• No results found

Cognitieve gedragstherapie voor insomnie met de focus op piekeren: Een gerandomiseerd onderzoek.

2. Projectbeschrijving 1 Achtergrond

Insomnie is een veel voorkomende stoornis. Gekeken naar westerse landen hebben 30% tot 48% van de mensen last van insomnie symptomen en heeft 6% van de populatie de diagnose insomnie (Ohayon, 2002). Volgens het cognitieve model van Harvey (2002) hebben mensen met insomnie last van excessieve cognitieve activiteit tijdens het in slaap vallen. Mensen piekeren bijvoorbeeld veel voor het slapen gaan. Wanneer mensen veel piekeren blijkt het dat het langer duurt voordat ze in slaap vallen en dat ze een slechtere slaapkwaliteit hebben (Zoccola, Dickerson & Lam, 2009). Cognitieve therapie en cognitieve gedragstherapie zijn effectieve manieren om het piekeren te verminderen en zijn effectieve behandelingen tegen insomnie. Wanneer cognitieve elementen worden toegevoegd aan gedragstherapie blijkt het dat het piekeren en de ernst van insomnie sterk verminderd (Sunnhed & Jansson-Fröjmark, 2014; Jansson-Fröjmark et al., 2012). In de huidige cognitieve gedragstherapie voor insomnie worden gedragsinterventies gebruikt, maar ook cognitieve interventies tegen bijvoorbeeld piekeren. Doordat piekeren voor het slapen een sterke negatieve invloed heeft op de slaapkwaliteit is het is mogelijk dat wanneer meer aandacht wordt gegeven aan het reduceren

van het piekeren, de slaapkwaliteit sneller en sterker verbetert dan wanneer er minder aandacht wordt gegeven aan piekeren. Daarom wordt in dit onderzoek onderzocht of cognitieve gedragstherapie, die zich meer focust op het behandelen van piekeren beter werkt dan de huidige cognitieve gedragstherapie voor insomnie.

2.2 Probleemstelling

Werkt cognitieve gedragstherapie voor insomnie met meer aandacht voor piekeren beter dan de huidige cognitieve gedragstherapie voor insomnie?

2.3 Hypothesen

Er wordt verwacht dat Cognitieve Gedragstherapie Plus zorgt voor een grotere stijging van de slaapefficiëntie dan Cognitieve Gedragstherapie voor Insomnie.

Er wordt ook verwacht dat Cognitieve Gedragstherapie Plus zorgt voor een grotere daling van de ernst van insomnie dan Cognitieve Gedragstherapie voor Insomnie.

Tevens wordt verwacht dat Cognitieve Gedragstherapie Plus zorgt voor een grotere daling van het piekeren dan Cognitieve Gedragstherapie voor Insomnie.

3. Werkwijze

3.1 Steekproefkarakteristieken

Voor dit onderzoek worden 200 deelnemers5 geworven die voldoen aan de criteria Primaire insomnie volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013). De mensen met insomnie worden benaderd via psychologen, ziekenhuizen en slaapcentra. Voor de steekproef zijn jongvolwassenen en volwassenen gekozen, de deelnemers hebben daarom een leeftijd tussen de 18 en 65 jaar en hebben geen comorbide stoornissen zodat andere stoornissen de uitkomsten van de therapie niet beïnvloeden. Om voor comorbide stoornissen te controleren wordt er een Structured Cliniacal Interview for DSM-IV (SCID-I) afgenomen.

5

(power: 0.8, p < .05, tweezijdig, effect size f = 0.1)

3.2 Operationalisatie

In dit onderzoek wordt een twee bij drie mixed design gebruikt.

De onafhankelijken variabelen zijn: - Behandeling o CGT o CGT+ Metingen: - Tijd o Baseline

o Nameting (na 6 weken) o Follow-up (na 6 maanden)

De afhankelijke variabelen zijn: - Ernst insomnie (ISI)

- Slaapefficiëntie (Slaapdagboek) - Piekeren (APSQ)

3.3 Materialen Metingen

Comorbide stoornissen

Om er zeker van te zijn dat deelnemers geen comorbide stoornissen hebben wordt de

Structured Cliniacal Interview for DSM-IV (SCID-I) (First, Spitzer, & Gibbon, 1996)

afgenomen.

Ernst insomnie

Om de ernst van insomnie te meten wordt gebruik gemaakt van de Insomnia Severity Index (ISI; Bastien, Vallieres, & Morin, 2001). De ISI is een vragenlijst met 7 items. De scores worden gegeven op een vijfpunts Likert schaal van ‘helemaal niet’ naar ‘extreem’. De scores hebben een bereik van 0 tot 28 punten. Er zijn cutoff scores van 0-7 punten (geen insomnie), 8-14 (grens tussen insomnie en geen insomnie), 15-21 (matige ernst klinische insomnie), 22- 28 (ernstige insomnie).

