• No results found

NDT 5.2 Levend hoogveen

8.2.3 Realisatie semiterrestrische natuurdoelen

Hoofdstuk 7 beschrijft de aquatische natuurwaarden op basis van gegevens die in 2006 en 2007 door de Stichting Bargerveen zijn verzameld. Deze waarden zijn uitgedrukt in zogeheten AS-indicatoren. In deze paragraaf leggen we verbanden tussen deze AS-indicatoren en gekarteerde vegetatietypen, chemische waterkwaliteit (nutriënten) en peilen. Zoals uit het navolgende zal blijken bieden de resultaten van de analyse van macrofauna geen aanknopingspunten bij de gekarteerde vegetatietypen. Daarom onderschrijven deze resultaten de overeenkomsten tussen realisatiekansen en gekarteerde vegetatietypen, die in paragraaf 8.2.2 werden beschreven, niet.

Relatie macrofauna en vegetatietypen

Alleen de natuurdoeltypen ‘levend hoogveen’ en ‘zwak gebufferd ven’ zijn in relatie tot de macrofauna van belang, omdat die ook gedeeltelijk open water omvatten. Kaart 11c en d geven aan op welke locaties deze natuurdoeltypen zich volledig of gedeeltelijk hebben ontwikkeld, op welke locaties zich vervangingsgemeenschappen bevinden en op welke locaties helemaal geen sprake is van ontwikkeling richting het natuurdoeltype. De locaties waar de macrofauna is bemonsterd zijn vervolgens op deze kaart geplot. Hiermee werd het mogelijk het aantal aangetroffen AS-indicatoren en doelsoorten per categorie (natuurdoeltype/vervangingsgemeenschap/geen natuurdoeltype) op de vegetatiekaart te bepalen.

Levend hoogveen - Kaart 12 (Bijlage 11) geeft aan op welke locaties binnen het gebied de verschillende doelsoorten zijn aangetroffen in combinatie met de ontwikkeling van het natuurdoeltype levend hoogveen. De doelsoorten zijn zowel aangetroffen op locaties waar sprake is van (successie richting) levend hoogveen als op locaties waar het natuurdoeltype zich helemaal niet heeft ontwikkeld. Dat er geen relatie blijkt te zijn tussen de ontwikkeling van het hoogveen en de aanwezigheid van doelsoorten is niet opmerkelijk, immers de doelsoorten Limnephilus luridus en Limnephilus elegans worden ook als doelsoort vermeld bij “gewone” zure poelen en zijn niet specifiek gebonden aan levend hoogveen.

Het aantal aangetroffen AS-indicatoren per monster verschilt niet tussen locaties waar sprake is van levend hoogveen en locaties waar het natuurdoeltype zich helemaal niet heeft ontwikkeld (Figuur 8.1). Ook zijn op de locaties waar sprake is van levend hoogveen niet significant meer indicatoren aangetroffen van AS13-03, AS13-04 en AS13-05 (de echte hoogveentypen). Ook het totaal aantal aangetroffen AS-indicatoren verschil niet erg veel tussen drie van de vier categorieën van vegetatie (Tabel 8.1). Alleen op de locaties behorend tot de categorie ‘successie voor’ zijn beduidend meer AS-indicatoren aangetroffen. Het gaat in dit geval vooral om indicatoren van AS05-02, AS13-01 en AS13-02. Omdat het aantal monsters per categorie wisselt zijn deze totalen echter lastig te vergelijken.

