• No results found

Fig. 4. Boomstamwaterput uit het tweede tot derde

kwart van de 2de eeuw. Fig. 6. Veldopname van een bewaarde paal die duidelijk schuin in de paalkuil is geplaatst. Fig. 3. Selectie van het aardewerk uit het grote, maar ondiepe antropogene spoor. Te dateren in het tweede tot het derde kwart van de 1ste eeuw (schaal 1/3).

56

J. HOORNE

Fig. 5. Gebouwplattegronden van zone 5; bovenste twee lijnen gebouwen met twee traveeën, derde lijn gebouwen met drie traveeën, vierde lijn links mogelijk gebouw met vier traveeën ofwel met drie traveeën en hoekpalen, vierde lijn midden en rechts potstalgebouwen (schaal 1/400).

Romeinse boeren op de zandleem. Stand van zaken van het onderzoek naar

de Romeinse landelijke nederzetting te Lier-Duwijck II (prov. Antwerpen):

opgravingen 2011

Pieter Laloo, Dimitri Teetaert, Wouter Van Goidsenhoven, Nele Heynssens, Frederik Wuyts, Wouter Beek, Jasmine Cryns, Jan Trachet, Vince Van Thienen & Mieke Van Eenoo

Inleiding1

In september 2010 greep te Lier Duwijck II een proefsleuvenonderzoek plaats over ca. 20  ha. Aanleiding was de geplande uitbreiding van het bestaande industrieterrein Duwijck I door de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen (POM), tevens opdrachtgever van de werken. Tijdens dit vooronderzoek kwamen diverse sporen- en vondstenconcentraties aan het licht. Onder meer een zone met mesolithische vondsten, meerdere zones met IJzertijdsporen en (laat)middeleeuwse tot moderne perceelsgrachten werden aangetroffen. Ook werden op één perceel verschillende Romeinse sporen aangetroffen. Het ging onder meer om kuilen en een gracht. Op basis van deze resultaten werd besloten om diverse vlakken, in totaal 6 ha, aan verder vlakdekkend onderzoek te onderwerpen.2

In de winter van 2010 – 2011 werd voorafgaand aan de aanleg van de wegkoffer een eerste zone met voornamelijk IJzertijdsporen onderzocht. De tweede fase van het onderzoek ging in september 2011 van start en loopt tot op heden door. In deze bijdrage wordt een beknopt overzicht gegeven van het gedeelte van de aangetroffen Romeinse nederzetting dat tot nu toe (maart 2012) werd onderzocht.

Situering

Geografisch-bodemkundig

Het projectgebied Duwijck II bevindt zich ten noorden van het stadcentrum van Lier, tussen de Antwerpsesteenweg (westelijke begrenzing) en de Duwijkloop (oostelijke begrenzing) aan. De Romeinse nederzetting situeert zich eerder

1 De auteurs wensen Wim De Clercq (UGENT), Guy De Mulder (UGENT), Rica Annaert (AOE), Alde Verhaert (AOE) en Ignace Bourgeois (Provincie Antwerpen) te bedanken voor hun advies en begeleiding gedurende het veldwerk en eerste fase van de basisverwerking.

2 laloo et al. 2010.

aan de oostelijke zijde van het projectgebied, tegen de beekvallei van de Duwijkloop aan. Bodemkundig bestaat het gebied grotendeels uit matig natte zandleembodems met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Ldc). De Romeinse nederzetting ligt net op de grens van deze gronden met eerder natte zandleemgronden met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Lhc). Het terrein helt af naar de Duwijkloop (noorden en noordoosten) maar ook richting het zuidoosten toe. Dit geeft TAW-waarden van +9 à +9,5 m in het noordoosten van het projectgebied en waarden van + 10,5 à +11 m in het westen van het projectgebied. De zone waarin de Romeinse nederzetting werd aangetroffen situeert zich tussen TAW-waarden van +9 tot +9,5 m.

