• No results found

Hoofdstuk 4 De bescherming van de vennootschappelijke medezeggenschap

4.1. Hoofdregel en uitzonderingen

4.2.2. Proces van onderhandelen

De onderhandelingen over een medezeggenschapsregeling moeten in beginsel binnen zes maanden zijn afgerond. Deze periode kan eenmalig met wederzijds goedvinden voor zes maanden worden verlengd.232 De contractsvrijheid staat centraal bij de vaststelling van de vennootschappelijke medezeggenschapsregeling.233 Dit laat echter onverlet dat artikel 4 lid 2 SE-richtlijn bepaalde verplichtingen ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst opsomt. In de context van het Richtlijnvoorstel GOO gaat het onder meer om de datum van

inwerkingtreding van de overeenkomst en de samenstelling en het aantal leden van het nieuwe vertegenwoordigingsorgaan.234 Ik acht het niet wenselijk dat de partijen veel

contractsvrijheid wordt gegeven. Er moet namelijk worden voorkomen dat er een veelvoud aan verschillende medezeggenschapsregelingen in een land bestaan. Dit lijkt wel te gebeuren als de betrokken partijen tijdens de onderhandelingen zelf hun medezeggenschapssysteem mogen inrichten.

Het sluiten van een overeenkomst vormt één van de uitkomsten van het onderhandelingsproces. Hieronder wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke uitkomsten van het onderhandelingsproces:

229 Ten aanzien van de GOF-richtlijn: Van Gerven 2011, p. 12. 230 Ibid.

231 Ten aanzien van de GOF-richtlijn: Laagland 2013, p. 106. 232 Artikel 5 lid 1 en 2 SE-richtlijn.

233 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Rickford 2002, p. 78.

I. Recht van lidstaat van bestemming van toepassing

1. De BOG besluit met een twee-derde-meerderheid de onderhandelingen niet aan te gaan (artikel 86 terdecies lid 4 sub a ARlv).

2. De BOG besluit met een twee-derde-meerderheid de reeds geopende onderhandelingen te beëindigen (artikel 86 terdecies lid 4 sub a ARlv).

II. Uitkomst van referentievoorschriften op grond van de hoogste-aantal-doctrine 1. Na afloop van de onderhandelingstermijn, mits het bestuur instemt. (artikel 86

terdecies lid 3 sub e ARlv juncto artikel 7 lid 1 sub b eerste streepje SE- richtlijn)

2. Vastleggen in de overeenkomst dat de referentievoorschriften worden

toegepast. (artikel 86 terdecies lid 3 sub e ARlv juncto artikel 7 lid 1 sub a SE- richtlijn).

III. Overeenkomst

1. De BOG en het bestuur van de vennootschap sluiten een overeenkomst (artikel 86 terdecies lid 3 sub a ARlv juncto artikel 3 lid 3 SE-richtlijn).

In het vervolg van deze paragraaf worden de mogelijke uitkomsten nader uitgewerkt.

Recht van lidstaat van bestemming

Artikel 86 terdecies lid 4 sub ARlv geeft de bijzondere onderhandelingsgroep de mogelijkheid om af te zien van de onderhandelingen of de reeds geopende onderhandelingen te beëindigen. Er wordt echter wel vereist dat het besluit wordt genomen met een twee-derde-meerderheid. Mocht de bijzondere onderhandelingsgroep dit besluit nemen, dan geldt de hoofdregel uit artikel 86 terdecies lid 1 ARlv weer. De omgezette vennootschap zal in zo’n geval onderhevig zijn aan de regels inzake vennootschappelijke medezeggenschap van de lidstaat van

bestemming. Het is wenselijk dat het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid van twee- derde van het aantal leden ervoor zorgt dat de bijzondere onderhandelingsgroep niet al te snel van deze mogelijkheden gebruik kan maken.

