• No results found

Al eeuwenlang worden er belastingen geheven. De belastinginkomsten worden gebruikt om de Nederlandse rechtsstaat draaiende te houden. Vroeger, vanaf het begin van de 20e eeuw, dienden de belastingen enkel om de gewone uitgaven van de Staat te bekostigen. Voor andere doeleinden werden belastingen niet gebruikt.1 Tegenwoordig kan de overheid belastingen op verschillende manieren inzetten, zoals de belastingen inzetten als instrument om gedrag te beïnvloeden. Dit wordt instrumentalisme genoemd.2 De overheid poogt hiermee door middel van belastingheffing niet-fiscale doelstellingen te bereiken door het gedrag van mensen te beïnvloeden bij het maken van (rationele) keuzes. Eén van de voorbeelden van instrumentalisme is het verbeteren van het milieu middels het belastingrecht.

Er zijn talloze manieren om het milieu te verbeteren. De doelstelling die centraal staat in dit onderzoek naar instrumentalisme is vergroening van automobiliteit. Eén van de opties is om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen en hiermee klimaatverandering tegen te gaan. De aanleiding tot verbetering van het milieu is de Europese Unie. De Europese Unie wil wereldwijde

klimaatverandering tegengaan. Om dit te bewerkstelligen wil zij onder andere de broeikasgassen verminderen. Hiertoe heeft de Europese Unie beleid en doelstellingen ontwikkeld in de vorm van een richtlijn, waaraan de lidstaten van de Europese Unie gebonden zijn.3 De huidige doelstelling van de Europese Unie is een emissiereductie van 20% of meer voor 2020, onder meer gericht op

automobiliteit.

Nederland heeft voornoemde doelstellingen verwoord in het Energieakkoord.4 Om deze

doelstellingen te kunnen bereiken gaat Nederland de mobiliteit aanpakken.5 Mobiliteit (personen- en goederenvervoer) zorgt namelijk voor ongeveer 85% van de totale CO2-uitstoot.6 De Nederlandse overheid wil dit onder andere realiseren door de stimulering van gebruik van elektrische auto’s7, omdat deze auto’s geen CO2 uitstoten en dus bijdragen aan de vermindering van CO2-uitstoot. Deze stimulering wil de overheid bereiken door allerlei fiscale voordelen toe te kennen aan elektrische auto’s.8 Deze fiscale voordelen worden vormgegeven door fiscale stimuleringsregelingen en zijn aanwezig in verschillende belastingwetten zoals Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, waarin de belastingplichtige van motorrijtuigenbelasting wordt vrijgesteld indien hij over een elektrische auto beschikt.

Aan wetgeving worden vele kwaliteitseisen gesteld om een goed functionerende rechtsstaat te behouden.9 Wetgeving dient rechtvaardig en rechtmatig te zijn, maar ondertussen moet wetgeving ook voldoen aan eisen van uitvoerbaarheid en toegankelijkheid. Daarnaast dient wetgeving ook doeltreffend en doelmatig te zijn. Subsidiariteit is ook een kwaliteitseis die niet mag ontbreken.10 Het is voor de wetgever geen eenvoudige taak om de wetgeving tegelijk aan al deze eisen te laten voldoen, omdat veel van deze eisen tegenstrijdigheden inhouden.

1 Tuk 1970, § 2.

2 Niessen 1997, § 2.

3 Richtlijn 2003/87/EG.

4 Energieakkoord 2013.

5 Energieakkoord 2013, p. 100.

6 Klimaatagenda 2013, p. 38.

7 Elektrisch Rijden in de versnelling 2015, p. 2.

8 Elektrisch vervoer in Nederland 2017, p. 28.

9 Gribnau 2012, p. 13.

10 Kamerstukken II 1990/91, 22008, 1-2, p. 22-32.

6 Een veel voorkomend kritiekpunt op het instrumentalisme is dat de instrumentalistische wetgeving vaak niet aan dergelijke kwaliteitseisen voldoet, zoals met name de rechtszekerheid en effectiviteit.

