• No results found

● Laptop met groene en rode sticker op de / en z ● USB stick voor backups

● Twee koptelefoons

● Antwoordformulieren in mapjes

● Leerlingenlijst met namen en nummers van te testen leerlingen ● Testschema’s (ook voor leerkracht)

● Map met instructies en testmateriaal ● Stopwatch

● Twee pennen ● Werkprocedure ● Beloningen: stickers

Dag van de eerste testafname:

● Zorg dat je minstens een kwartier voor aanvang van de lessen (of een kwartier voor het afgesproken moment) op de school aanwezig bent.

● Maak kennis met de betrokken leerkracht. Overleg met de leerkracht hoe het uit de klas halen en terugbrengen van de kinderen zal gaan verlopen.

● Regel de namenlijst met de leerkracht, waardoor je weet in welke volgorde de kinderen getest gaan worden. Dit moet ook van tevoren besproken worden.

● Geef de leerkracht het testschema met een namenlijst waarop aangegeven is in welke volgorde de leerlingen getest zullen worden.

● Ga na welke ruimte aanwezig is om bij het kind de taken af te nemen.

Verder:

● Teken op de leerlingenlijst aan welke kinderen je getest hebt. Schrijf datum en begintijd bij elke leerling op. Op het formulier dat in het mapje zit met testresultaten staat geen naam, maar wel de code, datum en begintijd, hierdoor blijft de anonimiteit gewaarborgd.

● Als een kind ziek en/of afwezig is, neem dan de volgende leerling uit het schema of verwissel het afwezige kind met een kind dat de volgende dag op hetzelfde dagdeel (ochtend/middag) getest moet worden. Denk erom dat je het schema dan goed bijwerkt.

● Als je duidelijk tijd tekort komt, stop dan met de afname en noteer in het logboek wat nog gedaan moet worden. Probeer de afgebroken afname op een later tijdstip af te maken.

Aan het einde van elke testdag:

● Laat het logboek, de schema’s en de mapjes met antwoordformulieren op school. ● Neem de map met het testmateriaal, de laptop etc. mee naar huis.

Als je klaar bent met een groep/klas neem je alle spullen (dus ook de mapjes) mee, zodat er niets op school blijft liggen, tenzij anders afgesproken.

Dag 1:

● Rakit woordenschat ● Leestaak ½ groep

● Auditieve Lexicale Decisietaak ● Benoemsnelheid

Woordenschat Rakit Benodigdheden

• Pen/potlood

• Testboekje met afbeeldingen • Scoreformulier

Algemene aanwijzingen

• Ga van tevoren na hoe de scoringsprocedure van de test verloopt en wat de afbreekregels zijn. • Zorg ervoor dat het kind min of meer ‘van boven af’ op de opgave kan kijken.

• Noteer de antwoorden zo onopvallend mogelijk.

Instructie bij afname

Leg het boekje open bij item A:

Item A:

Hier zie je vier plaatjes (aanwijzen). Als ik nu “pan” zeg, welk plaatje wijs jij dan aan? Indien fout: Nee, dat is geen pan. Kijk nog maar eens goed.

Indien goed: doorgaan.

Item B:

Welk plaatje hoort bij het woord snor?

Indien fout: Nee, dat is geen snor. Waar zie je wel een snor? Indien goed: doorgaan

Item C:

Welk plaatje hoort bij het woord “slapen”?

Indien fout: Dat is niet goed. Probeer het nog maar eens.

Indien goed: Bij de volgende plaatjes doen we hetzelfde. Ik zeg steeds een woord en dan moet jij aanwijzen welk plaatje erbij hoort.

DENK EROM: spreek duidelijk en herhaal het woord indien gewenst.

Tijd

Geef maximaal 30 seconden per item om te antwoorden.

Als het kind niets zegt, maak dan na ongeveer 20 seconden een opmerking als: Welke zou het zijn? Welk plaatje hoort bij het woord….? Na nog 10 seconden ga je door met het volgende item.

Als het kind zegt dat het het antwoord niet weet zeg je:

Kijk nog maar eens goed, misschien weet je het wel. “Welk plaatje hoort bij het woord…?”