Van in totaal 41 aangetroffen AS-indicatoren zijn 25 soorten in alle vier de categorieën aangetroffen. Het gaat voor het grootste deel om soorten die staan beschreven als indicator voor AS05-01 en/of AS05-02 (bijlage 10). Dit geeft aan dat er veel overlap bestaat in samenstelling van de macrofaunagemeenschap voor de verschillende categorieën van vegetatie-ontwikkeling. Er zijn in totaal slechts vier AS- indicatoren aangetroffen die uitsluitend bij een AS13-type staan vermeld als indicator (bijlage 10). 0 5 10 15 20 25 geen N DT succes sie vo or lichte verdr oging leven d hoog veen vegetatie-ontwikkeling aantal A S-ind

icatoren per monster

Figuur 8.1 Aantal AS-indicatoren aangetroffen per monster voor de verschillende categorieën van vegetatie- ontwikkeling van levend hoogveen. Voor uitleg over de verschillende categorieën wordt verwezen naar hoofdstuk 7. De zwarte blokjes komen overeen met de mediaan, de onder- en bovenkant van de blokken met het 25- en 75- percentiel en de foutbalken met het minimum en maximum.

Tabel 8.1 Overzicht van het aantal aangetroffen AS-indicatoren in gebieden met verschillende categorieën van hoogveenontwikkeling.

AS-type geen NDT levend hoogveen lichte verdroging successie voor

AS05_01 17 18 19 18 AS05_02 18 17 18 23 AS13_01 3 4 5 7 AS13_02 3 4 5 7 AS13_03 4 5 5 5 AS13_04 4 3 4 3 AS13_05 3 3 3 3 aantal bemonsterde locaties 7 11 12 17

totaal aantal AS-

indicatoren 30 30 33 38

Zwak gebufferd ven - Voor het natuurdoeltype zwak gebufferd ven geldt dat bijna geen monsters van de macrofauna zijn verzameld op locaties waar sprake is van vegetatie- ontwikkeling richting dit natuurdoeltype. Aangezien de alkaliniteit van het oppervlaktewater op geen van de macrofauna locaties de 0.1 meq/l overschrijdt, is het logisch dat geen sprake is van vegetatie-ontwikkeling richting een zwak gebufferd ven op de macrofaunalocaties. In totaal is één locatie bemonsterd van de categorie ‘licht eutroof’ (OMARIA24) en twee locaties van de categorie ‘overig’ (OHORDI30 en OMAROW05). Op deze locaties zijn niet meer AS-indicatoren aangetroffen van AS13-06, AS13-07 en AS13-08 (zeer zwak gebufferde ventypen) dan op andere locaties. Op drie locaties na (OLIESV12, OHORDH10 en OZINVP20) zijn op alle locaties tussen de acht en negen AS-indicatoren of geen AS-indicatoren aangetroffen van AS13-06, AS13-07 of AS13-08.

Op de locaties in de Deurnese Peel en de Mariapeel zijn voornamelijk AS-indicatoren aangetroffen van permanente en temporaire zure poeltjes (AS05-01 en AS05-02). Dit kan betekenen dat de ontwikkeling van hoogveen op de bemonsterde locaties niet optimaal is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat voor de echte hoogveentypen AS13-03, AS13-04 en AS13-05 slechts tussen de 13 en 16 AS-indicatoren staan beschreven, veel minder dan voor de typen AS05-01 en AS05-02 (31 en 28 indicatoren).

Op locaties waar vegetatietypen aanwezig waren van levend hoogveen zijn niet meer AS-indicatoren aangetroffen dan op de overige locaties. Een groot deel van de AS- indicatoren is dan ook aangetroffen in alle categorieën van hoogveenontwikkeling. Het gaat voor het grootste deel om soorten die staan beschreven als indicator voor AS05-01 en/of AS05-02. De overlap in soortensamenstelling van de macrofauna- gemeenschap tussen de verschillende categorieën van vegetatie-ontwikkeling is groot. De vraag is of veel indicatoren die staan vermeld bij de typen AS05-01 en AS05-02 niet ook kunnen worden vermeld bij de AS13-typen, of dat de ontwikkeling van de macrofaunagemeenschap achterblijft bij de vegetatie-ontwikkeling. Het feit dat in totaal slechts vier indicatoren zijn aangetroffen, die uitsluitend bij een AS13-type staan vermeld als indicator, lijkt toch te duiden op het laatste. Om meer inzicht te krijgen in de redenen van het ontbreken van de AS13-indicatoren raden we een vergelijking met buitenlandse referentiegebieden aan. Daarnaast ligt het onderscheid

tussen de typen (en de verschillen in ecologische kwaliteit) misschien wel in het meer of minder aanwezig zijn van indicatoren die negatieve omstandigheden indiceren, iets waar het ‘Aquatisch Supplement’ niet op is gericht.