Gribnau is van mening dat fiscaal instrumentalisme een gebrek aan respect toont voor fundamentele rechtswaarden. De fiscale stimuleringsregelingen grijpen in op de vrijheid van de burger.11 Jansen vindt dat het fiscaal instrumentalisme uit de hand is gelopen. Hij ziet het instrumentalisme inbreuk maken op het draagkrachtbeginsel. Daarnaast noemt hij het cadeaueffect als nadeel van

instrumentalisme: ‘’een fiscale beloning voor gedrag dat ook zonder de fiscale prikkel al werd vertoond.’’12 Ook Van Lint vraagt zich of hoe het met de fundering van de belastingwetgeving is gesteld. Hierbij beveelt hij de wetgever aan om het instrumentalisme te heroverwegen en zich te richten op de fundamentele uitgangspunten van het belastingrecht. 13 Hij verwijst hierbij naar de

‘aanwijzingen voor de regelgeving’, waarin onder andere duidelijkheid, handhaafbaarheid en evenredigheid in terug komt. 14

Met dit onderzoek wordt de instrumentalistische wetgeving omtrent vergroening van automobiliteit getoetst. Deze toetsing moet aantonen in hoeverre betreffende wetgeving voldoet aan het

rechtszekerheidsbeginsel. Het beginsel van rechtszekerheid is een onderdeel van het

overkoepelende begrip rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid kan namelijk worden onderscheiden in drie bestanddelen: rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en rechtszekerheid.15 Om dit onderzoek niet te breed te laten zijn, is er gekozen om het rechtszekerheidsbeginsel te toetsen. Een belangrijke functie van het recht is namelijk om rechtszekerheid te verschaffen. Bij de veelvuldig wijzigende

instrumentalistische wetgeving kan de rechtszekerheid onder druk komen te staan, hetgeen ik met dit onderzoek wil aantonen.

Hoofdstuk 1.1.2: Maatschappelijke relevantie

De financiële ondersteuning van elektrische auto’s, door middel van fiscale voordelen, is een belastinguitgave voor de Nederlandse overheid. Belastinguitgaven bestaan uit zowel fiscale stimuleringsregelingen als fiscale ontmoedigingsregelingen. Beide zijn inkomensbeperkende maatregelen.16 Uit het rapport ‘Zicht op belastingverlichtende regelingen’ van de Algemene Rekenkamer volgt dat het minimale totale financieel belang van belastinguitgaven ongeveer €97,6 miljard is in 2016, gebaseerd op de cijfers uit de Miljoenennota 2017.17 De uitgaven van de

Nederlandse overheid zijn circa €277 miljard in 2017, gebaseerd op de cijfers uit de Miljoenennota 2018.18 De belastinguitgaven vormen dus een groot onderdeel (36,9%19) van de totale uitgaven. De omvang van de relevante uitgaven voor de stimulering van de elektrische auto is € 176 miljoen in 2017.20

11 Gribnau 2012, § 5.

12 Oenema & Evers 2012, § 3.

13 Van Lint 2016, p. 4.

14 Aanwijzingen voor de regelgeving 2018, § 2.6, 2.7 en 2.11.

15 Gribnau 2006, § 2.

16 Kamerstukken II 2016/17, 32140, 30, p. 5-6.

17 Kamerstukken II 2016/17, 32140, 30, p. 12.

18 Kamerstukken II 2017/18, 34775, 1, p. 3.

19 Het totale financiële belang van de fiscale stimuleringsregelingen is vooralsnog alleen bekend over 2016. De totale uitgaven van de Nederlandse overheid zijn in 2016, volgens de Miljoenennota 2017, €264,4 miljard.

20 Kamerstukken II 2017/18, 34775, 1.

7 De totale uitgaven van België zijn in 2017 €40,9 miljard.21 Het laatst bekende budgettaire belang was

€26,1 miljard in 2015, hetgeen volgt uit de Belgische middelenbegroting.22 De fiscale uitgaven van België omvatten dus 63,8% van de totale uitgaven. In 2010 omvatte het budgettair belang van de totale fiscale stimuleringsregelingen ongeveer 18% van de totale uitgaven in 2010.23 Het financiële belang is dus niet te verwaarlozen in beide landen.

De Algemene Rekenkamer deed in Nederland al eerder onderzoek naar de effectiviteit van de inzet van fiscale stimuleringsregelingen in 1997, 2003, 2008 en 2017.24 De rode lijn uit de rapporten van de Algemene Rekenkamer is dat er geen totaalbeeld beschikbaar is van de fiscale regelingen die

Nederland heeft. Het inzicht in de beoogde doelen en effecten ontbreekt voor een groot deel. Van veel regelingen is daarnaast het financieel belang niet bekend. Daarnaast ontbreekt in veel gevallen de informatievoorziening aan het parlement en worden bepaalde regelingen niet of nauwelijks geëvalueerd. Het feit dat er zo weinig bekend is over fiscale stimuleringsregelingen is zorgwekkend, vooral over de lange reeks van jaren.

