• No results found

In 1931 publiceerde Louise Veldhuis in haar proefschrift de volledige tekst van deze oudste Dietse vertaling naar het Weense handschrift met de varianten uit de

andere mss. van dezelfde tekstfamilie

6)

. Bij alles wat zij zegt over de ‘bewerker’ van

Eemstein en over dat ‘ghesedt uten latijn in dietschen’

7)

, gaat zij in het voetspoor

van haar leermeester. Deα-tekst zou de mnl. oertekst het best bewaard hebben.

Maar deze was bewerkt naar het Latijn, en dit ‘bewerken’ noemt zij

1) R.C.H. Römer,Geschiedkundig overzigt van de kloosters en abdijen in de voormalige graafschappen van Holland en Zeeland I, Leiden 1854, 330.

2) Zie de plaat bij G.D.J. Schotel,Het klooster Eemstein bij Dordrecht, in: Europa. Verzameling van in- en uitlandsche lettervruchten, ter bevordering van wereldkennis en aangenaam onderhoud 1859, vierde deel, blz. 138-141; plattegrond tussen blz. 140 en 141. 3) v. Ginneken,Op zoek, 126; zie ook blz. 30 en 94.

4) Zie hierover nog J. Huijben,Geert Groote en de Navolging van Christus. Ons Geestelijk Erf III, 1929, 310.

5) v. Ginneken,Op zoek, 129. 6) Veldhuis, 1-62.

‘vertalen’

1)

. De wijze, waarop zij het bericht over de Eemsteinse broeder in haar

beschouwingen verwerkt, gelijkt sprekend op die van haar promotor. Daarom ook,

omdat alles wat van deze broeder verder te weten te komen is, gevaarlijk zou kunnen

zijn voor haar theorie, kon zij niet verder gaan op de weg, welke zij in haar eerste

stelling schuchter opgaat: ‘De monnik van Eemsteyn in hs. Marshall 124 en hs.

Weenen 7957 is broeder Godevaerd van den Briele en deze is dezelfde die genoemd

wordt in de Kroniek van de Stad Dordrecht. (Van Balen - Beschrijvinge der stad

Dordrecht, blz. 141).’ Plotseling duikt hier de naam Godevaerd van den Briele op.

Hoe komt zij daaraan? Bij Van Balen, en alle andere kroniekschrijvers die de

naamlijst van proosten en procurators van Eemstein medegedeeld hebben,

ontmoeten we als procurator in 1432 ‘Frater Godeverd, N.’ Hierdoor worden we niet

veel wijzer, maar het Oxfordse handschrift geeft de oplossing van het raadsel

2)

. Op

de vertaling van Im. I (fol. 5a-48c) volgen ‘twee sermoenen van Sinte bernaert op

die hoechtijt vander kermisse’ (fol. 48a-59a) met de aantekening: ‘Dese twee

sermoenen sijn overgheset uten latijn in duutsche toe Eemsteyn int cloester van

den broeder die dit voerscreven boec overgheset heeft dat ghi ghehoert hebt in dat

selve jaer voerscreven om oerbaer ende salicheit der gheenre diese lesen.’ Hier

wordt dus met zoveel woorden gezegd, dat de vertaling van deze twee preken van

Bernardus het werk is van de broeder te Eemstein die ook het eerste boek van de

Imitatio [= dit voerscreven boec] had overgezet, en in hetzelfde jaar 1428 tot stand

kwam. Op fol. 59

b

volgt dan: ‘Dit is broeder Godevaerts van den Briele conventuael

in cloester tot Eemsteyn sijn testament’. Dit testament is het onmiddellijk hierop

volgende tractaat: ‘Van der inwendigher wanderinghe mit Goede dat yerste capitulum.

Onse Heer spreect: Dat rike Gods is in u. Keert u gheheeliken, alre liefste, tot Gode

ende beghevet...’, m.a.w. een vertaling van Im. II (in de redactie van de derde

tekstfamilie).

De naam van broeder Godevaert wordt hier, strikt genomen, slechts in onmiddellijk

verband met de vertaling van boek II genoemd. Louise Veldhuis vereenzelvigt hem,

implicite, in haar stelling terecht met de ‘brueder tot eemsteyn’ van boek I en houdt

hem derhalve voor de ‘bewerker’ van boek II; tevens identificeert zij hem, even

terecht, met de procurator Frater Godevaert. Verder durft zij niet gaan. Door haar

verwaarlozing van historische gegevens die de grondslag van haar betoog zouden

kunnen ondermijnen, heeft zij jammer genoeg verzuimd na te gaan, of Godevaert

van den Briel behalve boek I

1

en II

3

van de Imitatio ook bovengenoemd tweetal

preken van Bernardus verdietst heeft. Wanneer dit waar is, zouden we meer werk

van een voortreffelijke vertaler op het spoor gekomen zijn. Pool heeft in de Kalender

voor de Protestanten in Nederland van 1862 een aantal fragmenten van deze derde

tekstfamilie van boek II naar een Amsterdams handschrift van dezelfde groep

afge-1) Zie over haar verwaarlozing van vaststaande historische gegevens, in het bijzonder de aantekening over de broeder te Eemstein, J. Huijben in zijn korte bespreking van haar werk in La Vie Spirituelle, t. 31, Avril 1932-Juin 1932, [187]-[188]. In La Vie Spirituelle, t. 13, Novembre 1924, in zijn studieLes premiers documents de l'Imitation bewees Huijben dat de α-familie een gewone vertaling is van een Q-tekst, en in te delen is bij de s-klasse van Puyol. 2) In de volgende mededelingen uit het Oxfordse hs. volg ik niet de onvolledige beschrijving van

drukt

1)

