• No results found

2. Overeen- komsten 3. Herschreven 4. Feiten toegevoegd 5. Eigen bericht Totaal n 0 26 128 342 205 701 Krant 0 23,07 26,56 45,90 68,78 338 Nieuwswebsite 0 42,31 50,78 32,16 21,95 231 ANP 0 34,62 22,66 21,93 9,27 132 Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 701

RQ6b: Wat is de invloed van het soort medium op het aantal bronnen dat wordt aangehaald?

Een eenwegs ANOVA laat zien dat er geen significant verschil is tussen de soorten media en het aantal andere bronnen dat zij aanhalen in de berichten, F(2,697)=0,60, p=0,547.

RQ6c: Wat is de invloed van het soort medium op het aantal woorden in het nieuwsbericht?

Uit een eenwegs ANOVA blijkt dat er een significant verschil is tussen het soort medium en het aantal woorden van het nieuwsbericht, F(2,698)=40,06, p<0.001. De Bonferroni post hoc test laat zien dat kranten significant verschillen van nieuwswebsites (Mverschil=155,31, p<0,001) en het ANP (Mverschil=171,09, p<0,001). Kranten gebruiken gemiddeld meer woorden in de nieuwsberichten dan nieuwswebsites en het ANP, welke niet significant van elkaar verschillen. De gemiddeldes zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 14. Gemiddelde aantal woorden per mediumtype

Mediumtype n M SD

Krant 338 405,92 304,24

Nieuwswebsite 231 250,61 171,93

ANP 132 234,83 115,19

RQ7: Wat is de invloed van de mediumtitel op de frequentie van opvolging?

Uit een eenwegs ANOVA blijkt dat er geen significant verschil is tussen de verschillende

mediatitels in frequentie opvolging, F(8,680)=1,07, p=0,384.

RQ8: Wat is de invloed van de mediumtitel op de journalistieke behandeling van persberichten?

37 Uit een eenwegs ANOVA blijkt dat er is een significant verschil tussen de mediatitels in de

manier van opvolging, F(8,692)=11,34, p<0.001. De Volkskrant scoort het hoogt op manier van opvolging en maakt dus meer een eigen journalistieke productie van persberichten. De

website Nu.nl scoort het laagst op manier van opvolging en bewerkt de persberichten dus minder. De gemiddelde manier van opvolging per mediumtitel is hieronder weergegeven in een tabel. De tabel is gerangschikt op gemiddelde manier van opvolging en laat daarmee zien welke mediumtitels gemiddeld hoger scoren dan andere mediumtitels.

Tabel 125. Gemiddelde manier van opvolging per mediumtitel

Mediumtitel n M SD

De Volkskrant 73 4,45 0,58

Het Financieele Dagblad 154 4,30 0,75

De Telegraaf 110 4,15 0,73 Volkskrant.nl 54 4,07 0,84 NOS.nl 26 3,88 0,82 FD.nl 56 3,84 0,68 ANP 133 3,79 0,77 Telegraaf.nl 68 3,68 0,78 Nu.nl 27 3,56 0,85 Totaal 701 4,04 0,79

Uit de Bonferroni post hoc test blijkt dat de Volkskrant met de meeste andere mediumtitels verschilt. De online nieuwswebsite Volkskrant.nl daarentegen verschilde met geen enkele andere mediumtitel. De resultaten van de Bonferroni post hoc test zijn weergegeven in appendix D.

Hier is ook een kruistabel gemaakt om inzichtelijk te krijgen hoe vaak een bepaalde categorie in de manier van opvolging voorkomt per mediumtitel. De Chi-kwaddraat test laat zien dat er significante verschillen voorkomen in de tabel, χ²= 101,32, p<0,001.

Hieruit valt op te maken van het ANP, Het Financieele Dagblad en de Telegraafwebsite relatief vaak tekstuele overeenkomsten hebben met het persbericht. Tegelijkertijd heeft Het Financieele Dagblad ook relatief veel berichten met de waarde ‘aanleiding voor eigen bericht’. De kruistabel is hieronder weergegeven.