In 2016 is de voortgang van het elektrisch rijden in Nederland geëvalueerd. De conclusie uit het rapport is dat de fiscale stimulering een grote invloed heeft gehad op met name de verkoop van elektrische auto’s in Nederland.25 In dit rapport is echter niet ingegaan op de effecten voor het klimaat door de toename van verkoop van elektrische auto’s. In het rapport wordt enkel gesteld dat elektrische auto’s zorgen voor een reductie van CO2-uistoot26, maar er is niet getoetst in hoeverre de reductie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en in welke mate de fiscale stimuleringsregelingen hieraan hebben bijgedragen.

Daartegenover hangt de Nederlandse voormalig Staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes het standpunt aan dat vergroening van automobiliteit tot nu toe geen enkel klimaateffect heeft gehad, en dan met name gericht op de fiscale voordelen voor hybride auto’s. Nederland zou €6 miljard hebben uitgegeven aan vergroening van automobiliteit en volgens staatssecretaris Wiebes heeft het nul klimaateffect opgeleverd door het zogenaamde waterbedeffect. Het waterbedeffect houdt, in dit geval, in dat de CO2-reductie in Nederland zou leiden tot een verhoogde CO2-uitstoot in andere landen van Europa. Volgens Wiebes is het dan ook niet nuttig om enkel de Nederlandse CO2-uitstoot te reduceren, omdat het probleem niet stopt bij de Nederlandse landsgrens. Dit vertelde hij in een interview met AutoWeek in 201627, maar ook was dit standpunt te lezen tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II in 201628, dat inmiddels in werking getreden is.

Naast het budgettaire belang van fiscale stimuleringsregelingen, wat overigens niet het primaire onderwerp van dit onderzoek is, is ook sprake van een juridisch belang. Het gevolg van wetgeving die niet voldoet aan de kwaliteitseisen is, dat de burger niet meer kan vertrouwen op dergelijke

wetgeving en dit ondermijnt de Nederlandse rechtsstaat.29 Zoals Boer zegt: ‘’Fiscale instrumenten dienen niet alleen binnen budgettaire kaders te blijven, maar evenzeer binnen juridische kaders.’’30

21 ‘De Vlaamse begroting in cijfers’, Vlaanderen.be 2 april 2018.

22 Middelenbegroting, p. 11.

23 Pacolet & Strengs 2011, p. 21.

24 Kamerstukken II 1998/99, 26452, 1-2; 2002/03, 28831, 1-2; 2007/08, 26452, 5-6; 2016/2017 32140, 30.

25 Kamerbrief over voortgangsrapportages groene groeibeleid, § 3.

26 Terugblik en vooruitblik op het beleid voor elektrisch vervoer 2016, p. 17.

27 AutoWeek nr. 32, p. 24-28.

28 Handelingen II 2015/16, 26, 5, p. 27.

29 Steenbergen & Gribnau 2016, § 1.

30 Boer 2013, p. 33.

8 Het is van belang om te weten of de fiscale stimuleringsregelingen voldoen aan de juridische

kwaliteitseisen, omdat de wetgeving omtrent stimuleringsregelingen anders niet genoeg

rechtszekerheid kan bieden aan de burger, hetgeen in strijd is met de algemene rechtsbeginselen.

Hoofdstuk 1.1.3: Probleemstelling en deelvragen De probleemstelling van dit onderzoek luidt als volgt:

Is het inzetten van fiscale stimuleringsregelingen inzake vergroening van automobiliteit door de Nederlandse overheid in strijd met de duurzaamheid en duidelijkheid van belastingwetgeving en wat kan op dit gebied geleerd worden van de Belgische inzet van fiscale stimuleringsregelingen?

De deelvragen die aan de orde komen, zijn als volgt:

 Wat houdt fiscaal instrumentalisme in en welke fiscale stimuleringsregelingen inzake vergroening van automobiliteit hanteren Nederland en België?

 Wat houdt duurzaamheid en duidelijkheid als onderdeel van het rechtszekerheidsbeginsel in en welke eisen omtrent duurzaamheid en duidelijkheid worden gesteld aan

belastingwetgeving?

 Voldoen de fiscale stimuleringsregelingen inzake vergroening van automobiliteit in

Nederland en België aan de eis van duurzaamheid en duidelijkheid van belastingwetgeving?