In hoofdstuk 2 werd reeds duidelijk dat de referentievoorschriften als een vangnet fungeren voor het geval dat er geen overeenkomst wordt gesloten. De referentievoorschriften hebben tot doel dat de omgezette vennootschap in de lidstaat van bestemming het

medezeggenschapssysteem krijgt met het hoogste niveau van medezeggenschap.235 Om te

bepalen welk rechtssysteem het hoogste niveau van medezeggenschap heeft wordt opnieuw gebruik gemaakt van de hoogste-aantal-doctrine (vgl. §4.1)236. Vervolgens worden de

referentievoorschriften uit die lidstaat toegepast. De SE-richtlijn bepaalt dat elke lidstaat zijn eigen referentievoorschriften moet vaststellen in de omzettingswetgeving.237 In Nederland is dit gebeurt in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen (hierna: WRW-ER). Artikel 1:31 lid 1 WRW-ER bepaalt expliciet dat de omgezette vennootschap alle elementen van medezeggenschap behoudt zoals die bestonden voorafgaand aan de omzetting. Dit uitgangspunt is met name problematisch wanneer de eerste uitzondering (zie §4.1) van toepassing is:

Voorbeeld van de toepassing van de referentievoorschriften

De Nederlandse vennootschap Luifel NV heeft 85 werknemers. Luifel NV wil zich grensoverschrijdend omzetten in de Duitse rechtsvorm AG. De eerste uitzondering die tot onderhandelingen verplicht is van toepassing wanneer 4/5e van de nationale drempelwaarde in de lidstaat van vertrek wordt gehaald. In

Nederland gaat het om 80 werknemers (vgl. paragraaf 4.1.) Aangezien Luifel NV 85 werknemers heeft valt de vennootschap onder de eerste uitzondering. Luifel NV wordt verplicht om te onderhandelen. In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat er geen overeenkomst is gesloten en dat de BOG niet heeft besloten om af te zien van het onderhandelen of de onderhandelingen heeft beëindigd. De

referentievoorschriften zijn van toepassing. De toepassing van de hoogste-aantal-doctrine verklaart de Nederlandse referentievoorschriften van toepassing238. Volgens de Nederlandse referentievoorschriften gelden de medezeggenschapsregels zoals die bestonden voor de GOO. Omdat Luifel NV slechts 85 werknemers heeft, voldoet zij niet aan de voorwaarde van 100 werknemers die wordt vereist voor het toekennen van vennootschappelijke medezeggenschap. Luifel NV zal daarom na de

grensoverschrijdende omzetting geen vennootschappelijke medezeggenschapsrechten toekennen aan werknemers.

De referentievoorschriften zijn in twee gevallen van toepassing. Ten eerste kunnen de bijzondere onderhandelingsgroep en het bestuur in een overeenkomst vastleggen dat zij de referentievoorschriften van toepassing verklaren. Dit is met name interessant wanneer partijen

235 Ten aanzien van de GOF-richtlijn: Rutten, V&O 2015/4, p. 64.

236 Ten aanzien van de GOF-richtlijn: Van de Velde & Vermeylen 2012, nr. 3.183. 237 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Stollt & Wolters 2011, p. 58.

inzien dat de onderhandelingen niet het gewenste resultaat zullen opleveren of dat ze er in het geheel niet uit zullen komen. Het is dan overbodig om de termijn van zes maanden te laten verstrijken.239 Met deze mogelijkheid wordt tevens recht gedaan aan het voor- en nabeginsel.

De referentievoorschriften zijn tevens van toepassing wanneer de BOG en het bestuur niet binnen de gestelde termijn tot een overeenkomst komen. De vennootschap kan ervoor kiezen om het proces van grensoverschrijdende omzetting te stoppen. Daarnaast kan de vennootschap ervoor kiezen om akkoord te gaan met de referentievoorschriften en door te gaan met de grensoverschrijdende omzetting.240 Tijdens het onderhandelingsproces hoeft het bestuur niet akkoord te gaan met een betere vennootschappelijke medezeggenschapsregeling dan de referentievoorschriften. De BOG hoeft niet in te stemmen met een regeling die minder rechten geeft dan de referentievoorschriften.241

Tevens moet onder de aandacht worden gebracht dat het Richtlijnvoorstel GOO het niet toestaat dat er geen BOG wordt ingesteld en dat het bestuur van de om te zetten vennootschap zich meteen op de referentievoorschriften beroept.242 Bij de

grensoverschrijdende fusie is deze mogelijkheid wel toegestaan.243 Advocaten van Baker McKenzie adviseren om deze mogelijkheid ook toe te staan bij de grensoverschrijdende omzetting.244 Vooralsnog is hier nog geen gehoor aan gegeven. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat deze mogelijkheid is uitgesloten. In alle gevallen moeten de werknemers betrokken zijn bij de vaststelling van de vennootschappelijke medezeggenschapsrechten.

