• No results found

recht verschaffen?

In document Lessen Uit Het Leven Van Alledag (pagina 116-130)

Lucas 18:1-8.

Christus had gesproken óver de tijd kort voor zijn wederkomst.

Hij had het gehad over de gevaren die zijn volgelingen zouden moeten doorstaan. Vooral met het oog op die tijd vertelde Hij de gelijkenis opdat ‘zij altijd zouden bidden en niet verslappen.’

‘In een stad was een rechter,’ zei Hij, ‘die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. Er was een weduwe in die stad, die telkens tot hem kwam en zei: Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij. En een tijdlang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het gezicht slaan. En de Heer zei: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.’

De rechter die hier ten tonele wordt gevoerd stoorde zich niet aan het recht en had geen medelijden met de lijdenden. De weduwe die haar zaak aan hem had voorgelegd, werd steeds weggezonden.

Telkens weer kwam ze bij hem, om alleen maar met verachting be-handeld te worden en van de rechterstoel te worden gedreven. De rechter wist dat haar zaak rechtvaardig was. Hij had haar dadelijk recht kunnen verschaffen, maar dit wilde hij niet. Hij wilde zijn wil-lekeur tonen en het schonk hem voldoening dat zij vergeefs kwam smeken en pleiten. Toch gaf zij het niet op en werd niet moedeloos.

Ondanks zijn onverschilligheid en hardvochtigheid bleef zij aanhou-den tot de rechter ten slotte toestemde haar zaak te behandelen. ‘Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens,’

zei hij, ‘toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het

112

Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? 113

gezicht slaan.’ Om zijn reputatie te redden en te vermijden dat zijn [98]

willekeurige rechtspraak openbaar zou worden, deed hij deze vrouw, die bleef aanhouden, recht.

‘En de Heer zeide: Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? Ik zeg u dat Hij hen spoedig recht zal verschaffen.’ Christus trekt hier een scherp contrast tussen de onrechtvaardige rechter en God. De rechter gaf alleen toe aan het verzoek van de weduwe uit zelfzucht, om van haar opdringerigheid af te raken. Hij voelde geen medelijden of medeleven voor haar. Haar ellende betekende niets voor hem. Hoe heel anders is Gods houding tegenover hen die Hem zoeken. Hij hoort vol oneindig medelijden naar de smeekbeden van de behoeftigen en verslagenen.

De vrouw die naar de rechter kwam om recht te zoeken had haar man door de dood verloren. Arm en zonder vrienden had zij geen mid-delen om haar verwoest geluk terug te winnen. Zo heeft de mens door de zonde zijn contact met God verloren. Uit zichzelf heeft hij geen mogelijkheid om gered te worden. Maar in Christus worden wii tot de Vader gebracht. Gods uitverkorenen zijn Hem dierbaar.

Hij heeft hen uit het duister tot zijn wonderbaar licht geroepen om zijn lof te verkondigen en te schijnen als lichten in het duister van deze wereld. De onrechtvaardige rechter stelde geen bijzondere belangstelling in de weduwe die er bij hem op aandrong haar recht te verschaffen. Alleen om van haar jammerlijke smeekbeden bevrijd te worden, hoorde hij haar en verloste hij haar van haar tegenpartij. God heeft echter zijn kinderen oneindig lief. Voor Hem is zijn gemeente het kostbaarste voorwerp op aarde.

‘Want des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel. Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als zijn oogappel.’ 1 ‘Want zo zegt de Here der heerscharen, wiens heerlijkheid mij gezonden heeft, aangaande de volken die u uitgeplunderd hebben - want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan.’2

1Deuteronomium 32:9,10

2Zacharia 2:8

114 Lessen Uit Het Leven Van Alledag

De smeekbede van de weduwe: ‘Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij’, stelt de gebeden voor van Gods kinderen. Satan is hun grote tegenstander. Hij is de aanklager der broederen, die hen dag en nacht voor God aanklaagt. 3 Hij is steeds bezig om Gods volk op ver-keerde wijze voor te stellen en te beschuldigen, te bedriegen en te verderven. Christus leert zijn discipelen door deze gelijkenis dat zij moeten bidden om bevrijding van de macht van Satan en zijn engelen.

In de profetie van Zacharia wordt Satans beschuldigend werk, maar ook het werk van Christus in het weerstand bieden aan de tegenstander van zijn volk naar voren gebracht. De profeet zegt: ‘Hij [99]

deed mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de engel des Heren, terwijl de Satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen.