38

Tabel 16. Manier van opvolging per mediumtitel

1. Precies hetzelfde 2. Overeen- komsten 3. Herschreven 4. Feiten toegevoegd 5. Eigen bericht Totaal n 0 26 128 342 205 701 De Volkskrant 0 0 2,34 9,94 17,56 73 De Telegraaf 0 3,85 14,84 15,5 18,05 110 Het Financieele Dagblad 0 19,23 9,38 20,18 33,17 154 Volkskrant.nl 0 7,69 8,59 6,43 9,27 54 FD.nl 0 3,85 11,72 9,36 3,9 56 ANP 0 34,62 22,66 22,22 9,27 133 Nu.nl 0 7,69 9,38 2,63 1,95 27 NOS.nl 0 3,85 5,47 3,51 2,93 26 Telegraaf.nl 0 19,23 15,63 10,23 3,9 68 Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Uit de kruistabel valt op te maken dat met name de nieuwswebsites het minst eigen producties maken naar aanleiding van persberichten, waar het Het Financieele Dagblad dit het meest doet. Het ANP en het Het Financieele Dagblad komen ook vaak voor in categorie vier: feiten of analyse toevoegen.

RQ8b: Wat is de invloed van de mediumtitel op het aantal bronnen dat wordt aangehaald?

Een eenwegs ANOVA laat zien dat er geen significant verschil is tussen de verschillende mediatitels en het aantal andere bronnen dat zij gebruiken in hun nieuwsberichten,

F(8,691)=0,97, p=0,459.

RQ8c: Wat is de invloed van de mediumtitel op het aantal woorden in het nieuwsbericht?

Een eenwegs ANOVA laat zien dat de mediumtitels significant verschillen in het aantal

woorden van het nieuwsbericht, F(8,692)=17,47, p<0,001. De Volkskrant heeft veruit de

langste berichten en Telegraaf.nl de kortste nieuwsberichten. Het gemiddelde aantal woorden van het nieuwsbericht per mediumtitel is weergegeven in onderstaande tabel, gerangschikt naar het aantal woorden.

39

Tabel 17. Gemiddeld aantal woorden per mediumtitel

Mediumtitel n M SD

De Volkskrant 73 552,62 446,67

Het Financieele Dagblad 154 402,60 228,02

De Telegraaf 110 313,40 242,06 Volkskrant.nl 54 291,98 196,25 FD.nl 56 289,82 170,32 Nu.nl 27 246,52 131,36 ANP 133 234,90 114,75 NOS.nl 26 229,46 141,99 Telegraaf.nl 68 197,22 164,63

De Bonferroni post hoc test laat zien dat de Volkskrant significant meer woorden gebruikt in de nieuwsberichten dan alle andere media. Wat verder opvalt dat de Telegraaf alleen significant verschilt met de Volkskrant en de eigen website: Telegraaf.nl. De resultaten van de Bonferroni post hoc test zijn weergegeven in appendix D.

Discussie

Deze studie heeft op basis van een kwantitatieve inhoudsanalyse onderzocht welke factoren een rol spelen in de opvolging en journalistieke behandeling van persberichten. In het bijzonder werd gekeken naar de rol die nieuwsfactoren hierin spelen. In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken uit de resultaten, de implicaties hiervan geschetst, de beperkingen van de studie aan het licht gebracht en suggesties aangedragen voor vervolgonderzoek.

Nieuwswaardigheid

Uit dit onderzoek blijkt dat de nieuwswaardigheid van persberichten invloed heeft op de frequentie van opvolging. Dit resultaat komt overeen met het basisassumptie van de nieuwsfactorentheorie dat gebeurtenissen die bepaalde eigenschappen bevatten, en daarmee nieuwswaardiger zijn, sneller de aandacht trekken van journalisten (Eilders, 2006). De media aandacht neemt toe naarmate de gemiddelde intensiteit van nieuwsfactoren stijgt (Kepplinger & Ehmig, 2006; Schwarz, 2006). Het nieuws wordt gecreëerd in een ‘ménage à trois’ tussen de media, organisaties en de publieke agenda (van Ruler, 2005) en organisaties zouden dus nieuwswaardigheid kunnen aandragen om media aandacht te genereren (Verhoeven, 2009).

Nieuwswaardigheid heeft daarentegen geen invloed op de journalistieke behandeling van het persbericht. Dit is in tegenstelling tot de studie van Schwarz (2006), die stelde dat hoe nieuwswaardiger een gebeurtenis is, hoe meer journalistieke aandacht het krijgt.

