• No results found

8 Preventiebeleid overheid

In document Van preventie verzekerd (pagina 91-95)

Op basis van de raadpleging van diverse beleidsnota’s en rapportages van de overheid op het terrein van preventie volgt hieronder eerst een overzicht van de prioriteiten in het preventiebeleid van het Ministerie van VWS. Daarna komen per risicofactor de beleidsvoornemens aan de orde, waarbij voornamelijk over de rol van de zorgverleners (en van zorgverzekeraars) wordt gesproken .

8.1 Prioriteiten in preventie

De overheid heeft besloten preventie te concentreren op het terugdringen van een aantal aandoeningen die enerzijds de hoogste ziektelast veroorzaken en waar anderzijds met preventieve maatregelen, vooral door het terugdringen van een ongezonde leefstijl, veel gezondheidswinst te behalen valt. (Brancherapport Preventie 2000-2004; Nota Langer Gezond Leven, 2003). Het betreft:

• Hart- en vaatziekten (coronaire hart- en vaatziekten, hartfalen en beroerte); • Kanker (longkanker, borstkanker, dikkedarm- en endeldarmkanker); • Astma en chronische longziekten;

• Diabetes Mellitus;

• Psychische klachten: depressie, angststoornissen, zelfdoding en alcoholverslaving; • Klachten aan het bewegingsapparaat (nek- en rugklachten, artrose, reumatische

artritis).

Daarnaast ziet men het belang preventieve aandacht te schenken aan infectieziekten. Vanwege de besmettingsrisico’s speelt bij infectieziekten zowel het individuele belang als het collectieve belang.

Deze aandoeningen hangen samen met deels vermijdbare gezondheidsrisico’s. Vaak gaat het om een combinatie van leefstijl, persoonskenmerken en omgevingsfactoren. Leefstijlfactoren die van invloed zijn op deze aandoeningen zijn roken, alcoholgebruik, inactieve leefstijl, overgewicht, ongezonde voeding. Bij infectieziekten als seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) ook onveilig seksueel gedrag.

Voor de komende jaren heeft de overheid drie speerpunten gekozen voor preventie: roken, overgewicht en diabetes. (Brancherapport Preventie 2000-2004; Nota Langer Gezond Leven, 2003)

De overheid stelt een aantal maatregelen voor om er voor te zorgen dat deze speerpunten worden aangepakt. Individuele burgers worden (meer) aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid en nadrukkelijker gewezen op de schadelijke gevolgen van ongezond gedrag. Een aanbeveling in dit verband met een voorgestelde maatregel in het Actieprogramma Diabetes. De mogelijkheden zullen worden onderzocht voor de burger om een risicoprofiel te laten maken en daaraan gekoppeld een gezondheidspreventiecontract. Op deze manier krijgen burgers meer inzicht in de individuele gezondheidstoestand, zodat zij hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen.

Verzekeraars kunnen overigens via het aanvullende verzekeringspakket hun verzekerden stimuleren tot een gezondere leefwijze.

Wat betreft de zorgsector zullen zorgverleners in de preventieve en in de curatieve sector (huisartsen, ziekenhuizen) meer worden gestimuleerd om tijdig gezondheidsrisico’s te onderkennen die het gevolg zijn van een ongezonde leefstijl en mensen hier ook op aanspraken. “Het aanpassen van de leefstijl kan en moet, aldus het

Ministerie van VWS, veel vaker onderwerp van gesprek zijn tussen hulpverlener en patiënt dan nu het geval is”. In beginsel betekent dit dat ook ongevraagde preventie (meer) onderdeel moet gaan uitmaken van de werkzaamheden van hulpverleners. Verzekeraars moeten beter toezien op het totstandkomen van “ketenzorg”, inclusief preventie en op het toepassen van bestaande standaarden en protocollen in de zorg.

8.2 Roken

Doelstellingen van het overheidsbeleid zijn: terugdringen van het aantal rokers, ondersteuning bieden bij het stoppen met roken, en voorkomen dat jongeren gaan roken en voorkomen van passief roken. Met subsidie van het Ministerie van VWS is in 2002 het “Partnership Stop met Roken” opgericht, bestaande uit diverse publieke en private partijen uit het veld van de gezondheidszorg, dat met haar activiteiten het beleid van het Ministerie steunt.

Niet-roken dient de norm te worden. Het streven is het percentage rokers terug te brengen van 31% (in 2002) naar 25% in 2007 met speciale aandacht om te voorkomen dat jongeren gaan roken (Langer Gezond Leven, 2003).

Bij de ondersteuning bij stoppen-met-roken kunnen volgens het rapport Langer Gezond Leven verzekeraars en zorgverleners meer aandacht besteden. 75% van de rokers die proberen te stoppen doet dit op eigen kracht. Als rokers bij hun stoppoging steun krijgen wordt de stopkans twee tot drie keer zo groot. Het kan gaan om advies door de behandelende arts, farmacologische ondersteuning, individuele begeleiding of een combinatie daarvan.

