• No results found

4.9.1

Doel en proefopzet

Op het praktijkbedrijf van Mts Claassen in Vierhuizen (Groningen) zijn waarnemingen gedaan met de CropScan sensor en zijn de stikstofinhoud en opbrengst van aardappelen bepaald. Binnen het perceel zijn 3 plots aangelegd, elk met een oppervlakte van 20*30 meter. Op de plots is onderstaande

stikstofbemesting gegeven:

• Alleen basisbemesting bij poten (80 kg N) • Dubbele basis bemesting bij poten (150 kg N)

• Basis bemesting bij poten (80 kg N) + bijbemesting bij knolzetting (20 kg N)

Deze opzet is tot stand gekomen in overleg met de teler. Op de landbouwspuit zijn twee CropCircle sensoren gemonteerd. Bij de fytofthora bespuitingen is de gewasreflectie met deze sensoren opgenomen. Op de drie plots is het gewas periodiek gemonitord door middel van metingen met de CropScan sensor, plant analyse voor het bepalen van de groei en de stikstofinhoud.

Bij de eindoogst zijn per object 5 monsters genomen waarvan de sortering, het aantal knollen en het gewicht afzonderlijk bepaald is. Vervolgens zijn deze 5 monsters per object bij elkaar opgeteld en gemiddeld zodat een representatief beeld ontstaat van de opbrengst, sortering en het aantal knollen van het betreffende object.

Van iedere plot zijn onderstaande data vastgelegd: • GPS coördinaten (< 1 meter afwijking) • N-mineraal na de teelt

• Waarnemingen met CropCircle (7x) • Waarnemingen met CropScan (6x) • Destructieve gewasanalyses (3x) • Bladsteeltjesonderzoek (3x)

• Opbrengstbepaling en sortering met behulp van de Miedema Smartgrader A 0 N B 100 N C 100+150 N D 100+CS N E 150 N G 150+CS N H 250 N 21 juni 2010 0 0 0 0 0 0 0 5 juli 2010 75 60 50 40 40 50 40 19 juli 2010 50 20 0 0 0 0 0

© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 73

• Bepaling N-inhoud knollen

Op de dagen dat de gewasanalyses werden uitgevoerd zijn ook de CropCircle en de CropScanmetingen uitgevoerd. Daarnaast werd het hele perceel zeven maal gescand met de CropCircle die op de veldspuit van de heer Claassen is geïnstalleerd.

Bij de eindoogst zijn per object 5 monsters genomen waarvan de sortering, het aantal knollen en het gewicht afzonderlijk bepaald is. Vervolgens zijn deze 5 monsters per object bij elkaar opgeteld en gemiddeld zodat een representatief beeld ontstaat van de opbrengst, sortering en het aantal knollen van het betreffende object.

4.9.2

Resultaten

Tabel 31 Opbrengst en knolaantal per plot bij praktijkexperiment Claassen 2010

Plotnr/Object Opbrengst (kg/ha) Aantal knollen

Plot 1 (dubbel) 150 52.987 871

Plot 2 (enkel) 80 54.382 920

Plot 3 (standaard) 80 + 20 51.778 936

Uit Tabel 31 blijkt dat plot 1, dubbele bemesting aan de basis (150 kg N) de laagste opbrengst en het laagste aantal knollen had. Gedurende het seizoen ontwikkelde zich in dit plot de grootste hoeveelheid loof. De sterke loofontwikkeling ging ten koste van de knolproductie.

Tabel 32 geeft de sortering binnen de plots weer. Ook hier blijkt dat plot 1 in de financieel meest aantrekkelijke sortering (35-55) het laagste scoort, 57% (34.0 kg) ten opzichte van respectievelijk 62% (38.0 kg) en 66% (38.5 kg) voor plot 2 en plot 3.

In plot 3 is de absolute opbrengst het laagst maar dit plot levert wel de meest gunstige sortering op, waardoor het financiële resultaat vergelijkbaar is met dat van plot 2 en hoger uitvalt dan dat van plot 1.

Tabel 32 Gewicht per sortering per plot bij praktijkexperiment Claassen 2010

Sortering

(gram/monster) Plot 1 (dubbel) Plot 2 (enkel) Plot 3 (standaard)

<25 59.9 (0) 70.9 (0) 146.0 (0) 25-28 427.2 (1) 364.1 (1) 493.4 (1) 28-35 2804.5 (5) 2776.4 (5) 3021.5 (5) 35-40 4261.4 (7) 5706.2 (9) 5421.8 (9) 40-55 29690.9 (50) 32256.1 (53) 33073.6 (57) 55-60 9668.1 (16) 8505.7 (14) 7620.9 (13) 60-65 7629.6 (13) 5908.8 (10) 5381.0 (9) >65 4862.1 (8) 5218.8 (9) 2922.0 (5)

4.9.3

Reflectiemetingen met de CropScan

De uit de sensorwaarnemingen berekende WDVI en de stikstofinhoud zijn op drie tijdstippen gemeten. De resultaten zijn in Tabel 33 weergegeven. De N-inhoud in de droge stof is bepaald aan het bovengrondse gewasdeel.