40 Nieuwsfactoren

Niet alle nieuwsfactoren hebben invloed op de opvolging van persberichten in de media. De nieuwsfactoren verrassing, controverse, bereik en positieve gevolgen hebben allen een positief verband met de frequentie van opvolging. De nieuwsfactor dynamiek heeft daarentegen een negatief verband: naarmate deze nieuwsfactor sterker aanwezig is, wordt het persbericht minder vaak opgevolgd. Dit is een opvallend resultaat, omdat continuïteit een van de meest gevalideerde nieuwsfactoren is (Eilders, 2006). Wanneer de continuïteit wordt doorbroken, bij een dynamische situatie, zou dit nieuwswaardig zijn.

De heersende opvatting dat journalisten een voorkeur hebben voor conflict en negatief nieuws wordt in dit onderzoek maar ten dele bevestigt, de nieuwsfactor negatieve gevolgen heeft geen invloed op de frequentie van opvolging. Het zou kunnen dat negatief nieuws over bedrijven, bijvoorbeeld bij een organisationele crisis, vaak niet het gevolg is van een persbericht, omdat bedrijven niet snel negatief nieuws naar buiten brengen. Die berichten zijn niet meegenomen in deze steekproef. Vervolgonderzoek naar negatieve berichtgeving over organisaties zou hier meer inzicht in kunnen verschaffen.

De nieuwsfactoren elite en prominente personen hebben geen significante relatie met de

frequentie van opvolging. Wellicht zijn deze nieuwsfactoren meer van belang in ander soort

nieuws, dan nieuws over bedrijven. Zo zouden elite personen meer nieuwswaarde kunnen hebben in regionaal nieuws, omdat hun invloed daar groter is. Prominente personen zouden in amusement meer van belang kunnen zijn. In deze studie zijn de meest generieke nieuwsfactoren gebruikt. Het zou kunnen dat per nieuwsonderwerp, andere nieuwsfactoren gelden. Meer onderzoek is nodig om dit met zekerheid te kunnen stellen.

De verschillende nieuwsfactoren hebben geen invloed op de manier van opvolging. De nieuwsfactoren bereik en negatieve gevolgen hebben wel invloed op het aantal andere

bronnen dat wordt geraadpleegd. Hoe groter het bereik van een gebeurtenis is, hoe meer

bronnen er worden geraadpleegd. Negatieve gevolgen leiden juist tot minder gebruik van bronnen. Beide nieuwsfactoren refereren naar de sociale relevantie van een gebeurtenis (Eilders, 2006); ze omschrijven mogelijke effecten op de samenleving. Hierin lijkt de grootte van een gebeurtenis te leiden tot meer journalistieke bewerking, waar de aard van de gebeurtenis (positieve of negatieve gevolgen) daar geen of juist een negatieve invloed daarop heeft.

Eerder genoemde resultaten uit deze studie zouden het gevolg kunnen zijn van de operationalisering van de nieuwsfactoren. Alle nieuwsfactoren, behalve controverse en

41

dynamiek en verrassing zijn zelfs bijna altijd aanwezig. Alleen wanneer een situatie volledig

statisch was, is dynamiek niet aanwezig volgens deze operationalisering. Het ‘breekpunt’ voor aanwezigheid van deze nieuwsfactoren zou eigenlijk hoger moeten liggen: alleen wanneer een gebeurtenis werkelijk een continuïteit doorbreekt is het dynamisch. Waarde één en twee op deze schaal zouden dan nul worden en pas daarboven kan gesproken worden van

dynamiek. Ook bij andere nieuwsfactoren, zoals verrassing, is dit probleem opgetreden. Het

kan de resultaten hebben vertekend, dat de nieuwsfactoren te snel werden toegekend.

Verder bleek uit de intercodeursbetrouwbaarheid dat het lastig was om de nieuwsfactoren te meten op een vijfpuntsschaal. De variabelen hadden veel verbetering nodig omdat het gecompliceerd is om precies onderscheid te maken tussen de verschillende punten in de schaal.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de definiëring van de nieuwsfactoren voor bedrijfsnieuws en met name wanneer een nieuwsfactor precies wel en niet aanwezig is, en in welke mate. De verschillende waardes in de schaal zullen ook beter moeten worden afgebakend.