Als je de indruk hebt dat het kind het echt niet weet (binnen 30 sec.), ga dan door met het volgende item. Zodra je als testleidster merkt, dat het kind zo maar wat aanwijst, dan maak je een opmerking als:

Of

Je doet het een beetje te vlug, je moet goed oppassen, eerst nadenken en dan pas aanwijzen.

Testafname

Bij groep 3 en 4 begin je met item 16 en gaat door t/m item 60. Bij groep 5 begin je met item 26 en gaat door t/m item 60. (LET OP: AFBREEKREGELS)

AFBREKEN

Afbreken nadat 4 opeenvolgende items fout zijn gemaakt, maar maak wel het betreffende blok items af. In sommige gevallen moet na het afbreken teruggegaan worden naar makkelijkere items:

Voor groep 3 en 4 geldt:

• Indien na item 16 vier opeenvolgende items fout gemaakt worden, maak dan item 6 t/m 15. Voor groep 5 geldt:

• Indien na item 26 vier opeenvolgende items fout gemaakt worden, maak dan item 16 t/m 25. SCORING

Omcirkel op het antwoordblad het alternatief dat het kind aanwijst. De alternatieven zijn genummerd van 1 tot 4. Nummer 1 is linksboven (vanuit het kind gezien!), nummer 2 rechtsboven, nummer 3 linksonder en nummer 4 rechtsonder.

Het niet weten van een antwoord wordt fout gerekend.

Indien het kind het aanvankelijk gegeven antwoord onmiddellijk daarna verbetert, vraagt de testleidster nogmaals wat het goede antwoord is. Dit laatste antwoord wordt als definitief beschouwd.

De geletterde items (A t/m H) zijn bedoeld om de test duidelijk te maken en zijn tijdens de test een stimulans voor de minder goede kinderen.

Leestaak Benodigdheden: ● Leeslijst ● Scoreformulier ● Een stopwatch/telefoon ● Pen

Zie testschema of kind wel/niet de leestaak moet doen.

Instructie

Begin met de oefenopgaven. Houd de echte opgaven nog even afgedekt met een wit a4tje. Hier heb ik

een lijst met woorden. Wil jij die zo (wijs aan op de kaart) van boven naar beneden hardop lezen. Probeer het zo snel mogelijk te doen, maar niet zo snel dat je fouten gaat maken. Dus doe het wel goed. Voordat we gaan beginnen, gaan we eerst even oefenen. Lees deze woorden maar hardop voor.

Geef feedback. Als het kind het goed gedaan heeft, zeg je goed gedaan, je deed het snel en goed. Let op dat het kind de bedoeling van de opdracht snapt. Hij/zij moet dus door hebben dat snelheid wel belangrijk is. Bij een kind dat duidelijk niet door heeft dat snelheid ook belangrijk is kun je zeggen: Goed gedaan,

maar probeer het ook snel te doen. Bij een kind dat duidelijk te snel leest en daardoor veel fouten maakt

zeg dan: Goed gedaan, maar let op, probeer zo min mogelijk fouten te maken.

We gaan nu echt beginnen. Heb je nog vragen? Zo ja, beantwoord de vragen. Zo nee, pak de echte

opgaven erbij. Oké, dus denk erom noem de woorden zo snel mogelijk op en probeer geen fouten te

maken. Als ik nu zeg mag je beginnen met lezen. NU! Nadat de kinderen de lijst eerst 1 keer snel en

nauwkeurig hebben gelezen gaan ze dezelfde woorden nog een keer lezen. Sommige woorden waren

best lastig. Nu mag je de woorden nog een keer lezen. Deze keer hoef je het niet zo snel mogelijk te doen. Probeer het rustig en goed te doen. Heb je nog vragen? Zo ja, beantwoord de vragen. Zo nee,

Auditieve Lexicale Decisietaak Benodigdheden:

● Laptop

● 2 koptelefoons

Je hoort straks een woord waarvan jij moet zeggen of het een echt woord is of niet. Als ik bijvoorbeeld zeg BEER. Denk jij dat BEER bestaat?

