• No results found

3) In hoeverre is de vleesconsument bereid minder en/of duurzaam vlees te consumeren ten gunste van het milieu, de volksgezondheid en dierenwelzijn?

5.2 Deelvraag twee: in hoeverre voelt de vleesconsument zich verantwoordelijk voor de invloed van zijn vleesconsumptie op de drie factoren?

5.3.2 Psychologische componenten

De vier psychologische componenten, zijnde informatie, identiteit, instituties/vertrouwen en prikkels, zijn toegepast om uit te werken waarom de respondent al dan niet collectief rationeel

handelt. Hierboven is reeds uitgewerkt dat kennis, toebehorend aan het component informatie, bij veel respondenten ontbrak en dat dit een rol speelde in de beslissing niet vaker duurzaam vlees te consumeren. Vanuit de kennisvragen bleek ook dat alle respondenten de gevolgen van

vleesproductie en -consumptie onderschatte of niet allemaal konden opnoemen. Over het algemeen waren de respondenten zich bewust van de aan de bio-industrie gerelateerde uitstoot aan

broeikasgassen, maar niet van de ernst en hoeveelheid hiervan. Louter één respondent wist bijvoorbeeld dat de vleesindustrie de grootste bijdrager is aan het versterkte broeikaseffect. Twee respondenten wisten dat de veedieren veelal sojabonen gevoerd werden en dat dit gepaard gaat met onder andere ontbossing. Vijf respondenten wisten dat er voor de productie van een kilo vlees veel liter water en kilo veevoer nodig was, waarbij er twee respondenten waren die de daadwerkelijk aantallen kon noemen of hier ook daadwerkelijk dicht bij in de buurt kwamen. Twee respondenten uitte kennis over het risico op virussen, en zes respondenten hadden kennis over het

antibioticagebruik. Wat betreft dierenwelzijn stelden alle respondenten dat de omstandigheden in de bio-industrie wat betreft dierenwelzijn ernstig zijn. Concrete informatie werd bijna niet gegeven, weinig respondenten hadden bijvoorbeeld kennis over ingrepen zoals snavelknippen. Ze stelden wel allemaal dat de kennis die ze hadden een grote doorslag voor hen was om minder vlees te

consumeren. Respondent 1 stelde bijvoorbeeld: “Ja, dat is de reden waarom ik duurzaam of minder ben gaan consumeren,. Omdat ik nu veel bewuster ben van wat er daadwerkelijk gebeurt.”

De bron van deze kennis was voor veel respondenten de informatie die ze opdeden in gesprekken of discussies met familie of vrienden. Dit raakt hiermee het component identiteit. Vier respondenten gaven dit aan als de belangrijkste bron en stelden dat dit ook uiteindelijk een doorslag was om hun eigen vleesconsumptie te verminderen en verduurzamen. Deze informatie werd ook eerder beschouwd als betrouwbaar en doorslaggevend in vergelijking met de informatie aangeboden door bijvoorbeeld NGO's zoals Wakker Dier. Respondent 1 stelde hierover: “Ik denk dat NGO's gewoon sowieso moeilijk te vertrouwen zijn omdat die gewoon een agenda hebben. Net zoals lobbygroepen, die zou ik ook nooit vertrouwen.”. Gevraagd waarom dezelfde respondent de informatie van vrienden wel snel overnam kwam het volgende naar voren: “dat komt omdat wij vanuit een academisch niveau daar veel over gehad hebben, en dat ik daarbij ook, dat daarbij goede onderzoeken zijn aangedragen.” (Respondent 1). Hiermee werd dan ook weer het component informatie, of beter gezegd het kennisaspect geraakt.

Op de vraag of de respondenten zich meer het lot van mensen binnen of buiten Nederland aantrokken in de context van de gevolgen van vleesproductie werd afwisselend geantwoord. Voor drie respondenten zat hier geen verschil in, drie respondenten gaven aan dat ze zich eerder het lot aantrekken van mensen buiten Nederland aangezien ze deze beschouwden als meer kwetsbaar en

één respondent trok zich het lot meer aan van mensen binnen Nederland. Hij zei hierover het volgende: “Vind je het erg dat je buurvrouw is vermoord of de... of de vrouw van 3 straten verder, dan is het toch al snel je buurvrouw, [...] dat is verder van je... af.” (Respondent 7). Alle

respondenten gaven echter aan dat dit een minimale doorslag was in het verminderen of verduurzamen van hun vleesconsumptie.