Replicatiehypothese

Dit onderzoek ondersteunt de replicatiehypothese, alle nieuwsfactoren (met uitzondering van

negatieve gevolgen) zijn in sterkere mate aanwezig in de nieuwsberichten dan in de

persberichten. Daarmee is het onderzoek in lijn met het idee van Galtung & Ruge (1965) die stellen dat nieuws meerdere stappen doorloopt en de nieuwsfactoren in elke stap benadrukt worden en met het onderzoek van Schwarz (2006) die de replicatiehypothese voor omgang met voorverpakt nieuws bevestigde.

Andere succesfactoren informatiesubsidie

PR-professionals proberen vaak nieuws te maken, om zo positieve aandacht te genereren (Prenger et al., 2011). Dit onderzoek laat zien dat deze inspanningen maar weinig effect hebben. Het citeren van sleutelfiguren uit de organisatie leiden wel tot meer opvolging in de media. Dit onderschrijft het idee dat journalisten steeds meer gebruik maken van citaten (Davies, 2009). Door een ander persoon te citeren, wordt de verantwoordelijkheid voor de feiten bij de bron gelegd (Hijmans et al., 2011). Gezien de functie van journalisten in een democratie, is de verschuivende focus naar accuratesse, in plaats van de waarheid, een zorgelijke ontwikkeling (Davies, 2009).

42 Wanneer er in het persbericht wordt ingehaakt op de actualiteit, worden er in het nieuwsbericht meer bronnen aangehaald. Door in te spelen op een groter maatschappelijk thema, krijgt het bericht dus meer aandacht van journalisten.

Uit deze studie blijkt verder dat het merendeel van de nieuwsberichten een financieel onderwerp betreft. Gezien de grote impact die de bedrijven uit de steekproef op de economie hebben, is dit geen verwonderlijk resultaat. Een beperking van dit onderzoek is, dat het zich alleen richt op de grootste Nederlandse bedrijven. Hoe kleinere bedrijven invloed uitoefenen op de media is nog niet onderzocht. Het zou kunnen dat zij vooral de regionale media beïnvloeden, deze studie heeft alleen de landelijke media onderzocht. Vervolgonderzoek moet meer inzicht geven in hoe kleinere bedrijven de, regionale, media beïnvloeden.

De meeste persberichten gaan over product gerelateerde onderwerpen. Dit is echter niet terug te vinden in de media, waar het meestal financieel nieuws betreft, productnieuws krijgt weinig aandacht. Reclame ‘achtige’ boodschappen krijgen vooralsnog weinig voet tussen de deur.

Mediumtype en mediumtitel

Uit dit onderzoek blijkt verder dat het mediumtype en de mediumtitel geen invloed hebben op hoe vaak persberichten worden opgevolgd. Deze uitkomst komt overeen met het onderzoek van Hijmans et al. (2009) die concluderen dat verschillende media niet erg verschillen in hoe vaak zij persberichten opvolgen.

Wat wel naar voren komt is dat verschillende mediatypes een andere medialogica hebben, zoals ook Deuze & Dimoudi (2002) stellen. De journalistieke bewerking van persberichten verschilt zowel per nieuwsmedium als per mediumtitel. Online media bewerken een persbericht minder intensief dan kranten. Dit valt te verklaren door het feit dat zij onder druk staan om continue en direct te publiceren (Deuze & Yeshua, 2009). Journalistieke bewerking kan dan van ondergeschikt belang worden. Mann (1997) vat dit goed samen: “Speed and

immediacy are also, as we know, no friends of accuracy, fairness, completeness and balance,” (p. 5). Er wordt snel gepubliceerd en wanneer iets achteraf niet juist blijkt, dan kan

dit gemakkelijk worden aangepast (Deuze & Yeshua, 2009). Daarnaast worden bronnen online anders gebruikt dan in kranten. Online heeft de schrijver de mogelijkheid tot het plaatsen van links naar de originele tekst. Hierdoor wordt de lijn tussen delen en plagiaat flinterdun; het wordt veel verleidelijker om informatie te kopiëren (Deuze, 1999).