Hoofdstuk 1.2: Theoretisch kader

Hoofdstuk 1.2.1: Conceptualisering

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden moeten enkele begrippen worden gedefinieerd, zodat duidelijk wordt wat deze begrippen inhouden en hoe de afbakening van het onderzoek eruitziet. In dit onderzoek worden fiscale stimuleringsregelingen inzake vergroening van

automobiliteit beoordeeld aan de hand van het rechtszekerheidsbeginsel en deze begrippen dienen dan ook gedefinieerd te worden.

Hoofdstuk 1.2.1.1: Fiscale stimuleringsregelingen

De Algemene Rekenkamer maakt in zijn rapport ‘Zicht op belastingverlichtende regelingen’ uit 2017 zelf een onderscheid tussen de verschillende belastingverlichtende regelingen die op dit moment in de wet zijn vastgelegd. De Algemene Rekenkamer maakt onderscheid tussen belastingfaciliteiten, belastinginstrumenten en overige belastingregelingen.31 Belastinginstrumenten zijn bepalingen die gericht zijn op koopkracht-, inkomens- en vermogensbeleid. Overige belastingregelingen zijn ingevoerd ter voorkoming van dubbele belasting. Belastingfaciliteiten dienen bepaald gedrag te stimuleren of te ontmoedigen. De belastingfaciliteiten worden opgesplitst in twee onderdelen:

fiscale stimuleringsregelingen en fiscale ontmoedigingsregelingen.32 In deze scriptie neem ik enkel de fiscale stimuleringsregelingen inzake vergroening van automobiliteit als uitgangspunt, ter afbakening.

Hierbij wil ik aansluiten bij de definitie die de Algemene Rekenkamer hanteert inzake fiscale

stimuleringsregelingen, zodat er niet afzonderlijk onderzoek hoeft te worden gedaan naar de inhoud van een fiscale stimuleringsregeling. Daarnaast geeft de Miljoenennota van Nederland zelf geen specifieke definitie van een dergelijke belastinguitgave; zij sluiten ook aan bij de definitie van de Algemene Rekenkamer inzake fiscale stimuleringsregelingen: ‘’in het Nederlandse fiscale stelsel opgenomen (samenstellingen van) bepalingen die primair beleidsdoelstellingen nastreven door het gedrag van belastingplichtigen met fiscale regelingen te stimuleren en als eerste orde effect hebben dat de belastinginkomsten verminderen.’’33

31 Kamerstukken II 2016/17, 32140, 30, p. 5.

32 Kamerstukken II 2016/17, 32140, 30, p. 5.

33 Kamerstukken II 2016/17, 32140, 30, p. 12.

9 België hanteert voor het begrip fiscale stimuleringsregelingen een eigen omschrijving.34 Zij noemen deze regelingen ‘fiscale uitgaven’: “Een fiscale uitgave is een minderontvangst [voor de overheid]

wegens fiscale tegemoetkomingen voortvloeiend uit een afwijking van het algemeen stelsel van een gegeven belasting ten voordele van zekere belastingplichtigen of van zekere economische, sociale, culturele, (…) activiteiten en die kan vervangen worden door een rechtstreekse betoelaging.”35 Beide omschrijvingen spreken over belastinginkomsten of -ontvangsten die worden verminderd en over fiscale stimulering en fiscale tegemoetkomingen. De Belgische omschrijving geeft echter een omschrijving van het gebied waarop deze fiscale uitgaves toepassing kunnen hebben (zoals economische en sociale activiteiten) en geeft aan dat de fiscale regelingen vervangen kunnen worden door een rechtstreekse subsidie. Deze laatste twee onderdelen die alleen opgenomen zijn in de Belgische omschrijving wil ik buiten toepassing laten, omdat de vervangbaarheid door een rechtstreekse subsidie niet relevant is voor dit onderzoek omtrent rechtszekerheid. Het gebied waarop de stimulering van toepassing kan zijn is ook niet relevant bij de toetsing van

rechtszekerheid, omdat ik zelf kies voor aan afbakening van het onderzoek op het gebied van automobiliteit.