Archeologisch

In de onmiddellijke omgeving van het projectgebied zijn een aantal vaststellingen gekend. Een

Fig. 1. Lokalisatie van het projectgebied en de Romeinse nederzetting t.o.v. de vereenvoudigde bodemkaart van het gebied.

58

P. LALOO eT aL.

proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door de dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen in 2005 voorafgaand aan de aanleg van het industrieterrein

Duwijck I leverde diverse IJzertijdkuilen op.3 Ook ca. 300 m ten zuidoosten van de Romeinse nederzetting kwamen tijdens een vooronderzoek uitgevoerd door Monument VDK in de winter van 2010 een kuil en een greppelfragment aan het licht.4 Van het kuiltje, mogelijk gaat het om een kleine silo, werden stalen genomen waarop de dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen een 14C-datering liet uitvoeren. Deze datering (KIA-43041: 2020 + 30 BP; 110 BC (95,4%) 60 AD) plaatst de kuil op de overgang van de late IJzertijd naar de vroeg-Romeinse periode. Voor het overige zijn ons weinig gegevens gekend omtrent Romeinse aanwezigheid in de directe regio rond het projectgebied. Binnen een straal van 15 à 20 km rond de site, werden echter reeds diverse IJzertijd- en Romeinse vindplaatsen onderzocht. We vermelden hier onder meer Wijnegem5, Oelegem6, Edegem7, Kontich8, Grobbendonk9 en Ranst10. De nederzetting

Algemene indeling van de nederzetting

Tot nu toe werd ca. de helft of 0,5 ha onderzocht van de opgravingszone waarin de Romeinse nederzetting zich bevindt. Zeven hoofdgebouwen van het type Alphen-Ekeren werden herkend alsook twee spiekers. De nederzetting lijkt te worden begrensd door een noordoost-zuidwest georiënteerde gracht. De oriëntatie van de huisplattegronden lijkt hierop te zijn geënt. Er lijkt sprake van een meerfasigheid. Iets te noorden van het centrum van het vlak zijn minstens drie hoofdgebouwen over elkaar heen gebouwd. Dit gegeven dient in de nabije toekomst bij uitbreiding van het vlak naar het zuidwesten toe verder bekeken te worden. Opvallend was ook dat de zichtbaarheid van de paalsporen in het vlak hier beduidend beter was door de donkere houtskoolrijke vulling van de paalkuilen waarin dikwijls nog de aflijning van paalkernen kon worden herkend. Bij de andere

3 S.N. 2005. 4 heyvaeRt et al. 2010.

5 cuyt 1991, 1995; de MuldeR, Jacobs, klinkenboRG et al. 2010. 6 de boe-lauWeRs 1979, 1980.

7 vandevelde, annaeRt, lentackeR et al. 2007.

8 veRbeeck, lauWeRs, de boe 1986; annaeRt 1996, 1999; veRbeeck

2004, 2006. 9 de boe 1984, 1985.

10 cuyt 1997; annaeRt 2004; vansWeevelt, vande viJveR, debRuyne et

al. 2010; van lieFFeRinGhe 2009.

huisplattegronden was dit minder tot helemaal niet het geval. Uit de paalkuilen werden weinig vondsten gerecupereerd. Nagenoeg 90% van alle tot nu toe gedane vondsten uit de nederzetting waren afkomstig uit een grote kuil (70194) die één van de nokstaanders van het centraal gebouw doorsneed. Dit gebouw viel verder op door de ontdubbeling van één van zijn centrale nokstaanders tot twee over elkaar liggende uitstaande nokstaanders, waardoor het gebouw een kruisvormig plattegrond verkrijgt. De grote kuil is op basis van zijn opvulling en samenstelling van de vondsten mogelijk te interpreteren als een verlatingskuil.

Verder viel ook de kleine waterput (70061) in het noordwesten van het opgravingsvlak op. Deze was gelegen aan de andere zijde van de noordoost-zuidwest lopende gracht, maar lijkt op basis van haar ligging en de vondsten uit haar vulling wel tot dezelfde nederzetting te behoren.