Een nadeel van de referentievoorschriften is dat opnieuw gebruik wordt gemaakt van de hoogste-aantal-doctrine. Bij de behandeling van de tweede uitzondering in paragraaf 4.1. werd duidelijk dat de toepassing van deze doctrine kan leiden tot ongewenste resultaten. Laagland pleit ervoor om bij de referentievoorschriften uit te gaan van een materieel minimumniveau van vennootschappelijke medezeggenschap.245 Het zorgt ervoor dat

werknemers altijd een minimumniveau wordt gegarandeerd. Zo’n minimumniveau kan in bepaalde situaties echter niet voorkomen dat het beschermingsniveau lager is dan voor de grensoverschrijdende omzetting. Tevens lijkt het op Europees niveau moeilijk om

239 Ten aanzien van de GOF-richtlijn: Rutten, V&O 2015/4 p. 63. 240 Blanpain 2011, p. 110.

241 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Rickford 2002, p. 78.

242 G.R. Kempe e.a., ‘Richtlijnvoorstel grensoverschrijdende omzetting, fusie en splitsing’,

https://www.internetconsultatie.nl/grensoverschrijdendeomzettingfusiesplitsing/reactie/668736cc-3d0f-4f20- 94bf-f3d08baac3f1, p. 10, geraadpleegd op 16 april 2019.

243 Artikel 16 lid 4 sub a richtlijn GOF.

244 G.R. Kempe e.a., ‘Richtlijnvoorstel grensoverschrijdende omzetting, fusie en splitsing’,

https://www.internetconsultatie.nl/grensoverschrijdendeomzettingfusiesplitsing/reactie/668736cc-3d0f-4f20- 94bf-f3d08baac3f1, p. 10, geraadpleegd op 16 april 2019.

overeenstemming te bereiken over een minimumniveau, aangezien lidstaten verschillend denken over vennootschappelijke medezeggenschap.

Overeenkomst

Zoals eerder in deze paragraaf werd vastgesteld kan door middel van een overeenkomst een geheel eigen systeem van vennootschappelijke medezeggenschap worden bedacht.246 Uit empirisch onderzoek blijkt dat een overeenkomst bijna altijd binnen de termijn van 6

maanden wordt gesloten.247 Het komt met regelmaat voor dat de onderhandelingen slechts één dag duren.248 De kwaliteit van het overeengekomen medezeggenschapssysteem varieert aanzienlijk. Over het algemeen is het medezeggenschapssysteem op een gelijk niveau als de referentievoorschriften. Daarmee wordt recht gedaan aan het voor-en na beginsel. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de omzetting van het Duitse chemieconcern BASF. Het

toezichthoudend orgaan van de BASF bestaat uit 12 leden, waarvan er 6

werknemersvertegenwoordigers zijn.249 Deze ratio is in overeenstemming met het Duitse recht.250 Het komt echter ook voor dat de bescherming minder is dan de

referentievoorschriften.251 Het resultaat van de onderhandelingen bij het Duitse

marktonderzoeksinstituut GFK was dat 4 van de 10 leden van het toezichthoudend orgaan werknemersvertegenwoordigers moesten zijn.252 Aangezien de Duitse wet voorschrijft dat 50% van de leden werknemersvertegenwoordigers moeten zijn, is het niveau van

medezeggenschap bij GFK lager. Tenslotte kan het ook voorkomen dat een onderneming in het geheel geen medezeggenschap krijgt. Deze situatie deed zich voor bij de omzetting van de Hager Group. Als gevolg van verzet van de Franse delegatie werd het niet mogelijk om werknemersvertegenwoordigers te kunnen benoemen in het toezichthoudend orgaan.253

Voorheen viel de Hager Group onder het Mittbestimmungsgesetz en mochten de werknemers de helft van de leden van het toezichthoudend orgaan benoemen.254 Deze verslechtering van

246 Van Boxel 2011, p. 344

247 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Rehfeldt & Voss 2011, p. 44 (Empirisch onderzoek van Rehfeldt en Voss

toont aan dat 9 van de 10 vennootschappen binnen de 6 maanden een overeenkomst sloot)

248 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Cremers & Stollt & Vitols 2013, p. 118.

