andere mss. van dezelfde tekstfamilie
6). Bij alles wat zij zegt over de ‘bewerker’ van
Eemstein en over dat ‘ghesedt uten latijn in dietschen’
7), gaat zij in het voetspoor
van haar leermeester. Deα-tekst zou de mnl. oertekst het best bewaard hebben.
Maar deze was bewerkt naar het Latijn, en dit ‘bewerken’ noemt zij
1) R.C.H. Römer,Geschiedkundig overzigt van de kloosters en abdijen in de voormalige graafschappen van Holland en Zeeland I, Leiden 1854, 330.
2) Zie de plaat bij G.D.J. Schotel,Het klooster Eemstein bij Dordrecht, in: Europa. Verzameling van in- en uitlandsche lettervruchten, ter bevordering van wereldkennis en aangenaam onderhoud 1859, vierde deel, blz. 138-141; plattegrond tussen blz. 140 en 141. 3) v. Ginneken,Op zoek, 126; zie ook blz. 30 en 94.
4) Zie hierover nog J. Huijben,Geert Groote en de Navolging van Christus. Ons Geestelijk Erf III, 1929, 310.
5) v. Ginneken,Op zoek, 129. 6) Veldhuis, 1-62.
‘vertalen’
1). De wijze, waarop zij het bericht over de Eemsteinse broeder in haar
beschouwingen verwerkt, gelijkt sprekend op die van haar promotor. Daarom ook,
omdat alles wat van deze broeder verder te weten te komen is, gevaarlijk zou kunnen
zijn voor haar theorie, kon zij niet verder gaan op de weg, welke zij in haar eerste
stelling schuchter opgaat: ‘De monnik van Eemsteyn in hs. Marshall 124 en hs.
Weenen 7957 is broeder Godevaerd van den Briele en deze is dezelfde die genoemd
wordt in de Kroniek van de Stad Dordrecht. (Van Balen - Beschrijvinge der stad
Dordrecht, blz. 141).’ Plotseling duikt hier de naam Godevaerd van den Briele op.
Hoe komt zij daaraan? Bij Van Balen, en alle andere kroniekschrijvers die de
naamlijst van proosten en procurators van Eemstein medegedeeld hebben,
ontmoeten we als procurator in 1432 ‘Frater Godeverd, N.’ Hierdoor worden we niet
veel wijzer, maar het Oxfordse handschrift geeft de oplossing van het raadsel
2). Op
de vertaling van Im. I (fol. 5a-48c) volgen ‘twee sermoenen van Sinte bernaert op
die hoechtijt vander kermisse’ (fol. 48a-59a) met de aantekening: ‘Dese twee
sermoenen sijn overgheset uten latijn in duutsche toe Eemsteyn int cloester van
den broeder die dit voerscreven boec overgheset heeft dat ghi ghehoert hebt in dat
selve jaer voerscreven om oerbaer ende salicheit der gheenre diese lesen.’ Hier
wordt dus met zoveel woorden gezegd, dat de vertaling van deze twee preken van
Bernardus het werk is van de broeder te Eemstein die ook het eerste boek van de
Imitatio [= dit voerscreven boec] had overgezet, en in hetzelfde jaar 1428 tot stand
kwam. Op fol. 59
bvolgt dan: ‘Dit is broeder Godevaerts van den Briele conventuael
in cloester tot Eemsteyn sijn testament’. Dit testament is het onmiddellijk hierop
volgende tractaat: ‘Van der inwendigher wanderinghe mit Goede dat yerste capitulum.
Onse Heer spreect: Dat rike Gods is in u. Keert u gheheeliken, alre liefste, tot Gode
ende beghevet...’, m.a.w. een vertaling van Im. II (in de redactie van de derde
tekstfamilie).
