Bartels & van Mierlo, Asser, 2013

S.E.Bartels & A.I.M. van Mierlo, Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Deel 3-IV, Deventer: Kluwer 2013, nr. 213-216.

Reehuis, Overdracht, 2010

W.H.M.Reehuis, ‘Overdracht (Mon BW nr B6a), 2010, nr.87 Reiniers, NOB, 2007

I.H.T. Reiniers, Effecten van effectisering; BTW-consequenties van de securitisatie van hypothecaire vorderingen, Kluwer, Deventer, 2007.

Rongen, Serie Onderneming en recht, 2012

M.H.E. Rongen, ‘Cessie, Beschouwingen over kernthema’s van de overdracht van

vorderingen op naam tegen de achtergrond van de hedendaagse (internationale) financiële praktijk en securitisation in het bijzonder’, Serie Onderneming en recht deel 70, Deventer: Kluwer 2012, 2012.

Lando, PECL, 2003

O. Lando, ‘Principles of European Contract Law’, Kluwer Den Haag, 2003. Verhagen & Rongen, Preadviezen, 2000

H.L.E. Verhagen & M.H.E. Rongen, Cessie: De overdracht van vorderingen op naam, Preadviezen, 2000.

Ahern, Bankr.Inst.Law Review, 2001

L.R. Ahern, ‘ ‘’Workouts’’ under revised article 9: a review of changes and proposal for study’, Bankruptcy Inst. Law Review, 115, 2001, p. 121.

Beekhoven van den Boezem, TvI, 2010

F.E.J. Beekhoven van den Boezem, ‘Gemakkelijke overdraagbaarheid van vorderingen: oorzaak of oplossing van de kredietcrisis?’, Tijdschrift voor Insolventierecht, 2010/6. Van Boom, Ars Aequi, 2014

W.H.van Boom, ‘Uitleg cessieverbod’, Ars Aequi, 2014. Bos, MvV, 2010

J.Bos, ‘Securitisatie van handelsvorderingen’, Maandblad voor Vermogensrecht, 2010/9. Carlson, Wm & Mary Law Review, 1998

G. Carlson, ‘The rotten foundations of Securitization’ , 39 Wm & Mary Law review 1998/1055.

Gullifer, Penn State Law & International Affairs, 2015

L.Gullifer, ‘Should clauses prohibiting assignment be overridden by statute?’, Pennsylvania State Journal Law & International Affairs, 2015/47.

Jacinth Rajpakse, Univ.Tasm. Law Review, 2005

P. Jacinth Rajapakse, ‘’Assignment of Mortgage Loans to the Special Purpose Vehicle in Securitisation Programs, University of. Tasmania Law Review, 2005/01, vol.24.

Jon, Kor. Univ. Law Review, 2010

W.Jon, ‘A Comparative Analysis of the Regulations on Anti-assignment Clauses’, Korea University Law Review, 2010/93.

Kennard, Corporate Business Taxation Monthly, 2001

L. Kennard, ‘Asset-backed securitization, Corporate Business Taxation Monthly, 2001/3. Kraaipoel, Bb, 2014

B.I.Kraaipoel, ‘Het mag niet, maar ik doe het lekker toch!’, Bedrijfsjuridische berichten, 2014/27.

Kleyweg & Alapour, V&O, 2014

E.M. Kleyweg & M.Alipour, ‘Onoverdraagbaarheidsbedingen en cessieverboden: de stand van zaken na HR 21 maart 2014’, Vennootschap & Onderneming, 2014, nr.4.

Lipin, Hofstra Law Review, 2011

P. Lipin, ‘’Special Purpose Vehicles in Bankruptcy Litigation’’, Hofstra Law Review, 2011. Mellenbergh, MvV, 2016

R. Mellenbergh, ‘De uitleg van onoverdraagbaarheidsbedingen aan de hand van het arrest Coface/Intergamma: (wet)ssystematisch of niet?’, Maandblad voor Vermogensrecht, 2016/9. Meijer & Timmerman Thijssen, Contracteren 2009

J.Meijer Timmerman Thijssen, ‘De ontvankelijkheid van het Nederlandse privaatrecht voor invloeden uit de Anglo-Amerikaanse financieringspraktijk, Contracteren’, 2009/4.

Merill & Smith, Columbia Law Review, 2001

W.Merill and H.E.Smith, ‘The Property/Contract Interface’, Columbia Law Review 101, 2001/773.

Orta, International Business Law Journal, 2011

M.Orta, ‘Project finance securitisations: market shift or market anomaly?’, International Business Law Journal, 2011.

Orval, WPNR, 2009

M. Orval, ‘Het cessieverbod nader bezien’, WPNR, 2009/6823. Rongen , TvF, 2014.

M.H.E.Rongen, ‘De uitleg van cessie-en verpandingsverboden na het arrest Coface/Intergamma’, Tijdschrift voor Financieel recht, 2014/7

Schwarcz, Chicago-Kent Law Review, 2000

L.Schwarcz, ‘The impact of revised article 9 UCC on securitization’, Chicago Kent law review, 2000/74.

De Serière, NJB, 2015

V.P.G. de Serière, ‘Belemmeringen bij gebruik van vorderingen voor de financiering van bedrijven’, Nederlands Juristenblad, 2015/2.

Shupack, American Bankruptcy Law Journal, 1999

M. Shupack, ‘Making revised article 9 safe for securitizations: a brief history’, American Bankruptcy Law Journal, 1999/167.

Smits, TvC, 2016