Slaapdagboek

De deelnemers houden een slaapdagboek (Carney, et al., 2012) bij waar de deelnemers in bijhouden hoe lang het duurt tot zij inslaap vallen (SOL), hoelang ze wakker zijn tijdens de nacht (WASO) en hoelang ze hebben geslapen die nacht (TST). De slaapefficiëntie wordt berekend door het aantal uren slaap te delen door het aantal uren dat men in bed ligt, vervolgens vermenigvuldigd met 100.

Piekeren

Slaap gerelateerde zorgen, piekeren en rumineren wordt gemeten met de Anxiety and

Preoccupation about Sleep Questionnaire (APSQ; Tang & Harvey, 2004). De ASPQ bestaat

uit 10 items die gaan over zorgen over de gevolgen van slecht slapen en over de controle van slaap. Er wordt gescoord op een vijfpunts Likert schaal van 1 – 10 van ‘niet waar’ naar ‘helemaal waar’. De scores hebben een bereik van 10 – 50 punten. De schaal heeft een goede interne consistentie (Cronbach’s α: 0,92).

Manipulatie check

Om er zeker van te zijn dat de therapieën goed worden gegeven wordt er random 20% van de behandelsessies opgenomen. Deze opnames worden beoordeeld door een onafhankelijke beoordelaar.

3.4 Procedure

Deelnemers worden geworven via ziekenhuizen, psychologen en slaapcentra en voldoen aan de criteria Primaire insomnie volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013). Bij deze mensen wordt vervolgens de Structured Cliniacal Interview for DSM-IV (SCID-I) (First, Spitzer, & Gibbon, 1996) afgenomen. Wanneer de deelnemers geen comorbide stoornissen hebben kunnen zij mee doen aan het onderzoek. Wanneer zij kunnen meedoen aan het onderzoek wordt eerst gevraagd of zij het informed consent willen lezen en ondertekenen. Voor de baseline meting vullen de deelnemers vragenlijsten over insomnie (ISI) en piekeren (APSQ) in. Daarna houdt iedereen een week lang een slaapdagboek bij. De deelnemers worden vervolgens random toegewezen aan de CGT-conditie of de CGT+ conditie. Vervolgens krijgen de groepen zes weken lang, één keer per week, één uur therapie. De cognitieve gedragstherapie groep krijgt de huidige cognitieve gedragstherapie tegen insomnie en de cognitieve gedragstherapie plus groep krijgt dezelfde therapie, maar met meer focus op het reduceren van het piekeren voor het slapen gaan. Tijdens deze zes weken houden de deelnemers tevens een slaapdagboek bij. Na zes weken leveren de deelnemers hun slaapdagboeken weer in en vullen nogmaals de vragenlijsten over insomnie en piekeren in. Hierna wordt gekeken naar wat de verschillen in slaapefficiëntie, ernst van insomnie en piekeren zijn tussen de twee groepen. Na zes maanden wordt aan de deelnemers gevraagd om nogmaals de vragenlijsten in te vullen om te kijken wat de effecten van de therapie op lange termijn zijn.

Condities

Cognitieve Gedragstherapie

In de Cognitieve Gedragstherapie groep worden mensen behandeld met de huidige cognitieve gedragstherapie voor insomnie (CBT-I).

Het doel van cognitieve interventies bij insomnie is om negatieve slaap verwachtingen, waargenomen oorzaken en gevolgen van slapeloosheid en overtuigingen over slaap te veranderen (Morin & Espie, 2004). Bij gedragsinterventies is het doel om negatieve gedragingen tegenover slaap te veranderen. Cognitieve gedragstherapie maakt gebruik van beide interventies. Bij de cognitieve gedragstherapie groep wordt gekozen voor één gedragsinterventie en één cognitieve interventie om er voor te zorgen dat de therapie zo min mogelijk wordt beïnvloed door ander interventies.

Bij de cognitieve gedragstherapie groep wordt gebruik gemaakt van: • Slaaprestrictie (Gedrag)

• Cognitieve herstructurering (Cognitief)

Cognitieve Gedragstherapie Plus

In de cognitieve gedragstherapie plus groep worden mensen behandeld met de huidige cognitieve gedragstherapie voor insomnie, maar bij deze behandeling wordt extra veel aandacht aan het behandelen van piekeren gegeven.

Bij de Cognitieve Gedragstherapie Plus groep wordt gebruik gemaakt van: • Slaaprestrictie (Gedrag)

• Cognitieve herstructurering (Cognitief) • Piekertherapie (zoals ‘constructive worry’)