Hoofdstuk 1.2.1.2: Vergroening van automobiliteit

Er zijn verschillende manieren om vergroening van automobiliteit te stimuleren, zoals het opleggen van een (gebieds)verbod voor erg vervuilende (diesel)auto’s of het toekennen van fiscale voordelen aan minder vervuilende en elektrische auto’s. In dit onderzoek wordt een afbakening aangebracht omtrent dit onderwerp, zodat het onderzoek niet te breed omvat wordt. Automobiliteit op zich is ook al een afbakening, omdat ander vervoer zoals fiets en openbaar vervoer ook gestimuleerd wordt door de overheid middels het belastingrecht. Daarnaast wordt vervoer door middel van

vrachtwagens op andere manieren ontmoedigd.

Dit onderzoek wordt overigens beperkt tot de vergroeningsmaatregelen inzake de personenauto en de particuliere bestuurder. De ondernemer wordt met betrekking tot dit onderwerp van

automobiliteit achterwege gelaten. Daarnaast worden eveneens de indirecte belastingen, onder andere de btw en de Belgische kilometerheffing buiten beschouwing gelaten, ter afbakening van dit onderzoek.

Voor dit onderzoek worden de relevante, geldende regelingen voor particulieren beschreven in hoofdstuk 2. Er is gekozen voor vergroening van automobiliteit omdat deze fiscale regelingen in zowel Nederland als België voorkomen, vormgegeven op ieder hun eigen manier, waardoor een vergelijking op het gebied van wetgeving goed kan worden uitgevoerd. Daarnaast hebben zij vanuit de Europese Unie dezelfde beleidsdoelstellingen die zij na dienen te streven, welke zij op ieder hun eigen manier kunnen invullen, waardoor een rechtsvergelijking tussen deze twee landen nuttig is.

Hoofdstuk 1.2.1.3: Rechtszekerheid van wetgeving

Het rechtszekerheidsbeginsel wordt nader uitgewerkt in dit onderzoek in hoofdstuk 3. In dit

onderdeel wordt een werkdefinitie gegeven. Wetgeving moet voldoen aan de eisen van de algemene rechtsbeginselen. Deze algemene rechtsbeginselen maken rechtsontwikkeling en rechtsvorming mogelijk.36 Het rechtszekerheidsbeginsel maakt deel uit van de algemene rechtsbeginselen. Het rechtszekerheidsbeginsel speelt onder andere een rol bij het Unierecht en het nationale recht.37

34 Pacolet & Strengs 2011, p. 17.

35 Hoge Raad van Financiën 1985.

36 Keus 2011, § 2.

37 Keus 2011, § 7.

10 De rechtszekerheid eist in beginsel positiviteit van het recht.38 Dat houdt in dat het recht zo veel mogelijk neergelegd moet zijn in de wet. In het kader van dit onderzoek zal dit geen probleem vormen, omdat alleen gepositiveerde wetgeving getoetst wordt. Rechtszekerheid bestaat daarnaast uit meerdere elementen en deze kunnen tegenstrijdige eisen bevatten. Deze moeten tegen elkaar worden afgewogen. Om dit te doen wordt er gekeken naar de verschillende opvattingen in de literatuur over de inhoud van het rechtszekerheidsbeginsel. Voor dit onderzoek worden deze eisen tegen elkaar afgezet waarbij een keuze wordt gemaakt tussen de elementen die getoetst gaan worden in dit onderzoek. Twee elementen van het rechtzekerheidsbeginsel die van belang kunnen zijn bij het toepassen van instrumentalisme, zijn duurzaamheid en duidelijkheid van wetgeving.

De toetsing van duurzaamheid van wetgeving richt zich op de toekomstige wetgeving. De

belastingplichtige moet weten waar hij in de toekomst aan toe is. Er moet worden voldaan aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de belastingplichtige. Daarnaast moet de wetgeving in beperkte mate worden gewijzigd, zodat de belastingplichtige het overzicht blijft behouden en omdat de wetgeving anders niet kan worden voorzien. De toetsing van duidelijkheid van wetgeving zal vooral zien op de ingezette overgangsregelingen van de relevante wetgeving. De overgangsregelingen moeten ervoor zorgen dat de bestaande situatie voor de belastingplichtige niet zodanig wijzigt en dat zijn positie op dat moment duidelijk is. De verdere concretisering van het rechtszekerheidsbeginsel vindt plaats in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 1.2.2: Wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat de bestaande kennis over belastingen als beleidsinstrument wordt aangevuld met inzichten daarover van een ander land, in dit geval België.