De vegetatie Index van plot 3 bleef in de 1e helft van het groeiseizoen achter terwijl de 2e helft van het groeiseizoen de vegetatie-index hoger was. Deze ontwikkeling is niet alleen door de verschillen in bemesting veroorzaakt, hier moet ook een andere factor een rol van betekenis gespeeld hebben.

Tabel 33 WDVI-groen en WDVI-rood (CropScan) en stikstofopname in het loof van aardappelen bij drie stikstofniveaus op praktijkperceel (Claassen) in Vierhuizen Groningen 2010

Plotnr/Object Datum N kg/ha real WDVI-groen WDVI-rood

Plot 1 (dubbel) 150 N 21-jun 63.36 28.2 34.7 6-jul 99.03 45.0 50.8 14-jul 125.22 43.7 52.6 Plot 2 (enkel) 80 N 21-jun 100.03 39.3 48.8 6-jul 61.94 43.6 50.1 14-jul 58.95 42.7 52.5 Plot 3 (standaard) 80 + 20 21-jun 85.39 37.4 46.2 6-jul 77.88 37.0 42.8 14-jul 55.04 37.7 46.0

Opvallend is dat het plot 1 (de hoogste N gift) bij de eerste bemonstering de laagste stikstof opname te zien gaf. Daarna had dit plot wel steeds de grootste stikstofinhoud. De andere twee plots reageren naar verwachting. Op 6 juli, na de bijbemesting, is de standaard hoger dan het plot zonder bijbemesting. Voor het bepalen van stikstofinhoud zijn telkens 6 opeenvolgende planten geoogst. Van deze planten is het gewicht, het droge stof- en het stikstofgehalte bepaald. Met behulp van de plantdichtheid is de stikstof inhoud per hectare berekend. Doordat de behandelingen in enkelvoud zijn gedaan kunnen de verschillen niet statistisch worden getoetst.

De relatie WDVI en stikstofinhoud is vergeleken met het verband dat Booij in 2003 vaststelde.

Het betreft hier slechts 9 metingen. Figuur 37 geeft de positie van de meetwaarden bij Claassen weer ten opzichte van de Booij relatie.

Figuur 37 De relatie WDVI uit metingen met de CropScan vastgesteld in onderzoek van Booij 2002 en de stikstofopname op het praktijkperceel van Claassen 2010

De grafiek geeft aan dat zes van de negen punten dicht bij de ijklijn liggen. Drie punten wijken sterk af. Bij de WDVI van rond de 40 zou volgens de ijklijn een 20-40 kg hogere stikstof opname horen. Dit kan te maken hebben met:

• De wijze waarop de N-inhoud monsters zijn genomen, slechts zes planten bij elkaar terwijl de CropScan meting over het hele plot is gedaan.

• De betreffende punten zijn gemeten op 6 en 14 juli. In die periode was het zeer droog, dit zou de sensorwaarde beïnvloed kunnen hebben. Het gewas had echter geen zichtbare droogtestress in die periode.

• Onregelmatigheid in het perceel. Uit de opnamen met de CropCircle sensoren over het hele perceel blijkt dat de zone waarin plot 3 lag, zich trager ontwikkelde.

WDVI green 0.00 20.00 40.00 60.00 80.00 100.00 120.00 140.00 160.00 180.00 200.00 0.0 20.0 40.0 60.0 WDVI N -i n h o u d WDVI green

© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 75

4.9.4

Stikstofopname door het gewas

In Figuur 38 is het verloop in de tijd weergegeven van het nitraat-gehalte in het bladsap. De algemene trend voor deze variabele om in de loop van het groeiseizoen af te nemen, is zichtbaar. De figuur laat zien dat het object met een dubbele basisbemesting (150 kg N/ha) consequent de hoogste nitraatgehaltes vertoont. Bij de andere twee objecten is het minder duidelijk; het object met bijbemesting heeft bij de eerste meting een hoger nitraatgehalte dan het object met alleen een enkelvoudige basisgift, maar bij de laatste twee

metingen heeft het een lager nitraatgehalte.

4.10 IJklijn voor sensorwaarde en stikstofinhoud van het gewas