De gebouwplattegronden

Tot nog toe zijn acht gebouwplattegronden herkend, waarvan twee nog gedeeltelijk moeten worden blootgelegd. In zeven gevallen lijkt het te gaan om huizen van het Alphen-Ekeren-type. Het betreft tweeschepige constructies met een centrale rij van diep gefundeerde nokpalen. Deze nokpalen lijken te zijn gegraven doorheen de zandleem, tot op het glauconiethoudend zand, gemiddeld 1 m of dieper onder het opgravingsvlak. De afstand tussen de nokpalen varieert van ca. 3,5 m tot 5,5 m. Dit resulteert in gebouwen met een lengte van ca. 11 m tot 16 m. Slechts bij enkele gebouwen werd een aantal wandpalen aangetroffen, die wijzen in de richting van een enkelvoudige wandpalenrij. Ze waren maximaal 20 cm diep bewaard. Wellicht heeft dit te maken met het huistype, waarbij de nokpalen het grootste deel van het dakgewicht droegen en de wandpalen dus niet al te diep gefundeerd moesten zijn. Een andere mogelijke verklaring voor de afwezigheid van wandpalen zou gezocht kunnen worden in een systeem van ligbalken, waarop de rest van de wandconstructie rustte. De breedte van de gebouwen met bewaarde wandpalen situeert zich tussen 6 m à 7 m.

Te midden van bovenstaande gebouwen kwam een gebouw aan het licht met kruisvormige plattegrond, ten gevolge van de ontdubbeling van één van de centrale nokpalen in twee zware palen, één in elke lange zijde. Het is een architecturale evolutie uit het Alphen-Ekeren-type, die toeliet meer binnenruimte te creëren. In dit geval werd slechts één nokpaal ontdubbeld, zodat nog geen sprake kan zijn van een

60

P. LALOO eT aL.

volledig éénschepige constructie. De totale lengte en breedte van het gebouw kan geschat worden op respectievelijk ca. 16 m en 7,5 m.

Tot slot werd een geïsoleerde paalkuil, met een diepte van ca. 85 cm, aangetroffen aan de grens met het nog te onderzoeken gedeelte van dit vlak. Het doet vermoeden dat de inheems-Romeinse nederzetting uit meer gebouwen heeft bestaan dan tot nu toe is gevonden. Het verder verloop van de opgravingen zal hierin duidelijkheid scheppen.

De waterput

De waterput lijkt, op basis van de gekende gegevens, ietwat geïsoleerd te liggen ten opzichte van de huisplattegronden die zich aan de andere zijde van de gracht bevinden. Aan het oppervlak was de aflijning van de put onduidelijk door de nabijheid van een recente perceelsgracht. In coupe tekende zich echter al snel een trechtervormige constructie af met een diameter van min. 3,2 m. Op ca. 1,5 m diepte ten opzichte van het opgravingsvlak werd het hout van de bekisting zichtbaar. Opvallend was dat deze beschoeiing slechts bestond uit een dun, tot een cirkel gebogen plankje waarvan de uiteinden aan elkaar waren geregen door een touw. De beschoeiing leek te zijn vastgezet door twee eiken planken die vertikaal waren ingeheid in het zand. De opvulling van de put gebeurde gefaseerd en door middel van humeuze zandlemige pakketten. Onderaan en zeker in de beschoeiing zaten enkele humeuze lemige tot kleiige bandjes. De eiken planken bleken na waardering geschikt voor dendrochronologie. Resultaten van dit onderzoek worden binnenkort verwacht.