249 ETUI, http://ecdb.worker-participation.eu/show_factsheets_details.php?se_id=80&title=Established%20Ses,

geraadpleegd op 21 mei 2019.

250 Zie voetnoot 34.

251 Ten aanzien van de SE-richtlijn: Kluge & Stollt, Transfer 2011/17, p. 187.

252 ETUI, http://ecdb.worker-participation.eu/show_factsheets_details.php?se_id=180&title=Established%20Ses, geraadpleegd op 21 mei 2019. 253 ETUI, http://ecdb.worker-participation.eu/show_factsheets_details.php?se_id=38&title=Established%20Ses, geraadpleegd op 22 mei 2019. 254 ETUI, http://ecdb.worker-participation.eu/show_factsheets_details.php?se_id=38&title=Established%20Ses, geraadpleegd op 10 juli 2019.

de vennootschappelijke medezeggenschapsrechten is mogelijk te verklaren vanwege de absolute meerderheid van Franse leden in de bijzondere onderhandelingsgroep.255 De bovenstaande voorbeelden laten een grote diversiteit aan regelingen zien. Het is niet onaannemelijk dat de verschillen deels te verklaren zijn door de mate van invloed en de samenstelling van de bijzondere onderhandelingsgroep. Het is onwenselijk dat de uitwerking van een regeling afhankelijk is van factoren waarop de werknemers weinig invloed kunnen uitoefenen. Om een goede bescherming van de vennootschappelijke medezeggenschap te kunnen garanderen moet de contractsvrijheid worden ingeperkt.

4.3 Tussenconclusie

In het voorgaande werd duidelijk dat er drie uitzonderingen zijn die tot onderhandelingen verplichten. De eerste uitzondering die gebaseerd is op een drempelwaarde werkt ongelijkheid in de hand. De drempelwaarde verschilt per lidstaat en het leidt ertoe dat werknemers in de ene lidstaat meer kans maken op bescherming dan in een andere lidstaat. Tevens moet worden gesteld dat er niet alleen moet worden gekeken naar het aantal werknemers, maar ook naar andere factoren die in de lidstaten de toepassing van een vennootschappelijk

medezeggenschapsregime kunnen activeren. Met betrekking tot de tweede uitzondering werd duidelijk dat een kwantitatieve vergelijking kan leiden tot resultaten die tegenstrijdig zijn met het voor-en nabeginsel. Een kwalitatieve toets werd onwenselijk geacht vanwege de

moeilijkheid van het sluiten van een compromis op Europees niveau. Het beoordelen van de kwaliteit van elkaars medezeggenschapsrechten zou een onbegonnen taak zijn. Vandaar dat de kwantitatieve toets moet worden gehanteerd, ook al leidt zij tot tegenstrijdige resultaten. Ten aanzien van de derde uitzondering werd duidelijk dat het Hof van Justitie heeft

geoordeeld dat werknemersrechten in beginsel niet aan buitenlandse werknemers hoeven worden toegekend. Het onderhandelingsproces als gevolg van de derde uitzondering heeft daarom alleen effect wanneer er een Europese ondernemingsraad (EOR) in het leven wordt geroepen. De rechten die een Europese ondernemingsraad krijgt toebedeeld gelden namelijk in alle lidstaten.

Met betrekking tot het proces van onderhandelen moet worden benadrukt dat de partijen teveel contractsvrijheid toekomt. Deze contractsvrijheid ondermijnt de

eenvormigheid van het medezeggenschapssysteem in de lidstaten door zelfbedachte medezeggenschapssystemen mogelijk te maken. Daarnaast werd duidelijk dat de

255 ETUI, http://ecdb.worker-participation.eu/show_factsheets_details.php?se_id=38&title=Established%20Ses,

referentievoorschriften als een vangnet fungeren voor de onderhandelingen. Aan de hand van een voorbeeld werd duidelijk dat de toepassing van de referentievoorschriften in het