De conclusies over belastingen als beleidsinstrument in Nederland worden vergeleken met resultaten uit België, zodat Nederland wellicht kan leren van de Belgische inzet van instrumentalisme (of

andersom). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de rechtszekerheid van wetgeving inzake fiscale stimuleringsregelingen en dan met name over de vergroening van automobiliteit. Dit geeft inzicht in de kwaliteit van wetgeving op het gebied van vergroening van automobiliteit in Nederland en België.

Hoofdstuk 1.2.3: Methodologie

Dit rechtswetenschappelijk onderzoek bestaat voornamelijk uit een literatuurstudie. Deze literatuurstudie is systematisch uitgevoerd. De systematiek die gebruikt wordt is de

sneeuwbalmethode, zijnde een methode waarbij gekeken wordt naar de literatuurverwijzingen van andere belangrijke artikelen omtrent het onderwerp van fiscaal instrumentalisme, vergroening van automobiliteit en het rechtszekerheidsbeginsel. Op deze manier is een duidelijk overzicht verkregen van de relevante literatuur per leerstuk. Er is voor elk hoofdstuk gezocht naar relevante literatuur, met name wetenschappelijke artikelen en publicaties in boeken. Dit literatuuronderzoek geeft daardoor meer inzicht in de verschillende opvattingen van auteurs in Nederland over de onderwerpen die aan bod komen in deze scriptie. De verschillende meningen van schrijvers zijn tegen elkaar afgezet waarna mijn eigen mening over het onderwerp wordt gegeven. Daarnaast zijn de onderzoeken over de toetsing van wetgeving van de Nederlandse en Belgische overheden bekeken, geanalyseerd en vergeleken. De invalshoeken die aan bod komen in dit onderzoek zijn rechtstheoretisch en rechtsvergelijkend. De rechtstheoretische invalshoek komt tot uitdrukking door te kijken naar de juridische fundamenten van de relevante onderwerpen van dit onderzoek. Een rechtsvergelijkend onderzoek vindt plaats door Nederland en België te vergelijken op het gebied van inzet van fiscale stimuleringsregelingen.

38 Gribnau 2006, § 4.

11

Hoofdstuk 1.3: Opzet

Hoofdstuk 1 is de inleiding van dit onderzoek en bevat het onderzoeksvoorstel met aanleiding, maatschappelijke relevantie, de bijbehorende probleemstelling en drie deelvragen. Er wordt een theoretisch kader geschetst waarin de conceptualisering, wetenschappelijke relevantie en methodologie in terug komen.

In hoofdstuk 2 wordt het instrumentalisme besproken. De functies van belastingheffing komen kort aan bod, zodat een beeld wordt verkregen hoe het instrumentalisme zich verhoudt met de andere functies van het belastingrecht, waarna dieper wordt ingegaan op het fiscaal instrumentalisme en het verschil tussen instrumentalisme en instrumentaliteit. Er wordt gekeken naar de voor- en

nadelen van het fiscaal instrumentalisme. Aansluitend hierop wordt specifiek gekeken naar de fiscale stimuleringsregelingen die de twee overheden inzetten, die worden getoetst in dit onderzoek.

Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het begrip rechtszekerheid inzake wetgeving aan bod, in de vorm van het rechtszekerheidsbeginsel. Het begrip rechtszekerheid wordt uitgediept. Er wordt onderzocht aan welke eisen wetgeving moet voldoen omtrent duurzaamheid en duidelijkheid om voldoende rechtszekerheid te kunnen bieden. Er wordt hiermee een toetsingscriterium ontwikkeld waaraan de wetgeving getoetst kan worden om te zien of de wetgeving voldoet aan de eis van duurzaamheid en duidelijkheid.

In hoofdstuk 4 worden de relevante fiscale stimuleringsregelingen die zijn omschreven in hoofdstuk 2 getoetst aan het toetsingscriterium dat in hoofdstuk 3 is ontwikkeld. Vervolgens worden de

resultaten gebruikt voor een rechtsvergelijking tussen Nederland en België. Hoofdstuk 5 is het afsluitende hoofdstuk. In de conclusie worden de deelvragen beantwoord, waarna de

probleemstelling in zijn geheel wordt beantwoord. Tot slot volgen enkele aanbevelingen omtrent de probleemstelling van dit onderzoek.

12

Hoofdstuk 2: Instrumentalisme

Hoofdstuk 2.1: Functies van belastingheffing

Hofstra geeft de volgende omschrijving van belastingen: ‘’de uit de verhouding individu-gemeenschap

Hofstra geeft de volgende omschrijving van belastingen: ‘’de uit de verhouding individu-gemeenschap