• No results found

Probleemstelling en onderzoeksvragen

119 De probleemstelling voor dit evaluatieonderzoek luidt als volgt:

In hoeverre heeft de erkenningscommissie in de afgelopen jaren sinds de oprichting gefunctioneerd op de manier zoals werd beoogd, doen zich hierin knelpunten voor en in hoeverre behoeft de manier van werken aanpassing?

120 Aanvullend op deze hoofdvraag worden in het onderzoek ook de volgende onderwerpen betrokken:

(a) De mogelijkheid en wenselijkheid van verbreding van de taken van de erkenningscommissie met het toetsen in andere sectoren Op het ministerie van Justitie zijn goede ervaringen opgedaan met het werk van de erkenningscommissie. Die goede ervaringen leiden tot een behoefte aan dezelfde soort toetsing in andere sectoren van het justitieveld. Daarbij komt dat in de toekomst minder beoordelingen van gedragsinterventies worden verwacht waardoor er capaciteit vrijkomt. Concreet is de vraag gesteld de mogelijkheid en wenselijkheid van uitbreiding naar de volgende sectoren te onderzoeken:

(i) Diagnose-instrumenten; (ii) Penitentiaire Programma’s; (iii) Forensische zorg;

(b) De mogelijkheid en wenselijkheid van het harmoniseren van de taken van de

Erkenningscommissie Justitie met die van de Erkenningscommissie Jeugdinterventies. Vanuit de overheid wordt het als onwenselijk gezien dat een gelijksoortige toetsing door twee verschillende instanties wordt verricht. Dit leidt tot versnippering en onduidelijkheid voor het veld.

Inleiding 33 Daarom is door de minister van Justitie in een spoeddebat in 2008 over probleemjongeren toegezegd dat de mogelijkheid tot harmoniseren van de twee commissies onderzocht zou worden9.

121 Deze doelstellingen worden vertaald naar de volgende onderzoeksvragen.

Onderzoeksvraag 1: Hoe waren de commissie en andere partijen beoogd te functioneren? (a) Welke (sub)taken heeft de erkenningscommissie opgedragen gekregen (toetsende taak,

adviserende taak en communicatietaak)?

(b) Welke taken hebben andere actoren in het beoordelingsproces (en de borging van de uitvoering) gekregen?

(c) Welke rolopvatting was voor de erkenningscommissie beoogd? (d) Hoe was het beoordelingsproces volgens de plannen ingericht? (e) Hoe groot was de beoogde werklast voor de erkenningscommissie?

Onderzoeksvraag 2: Hoe heeft de erkenningscommissie gefunctioneerd?

(a) Hoeveel gedragsinterventies zijn ingediend en hoe zijn deze beoordeeld in termen van resultaat en scores per criterium?

(b) Hoe zijn de beslissingen tot stand gekomen? Zijn hierbij nog knelpunten opgetreden? Zijn er veranderingen in de procedures doorgevoerd in de tijd?

(c) Hoe werkbaar zijn de beoordelingscriteria gebleken? Is er ruimte voor verbetering? (d) Heeft de erkenningscommissie haar besluiten helder naar indieners en andere betrokkenen

gecommuniceerd?

(e) In hoeverre komt de benodigde capaciteit van de erkenningscommissie overeen met de beoogde capaciteit en is deze toereikend?

(f) In hoeverre zijn de betrokkenen van mening dat de erkenningscommissie zorgvuldig, deskundig en onafhankelijk is gebleken? Hoe vaak is gebruik gemaakt van het verschoningsplicht bij de beoordeling van gedragsinterventies?

(g) In hoeverre heeft de erkenningscommissie helder gecommuniceerd over gedragsinterventies die wel en niet in aanmerking komen voor beoordeling?

(h) In hoeverre zijn de betrokkenen van mening dat de werkzaamheden van de erkenningscommissie bijdragen aan het verminderen van recidive?

(i) Welke adviezen heeft de erkenningscommissie aan de minister van Justitie gegeven en hoe zijn die ontvangen?

(j) Hoe is de samenwerking van de erkenningscommissie met de beleidsdirecties en de indieners?

Inleiding 34 Onderzoeksvraag 3: Hoe hebben de andere betrokken organisaties gefunctioneerd?

(a) Welke overwegingen bij de indiener hebben geleid tot het al dan niet indienen van een interventie? In hoeverre zijn de beoordeling(en) inclusief toelichting van de

erkenningscommissie hierbij bepalend geweest?

(b) Hoe verhoudt het totale aanbod zich tot het gewenste aanbod met betrekking tot gedragsinterventies zoals vastgelegd in onderliggende rapporten?10

(c) In welke mate heeft de inspanning van het WODC geleid tot een betere score op het kwaliteitscriterium ‘evaluatie’ (criterium 10) tot meer (voorlopig) erkende interventies? (d) Hoe hebben de als indieners aangewezen organisaties hun ‘poortwachterfunctie’ vervuld?11

(e) Hoe werkbaar zijn de vereisten voor het indienen van een interventie gebleken? (f) Wat was de kwaliteit van de ingediende programma’s?

(g) Hoe hebben de beleidsdirecties de indieners in het proces aangestuurd? (h) Wat hebben de beleidsdirecties en indieners gedaan met de oordelen van de

erkenningscommissie? Hebben zij aanbevelingen van de erkenningscommissie opgevolgd, zo ja hoe en zo nee, waarom niet?

(i) Hoe hebben de beleidsdirecties en de indieners (en eventueel andere uitvoerende

organisaties) gewaarborgd dat gedragsinterventies ook op de juiste wijze worden uitgevoerd?

Onderzoeksvraag 4: Is het mogelijk en wenselijk om de taken van de commissie uit te breiden met bijvoorbeeld het toetsen van diagnose-instrumenten en Penitentiaire Programma’s? (a) Welke voordelen worden van een uitbreiding verwacht?

(b) Welke competenties ontbreken er bij de erkenningscommissie om extra taken op te nemen? (c) Welke potentiële conflicten kunnen door een uitbreiding ontstaan?

(d) Hoeveel extra middelen zou een uitbreiding vergen?

10 Rapport ‘Gedragsinterventies’ (januari 2005) gericht op (ex-)gedetineerden door de werkgroep ‘Interventies’, het Rapport ‘Gedragstrainingen voor reclasseringscliënten’ door de werkgroep ‘Extramurale Gedragsinterventies’ (begin 2007) en het rapport ‘afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquenten’ (eind 2007).

11 Hierbij wordt geduid op de eis dat een (semi-)commerciële organisatie alleen een gedragsinterventie ter beoordeling kan indienen met tussenkomst van een indiener.

Inleiding 35 Onderzoeksvraag 5: Is het mogelijk en wenselijk om de criteria en werkwijzen van de

Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie en de Erkenningscommissie Jeugdinterventies te harmoniseren?

(a) Wat zijn de belangrijkste verschillen/overeenkomsten in doelstelling, criteria, procedures en werkwijze tussen de twee commissies?

(b) Welke voordelen worden van een harmonisatie verwacht?

(c) Waar voorzien betrokken partijen problemen bij een eventuele harmonisatie?