Nederlandse geval de medezeggenschap in het geheel kan uitsluiten. Dit lijkt mij niet het doel te zijn geweest van de referentievoorschriften en daarom moet deze regeling worden herzien. Het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen laat een grote variatie zien. Dit verschil in resultaat kan mogelijk worden verklaard door de mate van invloed en de samenstelling van de bijzondere onderhandelingsgroep. Het kan zelfs voorkomen dat de vennootschappelijke medezeggenschap van een minder niveau is dan het niveau dat voor de grensoverschrijdende omzetting bestond. Het lijkt mij daarom wenselijk dat de contractsvrijheid wordt ingeperkt. Ter afsluiting moet worden gesteld dat het huidige systeem van de bescherming van de vennootschappelijke medezeggenschap op Europees niveau onvoldoende werkt. In de

uitwerking van de regeling wordt duidelijk zichtbaar dat de regeling het gevolg is van een compromis. Het is echter opmerkelijk dat de Europese wetgever sinds de inwerkingtreding van de SE-richtlijn in 2001 geen hernieuwde spirit heeft gevonden om de gebreken uit de regeling aan te passen.

Hoofdstuk 5 Conclusie

De Europese wetgever heeft met het Richtlijnvoorstel grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen een goede stap gezet om tot een uniforme regeling voor

grensoverschrijdende omzettingen te komen. Vanwege de grote toename van het aantal grensoverschrijdende omzettingen en de aanhoudende vraag van advocaten om een wettelijke regeling kan het als een positieve ontwikkeling worden gezien dat deze regeling nu wordt geharmoniseerd.

Een harmonisering van de procedure voor grensoverschrijdende omzettingen is wenselijk, omdat het Europees Hof van Justitie de mogelijkheid tot grensoverschrijdende omzetting in het Polbud-arrest aanzienlijk heeft verruimd. Doordat het Hof oordeelde dat grensoverschrijdende omzettingen ook zijn toegestaan wanneer alleen de statutaire zetel wordt verplaatst, lijkt het voor vennootschappen mogelijk geworden om te kiezen onder welk vennootschapsrecht zij willen vallen. De mogelijkheid is dan ook aanwezig dat

vennootschappen zullen kiezen voor het recht met het minst dwingende vennootschappelijke medezeggenschapsrecht. Ook bij het Richtlijnvoorstel GOO wordt duidelijk dat de Europese wetgever een balans probeert te vinden tussen enerzijds het faciliteren van

grensoverschrijdende mobiliteit van rechtspersonen en anderzijds stakeholderbescherming. In het Commissievoorstel lijkt de voorkeur te worden gegeven voor de stakeholderbescherming door de incorporatie van de kunstmatige-constructietoets. In het aangepaste voorstel lijkt de grensoverschrijdende mobiliteit van rechtspersonen vrij spel te krijgen door het schrappen van voorgenoemde toets. Ik zou willen adviseren dat de Europese wetgever een eenvoudigere en duidelijkere toets voorschrijft voor de bescherming van werknemers. Daarmee wordt een evenwicht bereikt tussen grensoverschrijdende mobiliteit en stakeholderbescherming.

Het overeenkomen van een nieuwe toets wordt echter gecompliceerd door het gebrek aan harmonisatie op Europees gebied. Een nieuwe toets zou recht moeten doen aan het onderliggende voor-en-nabeginsel. Een toetsing aan het voor-en-nabeginsel lijdt echter niet tot gewenste uitkomsten, omdat de hoogste-aantal-doctrine mankementen vertoond. Deze doctrine maakt geen onderscheid tussen verschillende soorten medezeggenschapsrechten, zoals benoemings- of aanbevelingsrechten. Daardoor lijkt in theorie alsof er geen sprake is van aantasting van vennootschappelijke medezeggenschapsrechten, maar is de

beslissingsmacht van werknemers in de praktijk wel aangetast. Om dit probleem te

voorkomen moeten afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de vennootschappelijke medezeggenschapsrechten. Het maken van zulke afspraken lijkt op dit moment een

Door middel van het rechtmatigheidsonderzoek moet worden getoetst of de vennootschappelijke medezeggenschapsregeling voldoet aan de voorschriften van het Richtlijnvoorstel GOO. Het is een positieve ontwikkeling dat het Richtlijnvoorstel GOO een regeling kent voor de vaststelling van de vennootschappelijke medezeggenschap. Bij de toepassing van deze regeling zijn de uitzonderingen mijns inziens te snel van toepassing en is lastig te voorspellen tot welke uitkomsten het onderhandelingsproces en de toepassing van de referentievoorschriften kunnen leiden. De eerste uitzondering kan verplichten tot

onderhandelingen wanneer in de lidstaat van vertrek nog helemaal geen vennootschappelijke medezeggenschap aanwezig is bij de vennootschap. De tweede uitzondering werkt met de gebrekkige hoogste-aantal-doctrine en de derde uitzondering lijkt door het Europees Hof van Justitie en het nationale karakter van het vennootschappelijke medezeggenschapsrecht een zeer ruime reikwijdte te hebben gekregen.