8.3 Alcoholgebruik

Het Ministerie van VWS streeft naar matiging van het alcoholgebruik en het percentage probleemdrinkers terug te brengen door voorlichting, wet- en regelgeving en prijsbeleid. De eerstelijnszorg, met name huisartsen, kunnen een rol spelen bij preventie van risicogedrag inzake alcoholgebruik. Op dit moment bereikt de hulpverlening (verslavingszorg en huisartsen) maar een klein percentage van de probleemdrinkers. In een gemiddelde huisartsenpraktijk zijn gemiddeld 200 probleemdrinkers. De huisarts herkent in de praktijk maar 1 op de 7 van deze mensen. Screening en minimale interventie van alcoholproblematiek in de huisartspraktijk is effectief. Het Ministerie financiert het Actieplan Alcoholzorg 2001, ingezet voor innovatieve preventieprojecten, waarbij o.a. de eerstelijnszorg betrokken is.

8.4 Seksueel gedrag

De meeste infectieziekten in Nederland zijn redelijk beheersbaar. Het Ministerie van VWS ziet vooral een taak in het zorgen voor randvoorwaarden om preventie en bestrijding van infectieziekten mogelijk te maken. De uitvoering van de bestrijding (en preventie) is in handen van GGD-en, ondersteund wat betreft SOA door de Stichting SOA-bestrijding en andere organisaties.

Men vraagt meer aandacht voor risicogroepen (zwangeren, jongeren, homo- en biseksuele mannen, prostituees). Jongeren zijn in toenemende mate van belang in verband met de toename van het aantal tienerzwangerschappen. De nadruk in het beleid ligt op veilig vrijen.

Het beleid van de Stichting SOA is er mede op gericht de deskundigheid van huisartsen op het terrein van preventie en behandeling van SOA te versterken.

8.5 Bewegen

Het Ministerie van VWS onderschrijft het belang van meer bewegen, met name in verband met de preventie van hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2, osteoporose en dikke darmkanker. Onder begeleiding van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NSIB) wordt thans het Nationaal Actieplan Bewegen tot ontwikkeling gebracht.

Voor bewegingsstimulering ziet de overheid een rol voor de huisartsenpraktijken. In de nota Sport, Bewegen en Gezondheid (2001) wordt echter geconstateerd dat huisartsen een kennisachterstand hebben op dit terrein (met name houdings- en bewegingsapparaat). Structurele inbedding van de (primaire) preventie door bewegingsstimulering is in de huisartsenzorg voorlopig geen optie. Voor het inzetten van bewegingsstimulering in het kader van tertiaire preventie zijn huisartsen meer ontvankelijk (zoals voor patiënten met risico op hart- en vaatziekten). Men twijfelt echter aan de effectiviteit en de kwaliteit van bewegingsprogramma’s, de deskundigheid van de begeleiders en over de deelname van patiënten. Huisartsen blijken overigens slecht op de hoogte van het bewegingsaanbod voor chronisch zieken en ouderen.

8.6 Voeding

Het Ministerie van VWS laat zich in haar beleid leiden door de Nota Ons eten gemeten (RIVM, 2004). Gezonde voeding en gezonde voedingsgewoonten verminderen gezondheidsrisico’s, dragen bij aan een gezond gewicht. De overheid richt zich met name op het bevorderen van een gezonde leefstijl, inclusief gezonde voedingsgewoonten, om overgewicht te voorkomen en daarmee het risico op hart- en vaatziekten en andere aandoeningen te verminderen. Verder is er sterke aandacht voor het bevorderen van borstvoeding. In het voedingsbeleid wordt niet expliciet gesproken over de rol van zorgverleners, behalve dat deze in algemene zin de burger aan dienen te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid, ook voor de voedingsgewoonten.

Het beleid streeft combinaties na van maatregelen met betrekking tot meer bewegen, en gezonde voeding. Dit verdient hoge prioriteit, ook al om de individuele en maatschappelijke gevolgen en kosten van (ernstig) overgewicht te verminderen.

8.7 Overgewicht

Preventie van overgewicht behoort tot de speerpunten van het preventiebeleid. Overgewicht is geassocieerd met diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten, depressie, luchtwegen en kanker. Drie doelstellingen worden nagestreefd: de primaire preventie van gewichtsstijging in het algemeen (voorkomen dat mensen verder aankomen); secundaire preventie van overgewicht (dus afvallen als mensen te zwaar zijn en vermijden van terugval); preventie van verdere gewichtstijging in obesen die niet in staat zijn gewicht te verliezen. Beleid met betrekking tot overgewicht moet vanzelfsprekend gecombineerd worden met beleid dat mensen meer gaan bewegen en gezonder gaan eten.

In de Nota Langer Gezond Leven wordt niets gezegd over de rol van de curatieve zorg bij de preventie van overgewicht. Maar elders wordt wel verwacht dat bijvoorbeeld huisartsen bij patiënten met gezondheidsrisico’s door overgewicht wijzen op preventieprogramma’s

Er lopen verschillende onderzoeksprogramma’ van de Nederlandse Hartstichting. De Gezondheidsraad bepleit in het advies Overgewicht en Obesitas (2003) een preventieve

aanpak met een brede coalitie van partijen. Geconstateerd werd dat de ketenpreventie rond overgewicht zwak is ontwikkeld. In het advies Screening op type 2 Diabetes bepleit de Gezondheidsraad screening van mensen met overgewicht en obesitas vanwege het hoge risico op onbehandelde diabetes (en andere aandoeningen). Screening is relatief gemakkelijk uitvoerbaar in de eerstelijnsgezondheidszorg of door GGD-en. De huisarts vervolgt met behandeling, maar adviseert/begeleidt vooral bij een gezondere leefstijl, het verminderen van hoge bloeddruk en het verbeteren van de vetverdeling in het bloed.

In document Van preventie verzekerd (pagina 91-95)