Wanneer het kind het goede antwoord geef zeg je: ja, BEER is inderdaad een echt woord.

En als ik zeg PIF. Is dat een echt woord; bestaat PIF?

Wanneer het kind het goede antwoord geef zeg je: nee, PIF dat is inderdaad geen echt woord. Het

bestaat niet. Wanneer het kind het nog niet snapt leg je nog een keer uit wat de bedoeling is. Evt. nog een

keer oefenen door het woord STOEL en TRIS.

Zo meteen ga je naar een heleboel woorden luisteren. Probeer steeds goed te luisteren wat gezegd wordt. Als je het woord hebt gehoord, probeer dan zo snel mogelijk te bedenken of het woord echt bestaat of dat het een onzinwoord is.

Ik ga de woorden niet zeggen, maar we gaan de computer gebruiken.

Het gaat zo. Eerst komt op het scherm een plusje. Dat plusje betekent ‘Let op’ er komt nu een woord. Dat woord kun je horen in je koptelefoon.

Als je denkt dat het een echt woord is, dus het bestaat, dan druk je snel op de groene toets. Als het woord niet bestaat, dus als het een onzinwoord is, dan druk je zo snel mogelijk op de rode toets.

Zet de laptop intussen klaar.

Voordat je begint met oefenen nog even samenvatten wat de bedoeling is: Dus: je hoort steeds een

woord. Probeer bij elk woord zo snel mogelijk te bedenken of het een echt woord is of niet. Bij een echt woord druk je op de groene toets, en bij een onzinwoord druk je op de rode toets. Probeer het zo snel mogelijk te doen, maar denk erom, ga niet zo snel dat je fouten gaat maken. Dus denk wel eerst na voordat je op de toets drukt. Houd je vingers alvast boven de toetsen.

Voor we beginnen gaan we eerst oefenen. Zet de koptelefoon maar op je hoofd. Zit hij goed? Dan gaan we beginnen.

Als het goed gaat en de leerling het begrijpt kan je beginnen met de rest van de woorden. Zeg dan: goed

gedaan, heb je nog vragen? Zo ja, beantwoord deze dan eerst.

Wanneer het kind het nog erg ingewikkeld vindt leg je het nog een keer uit zoals het hierboven is beschreven. Zeg dan: Nou dit is best lastig he, ik zal het nog een keer uitleggen. Kind zelf een woord

dat niet bestaat laten bedenken.

Voordat je begint met de eigenlijke taak: Dit waren de oefenwoorden. Nu gaan we nu echt beginnen.

Denk eraan, probeer het zo snel mogelijk te doen, maar zonder fouten te maken. (Controleren of de

vingers bij de toetsen zijn en anders even zeggen houd je vinger maar weer bij de toetsen). Wanneer je merkt dat een kind te snel antwoord geeft kan je de test onderbreken tijdens een - en aangeven: zorg dat je wel goed nadenkt over je antwoord en altijd wachten met antwoord geven

totdat je het hele woord hebt gehoord.

Wanneer de taak klaar is, zeg je: goed gedaan je bent klaar. Nu zullen we verder gaan met de

volgende taak. Tijdens de taak:

Tijdens de echte taak wordt geen feedback of uitleg meer gegeven. In alle gevallen geldt: doe niks zolang het kind nog een toets moet indrukken. De testleider geeft tempo aan na het woord klikken voor het volgende item wanneer de – in het scherm staat (niet te snel / langzaam). Er is een pauze na 60 items van 2 a 3 minuten. Even kletsen met kind hoe het gaat, je bent al op de helft, je doet het goed. Na de pauze gaan we weer verder doe het weer zo snel en nauwkeurig mogelijk (opletten of de vingers klaar staan anders even herhalen).

Benoemsnelheid Letters Benodigdheden:

● De RAN oefenstrook met letters en de RAN testkaart met letters ● Een stopwatch/telefoon

● Pen om de antwoorden bij te houden

● Scoreformulier om de antwoorden bij te houden

Instructie:

Leg de oefenstrook neer. Je ziet hier een kaart met allemaal letters door elkaar (d, a, o, p en s). Ik wil

graag weten hoe ze heten. Wijs aan op de oefenkaart. Je mag hier beginnen. Probeer het eens en sla geen letters over.