De Here echter zeide tot Satan: De Here bestraffe u, Satan, ja de Here die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de engel stond.’4

Gods volk wordt hier voorgesteld als een misdadiger die voor de rechter staat. Jozua wil als hogepriester een zegen voor zijn volk, dat zwaar beproefd wordt. Terwijl hij voor God pleit, staat Satan als zijn tegenpartij naast hem. Hij klaagt Gods kinderen aan en doet hun zaak zo wanhopig mogelijk lijken. Hij houdt de Heer hun boze daden en gebreken voor. Hij toont hun fouten en hun falen in de hoop dat deze van een dusdanige aard in Christus’ ogen zullen zijn dat Hij hun geen hulp zal bieden in hun grote nood. Jozua staat daar als vertegenwoordiger van Gods volk als een veroordeelde, bekleed met vuile klederen. Hij gaat gebukt onder moedeloosheid, zich bewust van de zonden van zijn volk. Satan bezielt hem met een schuldgevoel waardoor zijn zaak welhaast hopeloos schijnt. Toch staat hij daar als een smekeling met Satan als zijn tegenpartij.

Satans werk als aanklager is in de hemel begonnen. Vanaf de zondeval van de mens is het zijn werk op aarde geweest en het zal nog meer zijn werk zijn naarmate wij het einde van deze wereld naderen. Wanneer hij ziet dat zijn tijd kort is, zal hij met groter ijver werken om te verleiden en te verderven. Hij is vertoornd als hij een

3Openbaring 12:10

4Zacharia 3:1-3

Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? 115

volk op aarde ziet dat zelfs in zijn zwakte en zondigheid eerbied heeft voor Gods wet. Hij is vastbesloten ervoor te zorgen dat zij God niet zullen gehoorzamen. Hij verblijdt zich over hun onwaardigheid en heeft plannen voor ieder mens, zodat allen verstrikt en van God gescheiden zullen worden. Hij wil zowel God als allen die zijn wil proberen te doen op aarde door barmhartigheid en liefde, medeleven en vergevensgezindheid, beschuldigen en veroordelen.

Elke manifestatie van Gods macht ten behoeve van zijn volk wekt de vi jandschap van Satan op. Telkens als God voor hen werkt, is Satan met zijn engelen met nieuwe kracht bezig om hun ondergang te bewerken. Hij is naijverig op allen die Christus tot hun sterkte maken.

Zijn doel is kwaad te stichten en, als hij daarin is geslaagd, alle schuld daarvan te werpen op hen die verzocht zijn. Hij wijst op hun vuile kleren, hun karakter vol gebreken. Hij wijst op hun zwakheid en dwaasheid, hun zonde van ondankbaarheid, hun ongelijkheid met Christus waardoor hun Verlosser wordt onteerd. Dit alles voert hij aan als bewijs dat hij het recht heeft hun ondergang te bewerken.

Hij pro-beert hen te verschrikken met de gedachte dat hun geval hopeloos is en dat de smet van hun onreinheid nooit afgewassen kan

worden. Op deze wijze hoopt hij hun geloof te vernietigen, zodat zij [100]

zullen toegeven aan zijn verzoekingen en hun trouw aan God zullen loslaten.

Gods volk kan zelf geen antwoord geven op Satans aanklachten.

Als zij naar zichzelf zien, wanhopen zij. Maar zij doen een beroep op de goddelijke Advocaat. Zij pleiten op de verdiensten van de Verlosser. God kan rechtvaardig zijn en hen rechtvaardigen die in Jezus geloven.5 Vol vertrouwen roepen Gods kinderen tot Hem om Satans aanklachten tot zwijgen te brengen en zijn plannen teniet te doen. ‘Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij,’ bidden zij; en met het machtig argument van het kruis brengt Christus de drieste aanklager tot zwijgen.

‘De Here zei tot Satan: De Here bestraffe u, Satan, ja de Here die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?’ Als Satan Gods volk probeert te besmeuren en te verderven, komt Christus tussenbeide. Hoewel zij hebben gezondigd, heeft Chris-tus de schuld van hun zonden op Zich geladen. Hij

5Romeinen 3:26

116 Lessen Uit Het Leven Van Alledag

heeft de mensen als een brandhout uit het vuur gerukt. Door zijn menselijke natuur is Hij met de mensheid verbonden, terwijl Hij door zijn goddelijke natuur één is met de oneindige God. Ondergaande zielen krijgen hulp binnen hun bereik. De aanklager wordt bestraft.

‘Jozua nu was met vuile klederen bekleed terwijl hij voor de engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem ston-den: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem:

Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Ik trek u feestklederen aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten.

Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een statiegewaad aan, terwijl de engel des Heren erbij stond.’ Toen gaf de engel met het gezag van de Here der heerscharen aan Jozua, de vertegenwoordiger van Gods volk, een plechtige belofte: ‘Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan.’ temidden van de engelen die Gods troon omringen. 6

Ondanks de gebreken van Gods volk wendt Christus Zich niet af van de voorwerpen van zijn zorg. Hij heeft de macht hun kleren te veranderen. Hij neemt de vuile kleren weg en bekleedt de be-rouwvolle gelovigen met zijn eigen kleed van gerechtigheid, terwijl Hij vergeving schrijft achter hun namen in het boek de hemels. Hij belijdt hen als de zijnen ten aanschouwe van het hemels universum.

Hun aanklager. Satan, wordt geopenbaard als aanklager en bedrieger.

God zal zijn uitverkorenen recht verschaffen.

De bede: ‘Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij’ heeft niet alleen betrekking op Satan, maar op allen die hij gebruikt om Gods volk op onjuiste wijze voor te stellen, te verzoeken en te ver-[101]

derven. Zij die zich voorgenomen hebben Gods geboden te gehoor-zamen, zullen uit ervaring begrijpen dat zij tegenstanders hebben die beheerst worden door Satans macht. Zulke tegenstanders hebben Christus op elke stap gevolgd en geen mens zal ooit weten hoe aan-houdend en vastbesloten zij waren. Evenals hun Meester worden de discipelen van Christus steeds door verzoeking gevolgd.

De Schriften beschrijven de toestand van de wereld kort voor de wederkomst van Christus. De apostel Johannes geeft een beeld van

6Zacharia 3:3-7

Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? 117

de hebzucht en verdrukking die de overhand zullen hebben. Hij zegt:

‘Welaan dan, gij rijken ... gij zijt schatten gaan opleggen terwijl het de laatste dagen zijn. Zie, het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot. Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan, gij hebt uw hart vetgemest in de slachttijd. Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld ja vermoord; er is geen verweer tegen u.”

7 Dit is een beeld van deze tijd. Door alle mogelijke verdrukking en afpersing stapelen mensen kolossale schatten op, terwijl het geroep van de mensheid die verhongert, opstijgt tot God.

‘Het recht wordt teruggedrongen en de gerechtigheid blijft verre staan, want de waarheid struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang. Zo ontbreekt de waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uitbuiting.’8 Dit ging tijdens het leven van Christus op aarde in vervulling. Hij was trouw aan Gods geboden en schoof de menselijke overleveringen en geboden die daarvoor in de plaats waren gekomen, opzij. Daarom werd Hij gehaat en vervolgd.

Deze geschiedenis herhaalt zich. De wetten en overleveringen van mensen worden geplaatst boven Gods wet en zij, die trouw zijn aan Gods geboden worden gesmaad en vervolgd. Omdat Christus trouw was aan God werd Hij ervan beschuldigd dat Hij de sabbat overtrad en God lasterde. Hij werd ervan beschuldigd dat Hij door een duivel was bezeten en werd Beëlzebub genoemd. Op gelijke wijze zijn zijn volgelingen beschuldigd en in een onjuist daglicht geplaatst. Op deze wijze hoopt Satan hen tot zonde te verleiden en God te onteren.

Het karakter van de rechter uit de gelijkenis, die zich aan God noch mensen stoorde, werd door Christus aangehaald om te laten zien wat voor rechtspraak in die tijd werd toegepast en hoe deze spoedig tijdens zijn verhoor zichtbaar zou zijn. Hij wil dat de mensen in alle tijden zouden beseffen hoe weinig in dagen van tegenspoed kan worden vertrouwd op aardse heersers of rechters. Dikwijls moe-ten Gods uitverkorenen zich verantwoorden voor mensen op hoge posten, mensen die zich niet door Gods Woord laten leiden, maar die zich laten drijven door hun eigen onheilige, willekeurige impulsen.

7Jakobus 5:1-6

8Jesaja 59:14,15

118 Lessen Uit Het Leven Van Alledag

In de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter heeft Christus [102]

ons laten zien wat wij moeten doen. ‘Zal God zijn uitverkorenen dan geen recht verschaffen hoewel zij dag en nacht tot Hem roepen?’

Christus - ons Voorbeeld - heeft niets gedaan om Zich te rechtvaardi-gen of Zich te bevrijden. Hij heeft zijn zaak in Gods handen gelegd.

Zo moeten zijn volgelingen niet beschuldigen of veroordelen of hun toevlucht nemen tot geweld om zich te bevrijden.