Een vergelijkbaar type beschoeiing werd aangetroffen op de site Evergem-Koolstraat. Daar betrof het een vermoedelijk middeleeuws exemplaar waarvan de plankuiteinden waren aaneengehecht door twee metalen spijkertjes.11

Een mogelijke verlatingskuil

De vermoedelijke verlatingskuil was slechts met moeite zichtbaar aan het oppervlak doordat het laatste opvullingspakket bestond uit lichtbruine tot bruine zandleem dat enkel door zijn heterogene samenstelling enigszins verschilde van de moederbodem. Bij het opschaven kwam echter al snel heel wat vondstenmateriaal naar boven. Het spoor was 2,1 bij 1,2 m groot aan het oppervlak en nog 56 cm diep bewaard. De kuil had een nagenoeg vlakke bodem en deze was volledig bedekt met een

11 de loGi et al. 2009, 150-153.

mengeling van vondsten, houtskool en verbrand bot. Een helft van de kuil werd voorzichtig handmatig gecoupeerd, de andere helft werd bemonsterd en uitgezeefd. Wat vondsten betreft werden 996 aardewerkfragmenten en verschillende fragmenten van twee volledige en twee onvolledige maalstenen geteld. Bij het aardewerk vallen vooral de dolium-fragmenten op door hun aantal en hun grootte. Daarnaast werden bij een eerste snelle analyse van het aardewerk ook terra-rubra-fragmenten, mortarium-fragmenten, bekers en één versierde terra-sigillata-wandscherf type Dr. 29 (Zuid-Gallië) herkend. Dit ensemble laat toe de kuil voorlopig te dateren in het midden van de 1ste eeuw n.Chr. Het spreekt voor zich dat de volledige inhoud van deze kuil, zowel het aardewerk, het houtskool als het verbrand bot en de maalsteenfragmenten nog dieper in detail zal bestudeerd worden tijdens de eindrapportage.

Voorlopige datering

Op basis van het aardewerk uit de verlatingskuil en in afwachting van de resultaten van het dendrochronologisch onderzoek is de nederzetting voorlopig rond het midden van de 1ste eeuw n.Chr. te dateren. Deze datering sluit aan bij het type huisplattegronden dat werd aangetroffen.

Vooruitzichten

In de lente van 2012 wordt de rest van de nederzetting afgegraven en onderzocht. Zo zullen we een vollediger beeld van de ruimtelijke organisatie van de nederzetting. Door middel van diverse natuurwetenschappelijke analyses hopen we deze ruimtelijke organisatie ook te kunnen koppelen aan een landschappelijke setting. Het voorkomen van tot nu toe vier late IJzertijd-, één Romeinse en één volmiddeleeuwse waterput binnen het projectgebied en het beschikbare budget voor analyses laat hiertoe het beste verhopen. Verder zal ook het vondstenmateriaal, met name het aardewerk en het verbrand bot afkomstig uit de verlatingskuil in detail worden onderzocht. Ook het verband met enkele verspreide Romeinse sporen in de nabijheid van het meer naar het zuidwesten gelegen IJzertijdnederzettingsareaal zullen bestudeerd worden. Verder kan ook een diachroon overzicht worden gemaakt van de bewoning binnen het projectgebied met bijzondere aandacht voor verschuivende nederzettingspatronen, plaatscontinuïteit en -discontinuïteit en mogelijke achterliggende redenen voor een verschil in keuze van nederzettingslocaties gedurende de IJzertijd, Romeinse tijd en de volle Middeleeuwen.

Fig. 4. Werkfoto van de vondstenlaag van de vermoedelijke verlatingskuil met op de voorgrond de coupe op de nokstaander die door de kuil wordt oversneden.

62

P. LALOO eT aL.

Bibliografie

Annaert R.,  1996. Een Bronstijdwaterput en een IJzertijdkuil op het Kapelleveld te Kontich (An.),

Lunula. Archaeologia Protohistorica IV, p. 61-62.

Annaert R.,  1999. De Alfsberg te Kontich (prov. Antwerpen). Eindrapport. Archeologie in

Vlaanderen V, p. 41-68.

Annaert R., 2004. Late Bronstijd- en vroege IJzertijdsporen tussen de Merovingers te Broechem (gem. Ranst, prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia

Protohistorica xII, p. 43-50.