Na de oefenstrook:

Als het kind een letter fout zegt dan corrigeer je die letter. Je gaat daarna verder met de instructie hierna.

Je ziet nu dadelijk een kaart met nog meer letters. Die ga je ook noemen. Zo: wijs aan van links naar

rechts, regel voor regel. Probeer het zo snel mogelijk, maar denk erom, sla geen letters over en je

moet proberen geen fouten te maken. Dus: zo snel mogelijk opnoemen, maar geen fouten maken. Klaar? Dan mag je nu beginnen.

Je start de stopwatch zodra je hebt gezegd dat het kind mag beginnen. Zorg dat je tijdig het begin van de volgende regel aanwijst, alleen het begin aanwijzen.

Als het kind klaar is zeg je: goed gedaan. Nu gaan we het nogmaals doen, maar dan met cijfers.

Scoring

Je noteert het aantal seconden dat het kind erover doet om de letters te lezen. Je noteert ook het aantal fout benoemde letters. Indien een kind zichzelf corrigeert, dan telt de eerste realisatie niet als fout. Dus de fout benoemde letters, de overgeslagen letters en de tijd noteren.

Benoemsnelheid Cijfers Benodigdheden

● De RAN oefenstrook met cijfers en de RAN testkaart met cijfers ● Een stopwatch/telefoon

● Pen om de antwoorden bij te houden

● Scoreformulier om de antwoorden bij te houden

Instructie:

We gaan bijna hetzelfde doen als we hiervoor hebben gedaan. Hier zie je een strook met allemaal cijfers door elkaar (1, 3, 5, 6 en 8). Ik wil graag weten hoe ze heten. Je mag hier beginnen. Probeer maar eens en sla geen cijfers over.

Na de oefenstrook:

Als het kind een cijfer fout zegt corrigeer je het getal. Je gaat daarna verder met de instructie. Je ziet nu

dadelijk een kaart met nog meer getallen. Net als bij de letters ga je deze ook noemen. Je begint weer hier en gaat dan zo verder. Zo: wijs aan van links naar rechts, regel voor regel. Probeer het weer zo snel mogelijk te doen, maar denk erom, sla geen getallen over en probeer zo min mogelijk fouten te maken. Klaar? Dan mag je nu beginnen.

Je start de stopwatch zodra je hebt gezegd dat het kind mag beginnen. Zorg dat je tijdig het begin van de volgende regel aanwijst, alleen het begin aanwijzen.

Als het kind klaar is zeg je: goed gedaan.

Scoring

Je noteert het aantal seconden dat het kind erover doet om de cijfers te lezen. Je noteert ook het aantal fout benoemde cijfers. Indien een kind zichzelf corrigeert, dan telt de eerste realisatie niet als fout. Dus de fout benoemde cijfers, de overgeslagen cijfers en de tijd noteren.

Dag 2:

● Spelpraattaak ● Eenminuuttest EMT ● Klepel

● Fonologisch bewustzijn taak ● Leeslijsten

Spel Praat Taak Benodigdheden:

● Laptop

● 2 koptelefoons

● Scoreformulier Spel Praat Taak

Algemene aanwijzingen:

- Zet het kind voor de computer neer.

- Zorg ervoor dat de notering op het scoringsformulier zo onopvallend mogelijk gebeurt.

- Zorg dat de laptop klaar staat met het programma van de taak aan, zodat je met één druk op de knop het voorbeeld kan laten starten.

Instructie:

Je hoort straks iemand die niet helemaal goed kan praten. Ze weet nog niet helemaal hoe ze de woorden goed uit moet spreken. Nadat zij een woord heeft gezegd, moet jij proberen het te verbeteren. Jij moet het woord dan goed zeggen. Je hoort bijvoorbeeld rùzie. Dat is niet goed gezegd toch? Dan zeg jij ruzie, want dat is wel het goede woord. Als ik zeg ègel, kan jij dan zeggen wat het goede woord is?