De toepasselijkheid van de uitzonderingen garandeert daarentegen niet altijd dat aantasting van vennootschappelijke medezeggenschap wordt voorkomen. Of aantasting wordt voorkomen, hangt af van de samenwerkingsgedachte tussen bestuur en de bijzondere

onderhandelingsgroep. In paragraaf 4.2.2. werd duidelijk dat het uiteindelijke resultaat sterk afhankelijk is van de samenstelling en de mate van invloed van de bijzondere

onderhandelingsgroep. De samenstelling speelt met name een rol, omdat in paragraaf 2.2. duidelijk werd dat het niveau van vennootschappelijke medezeggenschap per lidstaat verschilt. Als de bijzondere onderhandelingsgroep wordt gedomineerd door leden uit een bepaalde lidstaat, is de mate van vennootschappelijke medezeggenschap afhankelijk van hoe in die lidstaat naar vennootschappelijke medezeggenschap wordt aangekeken. Vanwege dit soort feitelijke omstandigheden acht ik het wenselijk dat de contractsvrijheid wordt ingeperkt.

De referentievoorschriften worden gezien als het vangnet voor de vennootschappelijke medezeggenschap. Het is goed dat partijen moeten onderhandelen met in het achterhoofd de wetenschap dat bij gebreke van een overeenkomst de referentievoorschriften van toepassing zullen worden verklaard. Toch kan de focus op de hoogste-aantal-doctrine bij de keuze voor de referentievoorschriften van een lidstaat tot ongewenste resultaten leiden. Het is niet ondenkbaar dat de vennootschappelijke medezeggenschap wordt aangetast als gevolg van de toepassing van de referentievoorschriften. Ik acht het wenselijk dat het systeem van de referentievoorschriften wordt herzien.

In de inleiding werd de vraag gesteld of het Richtlijnvoorstel grensoverschrijdende omzetting voldoende waarborgen biedt om de vennootschappelijke medezeggenschapsrechten van werknemers bij een grensoverschrijdende omzetting te kunnen beschermen. Hoewel het

positief is dat er op dit moment een regeling voor vennootschappelijke medezeggenschap bestaat, zou ik deze vraag negatief willen beantwoorden. De regeling voor de vaststelling van de vennootschappelijke medezeggenschap kent op dit moment teveel gebreken. Het is

opmerkelijk dat de Europese wetgever sinds de inwerkingtreding van de SE-richtlijn in 2001 geen hernieuwde spirit heeft gevonden om de regeling aan te passen.

Bibliografie

Artikelen in tijdschrift Bellingwout (2009)

J.W. Bellingwout, ‘Cartesio: mijlpaal en doorbraak na Daily Mail’, Weekblad voor Fiscaal Recht 2009/6800, p. 217-227.

Bellingwout & Koerts (2012)

J.W. Bellingwout & M. Koerts, ‘Cartesio: drie jaar later …’, Weekblad voor Fiscaal Recht 2012/6935, p. 1728-1739.

Biermeyer & Meyer (2018)

T. Biermeyer & M. Meyer, ‘Chaos days and tragedy in EU legislation making on cross border corporate mobility?, Maastricht Journal of European and Comparative Law 2018/25, p. 3-6.

Bijkerk (2011)

E.O. Bijkerk, ‘Het spreekrecht van de ondernemingsraad nader belicht’, Vennootschap & Onderneming 2011/2, p. 26-29.

Boschma & Lennarts & Schutte-Veenstra & Van Veen (2018)

H.E. Boschma, M.L. Lennarts & J.N. Schutte-Veenstra & K. Van Veen, ‘Evaluatie wet bestuur en toezicht’, Ondernemingsrecht 2018/44, p. 263-279.

Davies (2003)

P.L. Davies, ‘Workers on the Board of the European Company?, Industrial Law Journal

GERELATEERDE DOCUMENTEN