. Leggen we nu deze stukken en de hierachter in de reeksParallelteksten

medegedeelde fragmenten naast de Latijnse Imitatio-tekst, dan merken we hier de

zelfde onafhankelijkheid ten opzichte van de grondtekst op, dezelfde vrijheid van

zegging en dezelfde neiging om door middel van dubbelvertalingen de zin van het

origineel zo getrouw mogelijk weer te geven als in de uitstekende vertaling van boek

I

1

, die Louise Veldhuis heeft uitgegeven

2)

. Had zij dit alles nader onderzocht en

uitgewerkt, dan had zij van haar proefschrift een mooi geheel kunnen maken door

déze vertaling van boek II uit te geven in plaats van de houterige verdietsing van

de eerste tekstfamilie van II naar hs. Ak. v. Wetensch. 30. Dan zou gebleken zijn,

dat de tekst van II

3

in zijn soort even belangrijk is als die van I

1

, en dat haar methode,

en die van haar leermeester, wel moèst falen tengevolge van het dooreen-haspelen

van vertalingen en zelf-geconstrueerde varianten-mozaïeken. Het zou de moeite

waard zijn, na te gaan of deze auteur later ook de andere boeken van de Imitatio

verdietst heeft; in 1432 was hij nog in leven, dus het is zeer goed mogelijk dat onder

de diverse tekstfamilies van III en IV nog werk van zijn hand schuilt.

Toevallig kwam mij over diezelfde broeder Godevaert van den Briele een bericht

onder ogen, opgenomen in de ‘Geschiedenis van Leuven door J. Molanus, die het

op zijn beurt vermoedelijk weer ontleend heeft aan het onuitgegevenChronicon

Bethleemiticum van Petrus Impens

3)

. Het luidt: ‘Godefridus ex Emsteyn. Cum apud

Dordracum Monasterium Beatae Mariae Virginis in Emsteyn cum 70 villagiis

submergeretur, frater Godefridus ejusdem domus conventualis, charitative in

Bethlehem susceptus est. Qui nolens Bethlehemiticum panem gratis manducare,

ultro scripsit primum volumen Bibliae: fuitque omnibus exemplariis’ [Liber V, cap.

32]

4)

. Door de Sint-Elisabetsvloed van 1421 uit zijn klooster verdreven vond broeder

Godevaert dus een gastvrij onderdak in het klooster Bethlehem bij Leuven, dat bij

de congregatie van Windesheim was aangesloten

5)

, in dank waarvoor hij ten behoeve

van het convent het eerste deel van de bijbel in het Latijn of in de landstaal?

-1) J.C. Pool,Vijf hoofdstukken uit het tweede boek der ‘Navolging van Christus’, volgens eene vertaling van de eerste helft der vijftiende eeuw. Afgedrukt als Bijlage bij zijn studie over Thomas a Kempis. Kalender voor de Protestanten in Nederland VII, 1862, 159-168. 2) Dubbelvertalingen: II 3 2 prodestis nutter ende orbaerliker; 3 3 homo passionatus die

passionierde mensche ende die verstoorde mensche; 3 8 zelum beghert ende nersticheit; 3 9 benewael dicwijl zere lichtelijc; 3 9 colorare bemantelen ende verwen; 3 12 vide merke ende sie; 3 13 secum sentientes die voeten als hi of ghesint sijn als hi; 3 14 aut indisciplinatis aut nobis contrariantibusoff die ons contrarie sijn ende sonder disciplijn of wanzedich sijn ende onghesatich; 3 19 tenebit sal ... houden ende besitten. Deze synoniemenparen, voorkomend in het beknopte derde caput, zijn geheel van dezelfde soort als de reeksen die L. Veldhuis heeft opgetekend uit het eerste boek (Veldhuis LIV-LXVI).

3) Alleen in verkorte vorm bewaard in hs. Brussel 1275 en in hss. Wenen 9395 en 9399. 4) Aangehaald door Edward van Even,Nederlandsche kunstenaers, vermeld in de onuitgegevene

geschiedenis van Leuven van J. Molanus † 1585. De Dietsche Warande IV, 1858, 15-48, in het bijzonder blz. 32 en 37. Deze geschiedenis is drie jaar later uitgegeven door De Ram, onder de titel: Joannes Molanus,Historiae Lovaniensium libri XIV, Bruxelles 1861. Over het klooster Bethlehem: pars I, 274-284. Zie ook H. Nelis,Note sur le Chronicon Bethleemiticum de Pierre Impens. Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Commission Royale d'Histoire, t. XCIII, Bruxelles, 197-243.

afschreef. Evenals Thomas a Kempis, de schrijver van de Imitatio, achtte ook

Godevaert van den Briele, de vertaler, het niet beneden zijn waardigheid de tekst

van de Heilige Schrift te kopiëren

1)

.