Wanneer het kind het goede antwoord geeft zeg dan: Ja ègel wordt egel. Wanneer het kind het fout heeft zeg: Nee, ègel wordt egel. Wanneer het kind het niet snapt leg je nog een keer uit wat de bedoeling is.

Nu ga ik de woorden niet steeds zeggen. We gaan ze luisteren op de computer.

Op het scherm komt steeds een plusje, wanneer je dat plusje ziet hoor je ook het woord. Wanneer je het hele woord hebt gehoord, probeer dan zo snel mogelijk het goede woord te zeggen, maar niet zo snel dat je fouten gaat maken. Dus doe het wel goed. Probeer pas te gaan praten als je het hele woord gehoord hebt en als je weet wat je wilt gaan zeggen, zodat je in een keer het goede woord kan zeggen.

Als het kind het nog niet helemaal snapt zeg je dit wat schuingedrukt staat. Daarna ga je verder met het dikgedrukte dat niet meer schuin staat:

Je hoort straks dus steeds een woord dat niet goed gezegd wordt. Jij moet het woord dan goed zeggen. Probeer dit zo snel mogelijk te doen, maar niet zo snel dat je fouten gaat maken. Dus doe het wel goed. Zeg het woord steeds in één keer.

Heb je nog vragen? Let op dat je voldoende ruimte geeft om eventuele vragen te stellen. Wanneer het

kind een vraag heeft dan beantwoord je deze. Sluit je antwoord af met: Snap je dat? en Heb je misschien

nog een vraag? Wanneer het kind geen vragen meer heeft ga je verder.

Voor we beginnen gaan we eerst oefenen. Zet de koptelefoon maar op je hoofd. Controleer of de

koptelefoon goed zit en let tijdens de voorbeelden goed op of deze goed blijft zitten en geen hinder veroorzaakt.

Zet de voorbeelden aan. Er komen nu 4 oefenopgaven.

Na de oefenopgaven:

Als het goed gaat en de leerling het begrijpt kun je beginnen met de rest van de woorden.

Zeg dan: Goed gedaan. Heb je nog vragen? Zo ja beantwoord deze eerst. Dan gaan we nu echt

beginnen. Maar vergeet niet, zeg het woord pas als je het hele woord kunt zeggen.

Wanneer een kind moeite heeft met de woorden leg je het nog een keer rustig uit zoals dat hiervoor is beschreven. Zeg dan: Nou dat is best lastig hè, ik zal het nog een keer uitleggen.

Wanneer de taak af is zeg je: Goed gedaan je bent klaar.

Tijdens de taak:

Tijdens de echte taak wordt geen feedback of uitleg meer gegeven. Er is slechts één situatie waarbij er iets ondernomen moet worden. Dat is wanneer de kinderen veel te snel gaan antwoorden en niet meer goed nadenken over hun antwoord.

In alle gevallen geldt: Doe niks zolang het kind nog een antwoord moet geven. Wacht tot het antwoord is gegeven. Wanneer een kind vraagt welk woord er gezegd werd, zeg dan: ga maar af op wat jij denkt

dat je gehoord hebt.

Er verschijnt telkens een plusje op het scherm wanneer het woord klinkt. Dit plusje verdwijnt wanneer er antwoord gegeven wordt. Wanneer dit antwoord uitblijft verdwijnt het na 8 seconden.

Vastleggen:

Door te klikken met de muisknop wanneer een kind het woord zegt leg je de ruwe snelheid vast. Met het scoreformulier hou je bij of het kind het juiste antwoord geeft en of het antwoord geldig is. Dit doe je door kruisjes te zetten. Zet een kruisje bij onjuist wanneer een kind het woord niet goed heeft gezegd. Zet een kruisje bij ongeldig wanneer de muisklik voor de snelheid ongeldig was, wanneer het kind

bijvoorbeeld nog niet het hele woord zei toen je klikte.

Procedure voor de testleider:

● Plusje verschijnt, wordt het woord gezegd, klik op de muis wanneer het kind begint met praten ● Schrijf op of het goed (de juiste uitspraak) en geldig (op het juiste moment geklikt met de muis) is ● Klik nog een keer voor het volgende woord

GERELATEERDE DOCUMENTEN