Relatie tussen AS-indicatoren en nutriënten

De Stichting Bargerveen voerde op exact dezelfde locaties als waar in 2006 en 2007 monsters van de macrofauna zijn genomen, eenmalige metingen uit van een groot aantal fysische en chemische variabelen. Voor orthofosfaat en ammonium relateerden we deze eenmalige metingen aan het aantal gevonden AS-indicatoren (Figuur 8.2 en 8.3). Uit figuur 8.2 blijkt dat op locaties waar de randvoorwaarde voor ammonium wordt overschreden niet meer of minder AS-indicatoren aanwezig zijn dan op locaties waar wel wordt voldaan aan de randvoorwaarde van 0.4 mg/l. Hetzelfde geldt voor orthofosfaat (Figuur 8.3). Ook is er geen duidelijke relatie tussen de concentraties ammonium en orthofosfaat en het aantal aangetroffen AS- indicatoren. Het lijkt hierbij geen verschil te maken of de bemonsterde wateren permanent of temporair van aard zijn (Figuur 8.2 en 8.3).

0 0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 1.4 1.6 1.8 0 5 10 15 20 25 aantal AS-indicatoren ammoniumconcentratie (mg/l) permanent temporair

Figuur 8.2 Ammoniumconcentratie per locatie uitgezet tegen het aantal aangetroffen AS-indicatoren (van de typen AS13-01 t/m AS13-05, AS05-01 en AS05-02). Op alle locaties boven de stippellijn voldoet de ammoniumconcentratie niet aan de randvoorwaarde voor de AS-typen (0.4 mg/l).

0.000 0.050 0.100 0.150 0.200 0.250 0 5 10 15 20 25 aantal AS-indicatoren orthof osfaatconcentratie (mg/l) permanent temporair

Figuur 8.3 Orthofosfaatconcentratie per locatie uitgezet tegen het aantal aangetroffen AS-indicatoren (van de typen AS13-01 t/m AS13-05, AS05-01 en AS05-02). Op alle locaties boven de stippellijn voldoet de orthofosfaatconcentratie niet aan de randvoorwaarde voor de AS-typen (0.017 mg/l).

Relatie tussen AS-indicatoren en peil

In veengebieden als de Deurnese Peel en de Mariapeel is het onmogelijk om op basis van grondwaterpeilen uitspraken te doen over wisselingen in oppervlaktewaterpeilen. Aangezien er geen directe relatie bestaat tussen het grondwaterpeil en de samenstelling van de macrofaunagemeenschap, is gekeken in hoeverre analyses mogelijk waren op basis van oppervlaktewaterpeilen. Op 13 locaties is het oppervlaktewaterpeil ten opzichte van NAP gemeten. Door de hoogteverschillen binnen een hoogveengebied zijn deze oppervlaktewaterpeilen echter niet te relateren aan het waterpeil van individuele wateren. Hiervoor is informatie nodig over de hoogteligging van de bodem van een water en het maaiveld. Omdat deze informatie niet voorhanden was, was het niet mogelijk de verschillen in samenstelling van de macrofaunagemeenschap tussen de locaties te relateren aan de verschillen in peilbeheer binnen het gebied. Daar komt bij dat een groot deel van de locaties die op macrofauna zijn bemonsterd temporair van aard is: 20 van de 42. Hier wordt in ieder geval niet voldaan aan de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het AS-type AS13-04 of AS13-05.