Hierbij moet ook worden opgemerkt dat alleen de laatste versie van een bericht is opgenomen in het archief. In deze studie zijn dus alleen berichten die eventueel al zijn

43 geredigeerd, gecodeerd. Op welke manier persberichten zijn opgevolgd in eerdere versies, die al online stonden en ook zijn gelezen door het publiek, en hoeveel informatie later nog is toegevoegd, is daarmee niet te achterhalen.

Uit eerder onderzoek blijkt dat de media regelmatig nieuws van andere media overnemen (Hijmans et al. 2011; Hijmans et al., 2009). Theorieën over mediahypes, zoals die van Vasterman (2005) laten zien dat de media elkaar gebruiken als bron. Het feit dat andere media een bepaalde gebeurtenis brengen als nieuws, maakt deze gebeurtenis nieuwswaardig. Hiermee creëren de media een zelf refererend systeem over wat nieuwswaardig is, dat niet overeen hoeft te komen met de werkelijkheid. Op deze wijze zou PR-materiaal, dat in online nieuws minder bewerkt is, alsnog andere media kunnen beïnvloeden in haar berichtgeving. Meer onderzoek naar dit mechanisme is nodig om te kwetsbaarheden van het mediasysteem hierin bloot te leggen.

Waar traditionele media kampen met dalende lezersaantallen, groeit het gebruik van online media. Met name jongeren lezen geen krant meer, maar volgen het nieuws slechts online (Drok & Schwarz, 2009). Ook blijkt dat lezers online nieuws als even geloofwaardig beschouwen als kranten (Cassidy, 2007). Online nieuws krijgt dus steeds meer invloed op de publieke agenda. Het feit dat online journalisten minder kritisch omgaan met PR-materiaal zou daarmee zorgwekkend kunnen zijn.

De rol van het ANP

Dat het ANP persberichten minder intensief bewerkt dan kranten is een ander opvallend resultaat. Volgens Scholten & Ruigrok (2009) heeft het ANP een aanzienlijke invloed op de media-agenda. Ook andere studies onderschrijven de centrale rol die persbureaus innemen (Hijmans et al. 2009; Hijmans et al. 2011).

Bekeken vanuit deze invloed zou het alarmerend kunnen zijn dat het ANP persberichten minder bewerkt dan kranten. PR-materiaal zou via het ANP dan alsnog de media-agenda kunnen beïnvloeden, omdat kranten materiaal van persbureaus ‘blindelings’ vertrouwen (Hijmans et al., 2009).

De resultaten van dit kwantitatief onderzoek laten echter niet de selectieprocessen zien. Bij het ANP werken ook journalisten, dus voor hen gelden dezelfde professionele maatstaven als voor andere journalisten (Scholten & Ruigrok, 2009). Meer onderzoek is gewenst om te laten zien hoe het ANP precies omgaat met persberichten en welke journalistieke afwegingen hier een rol in spelen. Daarnaast moet onderzocht worden hoeveel berichten in de media, zowel online als offline, beïnvloed zijn door het ANP en in welke mate.

44 In deze discussie is het echter ook van belang om te bekijken hoe ‘voorverpakt nieuws’ gedefinieerd wordt. In deze studie refereerde de term alleen naar ‘extra-media’ materiaal, dus aangeleverd door partijen buiten de media. In andere studies daarentegen (o.a. Schwarz, 2006, Lewis et al., 2008) valt onder ‘voorverpakt nieuws’ alles dat niet door de journalist zelf is gecreëerd, dus: PR-materiaal, berichten van persbureaus en berichten van andere media. Bezien vanuit deze definitie, krijgen berichten van persbureaus een heel andere journalistieke betekenis.

Andere methodologische beperkingen en aanbevelingen

Inhoudsanalyse is een onderzoekstechniek die de laatste jaren enorm haar vlucht heeft genomen: het wordt steeds meer gebruikt om data te vergaren. De analysetechnieken blijven daarentegen achter bij deze groei. Inhoudsanalyse leidt meestal tot onderzoek dat beschrijvend van aard is. Deze studie laat zien dat inhoudsanalyse ook gebruikt kan worden op causale relaties te onderzoeken.