Cuyt G., 1991. Een inheemse nederzetting uit de vroeg-Romeinse tijd te Wijnegem. Archeologie in

Vlaanderen I, p. 85-106.

Cuyt G., 1995. Wijnegem-Steenakker (prov. Antwerpen): gebouwen uit de late IJzertijd of de vroeg-Romeinse tijd, Lunula. Archaeologia

Protohistorica III, p. 40-41.

Cuyt G., 1997. Broechem (Ranst, An.) : vroege IJzertijd, Lunula Archaeologia protohistorica V, p. 50. De Boe G., 1984. Nieuw onderzoek in de Romeinse vicus te Grobbendonk: de houtbouwfase. Archaeologia

Belgica 258, Brussel, p. 69-73.

De Boe G., 1985. Het ontstaan en de ontwikkeling van de Romeinse ‘vicus’ te Grobbendonk, Acta

Archaeologica Lovaniensia 24, p. 101-108.

De Boe G. & Lauwers F., 1979. Een inheemse nederzetting uit de Romeinse tijd te Oelegem. Conspectus MCMLxxVIII. Archaeologia Belgica 213, p. 83-87.

De Boe G. & Lauwers F., 1980. Een inheemse nederzetting uit de Romeinse tijd te Oelegem.

Archaeologia Belgica 228, Brussel.

De Logi A., Deconynck J., Vanholme N. & Reniere S., 2010. Archeologisch onderzoek.

Evergem-Koolstraat. 1 oktober 2008 tot 1 juni 2009.

KLAD-rapport, nr. 15.

De Mulder G., Jacobs B., Klinkenborg S. et

al. 2010. Een urnenveld uit de vroege IJzertijd

en een nederzetting uit de late IJzertijd – vroeg-Romeinse periode te Wijnegem-Blikstraat (provincie Antwerpen, België). Lunula. Archaeologia

Protohistorica xVIII, p. 93-99.

Heyvaert B., Van Ransbeek L. & Acke B., 2010. Archeologische prospectie Duwijkloop Lier

(prov. Antwerpen). Basisrapport - februari 2010,

onuitgegeven rapport.

Vandevelde J., Annaert R., Lentacker A. et al., 2007. Vierduizend jaar bewoning en begraving in Edegem-Buizegem (prov. Antwerpen). Relicta 3, p. 9-68.

Van Liefferinge N., 2009. Resultaten van het

archeologisch onderzoek op de verkaveling ‘Creuteldonck’ te Ranst-Zevenbergen. Mechelen (Archaeological Solutions – Rapportage 13).

Vansweevelt J., Van de Vijver K., Debruyne  S.

et al., 2010. De IJzertijdvondsten op de

aardgasvervoerleiding DN400 Ranst-Lier (provincie Antwerpen, België). Lunula. Archaeologia

Protohistorica xVIII, p. 125-129.

Verbeeck H., 2004. Een nederzetting uit de midden-IJzertijd te Kontich-Blauwesteen (prov. Antwerpen).

Archeologie in Vlaanderen VIII, p. 105-122.

Verbeeck H., 2006. Nederzettingssporen uit de vroege IJzertijd en een middeleeuwse put te Kontich, site Nachtegaalhoeve. AVRA Bulletin 6- 2005, p. 73-81.

Verbeeck C., Lauwers F. & De Boe G. 1986. De Gallo-Romeinse nederzetting te Kontich.

Archaeologia Belgica II, p. 59-64.

S.N., Rapport proefsleuvenonderzoek Lier-Duwijckstraat, [Antwerpen], 2005 (onuitgegeven

rapport van het Provinciebestuur Antwerpen, Dienst Cultureel Erfgoed, februari 2005).

Ittre « Mont-à-Henry » (Brabant) : un mobilier de la fin de l’âge du Fer…

ou du début de l’époque gallo-romaine ?