Vanuit het component vertrouwen/instituties bleek dat zes respondenten hun medemens wantrouwen wat betreft haar bereidheid minder en/of duurzaam vlees te consumeren. Dit is reeds uitgewerkt bij deelvraag twee. Tegelijkertijd gaven bijna alle respondenten aan dat de mate van hun eigen consumptie deels afhankelijk is van de consumptie van anderen, aangezien elke respondent het effect van zijn of haar verminderde of duurzame vleesconsumptie bagatelliseerde aangezien het collectief hun acties niet volgt. De individuele consumptie werd door veel respondenten direct gespiegeld en afgemeten aan de collectieve consumptie:

[De] consument die kan... niet genoeg doen in zijn eentje denk ik, dan moet echt iedereen het meteen gaan doen en dat gaat toch niet gebeuren dat zien we al wel, er zijn steeds meer vegetariërs maar er zijn nog steeds meer vleeseters. (Respondent 4)

Maar dan ook, denk ik ook meteen, het moet op grote schaal gebeuren, want dan vraag ik me snel al af, heeft het zin als ik het doe. (Respondent 3)

Later stelde deze zelfde respondent dat deze argumentatie een doorslag gaf om zelf niet minder vlees te consumeren: het zou geen zin hebben. Op de vraag of respondenten zijn of haar

vleesconsumptie verder zou verduurzamen of verminderen indien het collectief dit doet,

antwoordde elke respondent bevestigend: “Dan is de drempel lager om het zelf te doen. Maar dat is gewoon typisch dat kuddegedrag. Van als de drempel maar laag genoeg is. En als meer mensen dat doen, dan verlaagt dat de drempel.” ( Respondent 1). Ook werd de argumentatie gevoerd dat dit meer resultaat levert in collectief verband.

Vanuit de theorie over het component prikkels bleek dat een individu collectief rationeel kan handelen vanuit een eventueel positief zelfbeeld bij het collectief handelen. Zes respondenten gaven aan zich goed over zichzelf te voelen wanneer ze minder en/of duurzaam vlees consumeerde. Respondent 1 zei bijvoorbeeld:

Nah, ik zou liegen als ik zou zeggen dat dat alleen maar om de dieren gaat. Ik denk dat het belangrijkste gedeelte is dat die dieren fatsoenlijk leven, maar ik denk dat het ook wel een beetje... Een moreel, een morele goodwill is, denk ik. Denk dat het wel heel belangrijk is. […] Het is een beetje een feel good gevoel. Het is goed voor je eigen gemoedsrust denk ik. Gewoon van ik draag mijn steentje in ieder geval bij.

Na de vraag of hij vanuit dit gevoel dan niet gemakkelijk minder of vaker duurzaam vlees konden consumeren, werd toch weer teruggekeerd naar de hiervoor beschreven barrière factoren.

Vijf respondenten vonden het vanuit hun persoonlijke normen en waarden belangrijk hun vleesconsumptie te verduurzamen en/of verminderen en vijf respondenten vonden hun huidige vleesconsumptie geen goede, slechte maar een neutrale eigenschap. Ze beschouwde hun huidige vleesconsumptie als een enigszins goede eigenschap, maar ondervonden dit ook als een slecht eigenschap omdat ze ook minder of vaker duurzaam vlees zouden willen consumeren. Drie respondent gaven concreet toe dat het positieve zelfbeeld dat ze erbij kregen een doorslag was in hun vleesconsumptie.

De meeste respondenten consumeren op dit moment al minder vlees. Veel respondenten wilden dan ook minder of vaker duurzaam vlees consumeren maar ondervonden verschillende barrières die deze bereidheid beperkte. De belangrijkste voorwaarden voor het nemen van je individuele verantwoordelijkheid, of het verder doorzetten van deze verantwoordelijkheid, waren onder andere voldoende, betrouwbare kennis en een laag prijsverschil tussen regulier en duurzaam vlees. Aangezien de aanwezige kennis bij veel respondenten volgens eigen zeggen onvolledig was en het prijsverschil voor hun doen te hoog, bleef de bereidheid laag om nog minder te consumeren en vaker duurzaam vlees te consumeren. Ondanks het feit dat er bepaalde factoren waren, zoals een positief zelfbeeld die deze verduurzaamde vleesconsumptie kon stimuleren, waren er grenzen zichtbaar aan het effect van deze factoren.