De naam van broeder Godevaert wordt hier, strikt genomen, slechts in onmiddellijk
verband met de vertaling van boek II genoemd. Louise Veldhuis vereenzelvigt hem,
implicite, in haar stelling terecht met de ‘brueder tot eemsteyn’ van boek I en houdt
hem derhalve voor de ‘bewerker’ van boek II; tevens identificeert zij hem, even
terecht, met de procurator Frater Godevaert. Verder durft zij niet gaan. Door haar
verwaarlozing van historische gegevens die de grondslag van haar betoog zouden
kunnen ondermijnen, heeft zij jammer genoeg verzuimd na te gaan, of Godevaert
van den Briel behalve boek I
1en II
3van de Imitatio ook bovengenoemd tweetal
preken van Bernardus verdietst heeft. Wanneer dit waar is, zouden we meer werk
van een voortreffelijke vertaler op het spoor gekomen zijn. Pool heeft in de Kalender
voor de Protestanten in Nederland van 1862 een aantal fragmenten van deze derde
tekstfamilie van boek II naar een Amsterdams handschrift van dezelfde groep
afge-1) Zie over haar verwaarlozing van vaststaande historische gegevens, in het bijzonder de aantekening over de broeder te Eemstein, J. Huijben in zijn korte bespreking van haar werk in La Vie Spirituelle, t. 31, Avril 1932-Juin 1932, [187]-[188]. In La Vie Spirituelle, t. 13, Novembre 1924, in zijn studieLes premiers documents de l'Imitation bewees Huijben dat de α-familie een gewone vertaling is van een Q-tekst, en in te delen is bij de s-klasse van Puyol. 2) In de volgende mededelingen uit het Oxfordse hs. volg ik niet de onvolledige beschrijving van
drukt
1). Leggen we nu deze stukken en de hierachter in de reeksParallelteksten
medegedeelde fragmenten naast de Latijnse Imitatio-tekst, dan merken we hier de
zelfde onafhankelijkheid ten opzichte van de grondtekst op, dezelfde vrijheid van
zegging en dezelfde neiging om door middel van dubbelvertalingen de zin van het
origineel zo getrouw mogelijk weer te geven als in de uitstekende vertaling van boek
I
1, die Louise Veldhuis heeft uitgegeven
2). Had zij dit alles nader onderzocht en
uitgewerkt, dan had zij van haar proefschrift een mooi geheel kunnen maken door
déze vertaling van boek II uit te geven in plaats van de houterige verdietsing van
de eerste tekstfamilie van II naar hs. Ak. v. Wetensch. 30. Dan zou gebleken zijn,
dat de tekst van II
3in zijn soort even belangrijk is als die van I
1, en dat haar methode,
en die van haar leermeester, wel moèst falen tengevolge van het dooreen-haspelen
van vertalingen en zelf-geconstrueerde varianten-mozaïeken. Het zou de moeite
waard zijn, na te gaan of deze auteur later ook de andere boeken van de Imitatio
verdietst heeft; in 1432 was hij nog in leven, dus het is zeer goed mogelijk dat onder
de diverse tekstfamilies van III en IV nog werk van zijn hand schuilt.
Toevallig kwam mij over diezelfde broeder Godevaert van den Briele een bericht
onder ogen, opgenomen in de ‘Geschiedenis van Leuven door J. Molanus, die het
op zijn beurt vermoedelijk weer ontleend heeft aan het onuitgegevenChronicon
Bethleemiticum van Petrus Impens
3). Het luidt: ‘Godefridus ex Emsteyn. Cum apud
Dordracum Monasterium Beatae Mariae Virginis in Emsteyn cum 70 villagiis
submergeretur, frater Godefridus ejusdem domus conventualis, charitative in
Bethlehem susceptus est. Qui nolens Bethlehemiticum panem gratis manducare,
ultro scripsit primum volumen Bibliae: fuitque omnibus exemplariis’ [Liber V, cap.
32]
4). Door de Sint-Elisabetsvloed van 1421 uit zijn klooster verdreven vond broeder
Godevaert dus een gastvrij onderdak in het klooster Bethlehem bij Leuven, dat bij
de congregatie van Windesheim was aangesloten
5), in dank waarvoor hij ten behoeve
van het convent het eerste deel van de bijbel in het Latijn of in de landstaal?
-1) J.C. Pool,Vijf hoofdstukken uit het tweede boek der ‘Navolging van Christus’, volgens eene vertaling van de eerste helft der vijftiende eeuw. Afgedrukt als Bijlage bij zijn studie over Thomas a Kempis. Kalender voor de Protestanten in Nederland VII, 1862, 159-168. 2) Dubbelvertalingen: II 3 2 prodestis nutter ende orbaerliker; 3 3 homo passionatus die
passionierde mensche ende die verstoorde mensche; 3 8 zelum beghert ende nersticheit; 3 9 benewael dicwijl zere lichtelijc; 3 9 colorare bemantelen ende verwen; 3 12 vide merke ende sie; 3 13 secum sentientes die voeten als hi of ghesint sijn als hi; 3 14 aut indisciplinatis aut nobis contrariantibusoff die ons contrarie sijn ende sonder disciplijn of wanzedich sijn ende onghesatich; 3 19 tenebit sal ... houden ende besitten. Deze synoniemenparen, voorkomend in het beknopte derde caput, zijn geheel van dezelfde soort als de reeksen die L. Veldhuis heeft opgetekend uit het eerste boek (Veldhuis LIV-LXVI).
3) Alleen in verkorte vorm bewaard in hs. Brussel 1275 en in hss. Wenen 9395 en 9399. 4) Aangehaald door Edward van Even,Nederlandsche kunstenaers, vermeld in de onuitgegevene
geschiedenis van Leuven van J. Molanus † 1585. De Dietsche Warande IV, 1858, 15-48, in het bijzonder blz. 32 en 37. Deze geschiedenis is drie jaar later uitgegeven door De Ram, onder de titel: Joannes Molanus,Historiae Lovaniensium libri XIV, Bruxelles 1861. Over het klooster Bethlehem: pars I, 274-284. Zie ook H. Nelis,Note sur le Chronicon Bethleemiticum de Pierre Impens. Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Commission Royale d'Histoire, t. XCIII, Bruxelles, 197-243.