Alle begin is echter moeilijk. Het meten van de nieuwsfactoren op een vijfpuntsschaal bleek lastiger dan gedacht. Het is gecompliceerd om precies onderscheid te maken tussen de verschillende waardes. Ook zijn de schalen voor de nieuwsfactoren niet allemaal gelijk. Waarde ‘1’ impliceert een andere mate van aanwezigheid op de ene nieuwsfactor, dan op een andere nieuwsfactor. Zoals gezegd, is er meer onderzoek nodig naar de operationalisering van de nieuwsfactoren.

Ook in het algemeen was het coderen van het materiaal lastig. Ondanks de vele trainingssessies en de intensieve begeleiding, moest er naderhand veel verbeterd worden aan de data. Zelfs bij relatief simpele variabelen zoals het aantal andere bronnen, bestond nog veel discrepantie tussen de codeurs. Gezien de groei van inhoudsanalyse als onderzoekstechniek, is het opvallend dat er geen ‘best practices’ zijn gedocumenteerd voor het coderen van materiaal en het trainen van codeurs. Er is een brede consensus over het belang van een goede training en codeboek (Riffe et al., 2005), maar hoe men fouten kan voorkomen, moet beter worden onderzocht.

Hoewel deze kwantitatieve studie meer inzicht geeft in journalistieke bewerking van persberichten en de factoren die hierop van invloed zijn, worden de achterliggende gedachtes en processen niet weergegeven. Wanneer een persbericht deels is gekopieerd, impliceert dit nog niet dat de feiten in het bericht niet zijn gecontroleerd. Meer onderzoek naar de selectie en controle mechanismes is daarom nodig om hier uitspraken over te kunnen doen.

45 Daarnaast wordt verondersteld dat gebruik van voorverpakt nieuws slecht zou zijn voor de journalistieke kwaliteit, terwijl nooit is vastgesteld dat eigen producties kwalitatief beter zijn.. De operationalisering van journalistieke behandeling in deze studie hoeft ook niet per sé juist te zijn. Ook wanneer journalisten slechts één zin aan informatie toevoegden aan het persberichten, werd dit nieuwsbericht toch met waarde ‘4’ gecodeerd, wat een hogere journalistieke bewerking impliceert. Ook impliceert deze studie dat het gebruik van meer woorden, een betere journalistieke kwaliteit oplevert. De persberichten waren daarentegen allemaal langer dan de nieuwsberichten. Het zou kunnen dat journalisten het nieuws juist terug brengen tot de essentie. Verder was de intercodeursbetrouwbaarheid voor de variabele

aantal andere bronnen te laag. De resultaten hier kunnen dus niet helemaal vertrouwd

worden. Andere studies zullen de journalistieke kwaliteit beter moeten conceptualiseren en meenemen in onderzoek naar omgang met persberichten

Afgezien van deze beperkingen, legt deze studie een belangrijke basis in het onderzoek naar media-agendabuilding van bedrijven en naar nieuwsfactoren in bedrijfsnieuws.

De studie laat zien hoe nieuwsfactoren geoperationaliseerd kunnen worden en welke rol zij spelen in de opvolging en journalistieke behandeling van persberichten. Daarnaast laat deze studie zien dat verschillende nieuwsmedia, inclusief het ANP, een andere medialogica hebben wat betreft de journalistieke behandeling van persberichten. Gezien de machtsverschuiving tussen de media en PR-professionals, de huidige ontwikkelingen in de journalistiek en de belangrijke ‘poortwachter-’ en agendasetting-functie die de journalistiek heeft, is dit een belangrijk onderwerp.

46 Literatuur

Arlam, H. (2005). Een journalistieke canon: bouwstenen voor onafhankelijke

journalistiek. GCA Amsterdam

Bagdikian, B.H. (2000). The Media Monopoly ( 6thed.). Boston: Beacon Press

Bakker, P. & Scholten, O. (2009). De communicatiekaart van Nederland (7e druk). Amsterdam: Kluwer.

Bardoel, J. (2010). Journalistiek moet zich durven onderscheiden: toekomst voor de professie in een multimediale omgeving. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 38(3), 232-241.

Broersma, M. (2010). De transformatie van het journalistieke veld: discursieve strategieën

GERELATEERDE DOCUMENTEN