Wanneer beproevingen zich voordoen waarvoor geen verklaring schijnt te zijn, moeten wij niet toelaten dat onze rust wordt verstoord.

Laat geen toorn opkomen, hoe onrechtvaardig wij ook mogen wor-den behandeld. Door toe te geven aan een geest van vergelding berokkenen wij onszelf nadeel. Wij vernietigen ons vertrouwen in God en bedroeven de Heilige Geest. Naast ons staat een getuige, een hemelse bode, die voor ons een banier tegen de vijand zal oprichten.

Hij zal ons omgeven met de heldere stralen van de Zon der gerech-tigheid. Deze bescherming kan Satan niet doorbreken. Hij kan dit schild van heilig licht niet doorboren.

Terwijl de wereld steeds slechter wordt, behoeft niemand van ons zich te vleien met de gedachte dat wij niet met moeilijkheden te maken zullen krijgen. Deze moeilijkheden brengen ons echter juist nader tot de Allerhoogste. Wij mogen raad vragen bij Eén, die oneindig is in wijsheid.

De Here zegt: ‘Roept Mij aan in de dag der benauwdheid.”9 Hij nodigt ons uit om aan Hem onze zorgen en noden, onze behoefte aan goddelijke hulp voor te leggen. Hij zegt ons dat wij moeten aanhouden in het gebed. Zodra er moeilijkheden ontstaan, moeten wij onze oprechte, ernstige smeekbeden tot Hem doen opstijgen.

Door onze volharding in het gebed leveren wij het bewijs van ons sterke vertrou-wen in God. Het besef van onze nood brengt ons ertoe ernstig te bidden en onze hemelse Vader wordt bewogen door onze smeekbeden.

Dikwijls komen zij die lijden onder smaad of vervolging ter wille van hun geloof in de verzoeking om te menen, dat zij door God verlaten zijn. In de ogen van de mensen vormen zij een minderheid.

Naar het schijnt behalen hun vijanden de overwinning over hen. Zij mogen echter hun geweten geen geweld aandoen. Hij die voor hen

9Psalm 50:15

Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? 119

heeft geleden en die hun smarten en beproevingen heeft gedragen, heeft hen niet in de steek gelaten.

Gods kinderen worden niet alleen en hulpeloos gelaten. Het gebed brengt de arm van Almacht in beweging. Het gebed heeft

‘koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der belofte verkregen, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, de kracht van het vuur gedoofd’; wij zullen weten wat dit wil zeggen als wij

de verslagen horen van de martelaars die om hun geloof zijn gedood. [103]

‘Het heeft vijandige legers doen afdeinzen.’10

Als wij ons leven overgeven aan zijn dienst, kunnen wij nooit in een positie worden gebracht waarvoor God geen voorziening heeft getroffen. Wat onze situatie ook moge zijn, wij hebben een God om ons de weg te wijzen. Wat onze verwarring ook moge zijn, wij hebben een betrouwbare Raadsman. Wat ons verdriet, onze versla-genheid of eenzaamheid ook moge zijn, wij hebben een medelevende Vriend. Als wij uit onwetendheid misstappen begaan, laat Christus ons niet in de steek. Zijn stem wordt duidelijk gehoord: ‘Ik ben de Weg, de Waar-heid en het Leven.’ Hij zal de arme redden die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft.’11

De Here zegt dat Hij geëerd zal worden door hen die tot Hem naderen en die Hem getrouw dienen. ‘Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt.’ 12 De arm van Gods almacht is uitgestrekt om ons steeds voorwaarts te leiden. Ga voor-waarts, zegt de Heer. Ik zal u hulp zenden. Het is ter wille van de heerlijkheid van mijn naam dat gij vraagt en gij zult ontvangen.

Ik zal geëerd worden door hen die toezien hoe gij zult falen. Zij zullen zien hoe mijn Woord heerlijk overwint. ‘Al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.’ 13

Laten allen die beproefd of onrechtvaardig behandeld worden, tot God roepen. Wend u af van hen die harten hebben als steen en maak uw wensen bekend aan uw Maker. Niemand wordt weggestuurd die met een berouwvol hart tot Hem komt. Geen enkele oprechte bede gaat verloren. Temidden van de hemelse koren hoort God de roepstem van de zwakste mens. Wij maken het verlangen van ons

10Hebreeën 11:33,34

11Johannes 14:6

12Jesaja 26:3

13Matteüs 21:22

120 Lessen Uit Het Leven Van Alledag

120 Lessen Uit Het Leven Van Alledag

In document Lessen Uit Het Leven Van Alledag (pagina 116-130)