• No results found

Itterbeek raai 3

4.5 Potenties op basis van hydrologie

grondwater gemeten (168 µg/l). Het grondwater in peilbuis 205, ten noorden van het Batven, is redelijk gebufferd met een alkaliniteit van 2,00 meq/l en een calciumconcentratie van 911 µmol/l. De ammonium- en nitraatconcentraties gemeten in het grondwater zijn laag. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties sulfaat of zink gemeten.

Tabel 4.5. Chemische gegevens van de peilbuizen in meetraai 3, pH, alkaliniteit in meq/l, Ca, Fe en S-concentraties in µmol/l en Zn-concentratie in µg/l en PO43--, NH4+- en NO3concentraties in µmol/l.

Figuur 4.12. Peilbuizen meetraai 3 (bij Batven).

4.5 Potenties op basis van hydrologie

Uit de tijdreeksen blijkt alvast dat de actuele kansen hoofdzakelijk in drogere vegetatietypen liggen. Door de grote waterpeilschommelingen zijn alle vegetatietypen die een stabiel grondwaterpeil tegen het maaiveld eisen uitgesloten. Alleen maar in het zuidwesten van het gebied kan er plaats zijn voor nattere vegetatietypen die waterpeilfluctuaties door het jaar heen kunnen tolereren.

In een eerste fase is de feitelijke informatie per meetraai besproken om een idee van de potenties in de directe omgeving van de meetpunten te geven. Deze analyse gebeurde onafhankelijk van de analyse van de bodemchemie. Omwille van het lage grondwaterpeil zal de bodemchemie hier een cruciale rol spelen en moet deze analyse verfijnd en eventueel verbeterd worden in functie van de

Nummer pH alk Ca PO4 NO3 NH4 Fe S Zn

meq/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l µg/l

201 6,36 1,66 2275 0,10 0,8 99,0 1052 2783 190

203 4,57 0,11 6030 0,10 0,6 13,4 145 5080 322

204 6,75 2,34 844 0,18 2,9 2,9 112 76 168

46

chemische kenmerken van de bodem. Vervolgens zijn de potenties op gebiedsniveau geschat aan de hand van het model NICHE-Vlaanderen. Omdat NICHE Vlaanderen ook rekening houdt met de voedselrijkdom van de bodem is dat tweede deel na de discussie van de resultaten van de bodemanalysen geplaatst (H6).

4.5.1 Discussie per meetraai Meetraai 1 (stroomopwaarts)

Op meetpunten 212, 213 en 214 zijn de waterpeilschommelingen compatibel met natte heide of vochtig heischraal grasland. Ter hoogte van meetpunt 211 blijft het waterpeil nog lager. Hier kan in functie van de bodemchemie een ontwikkeling optreden van droog schraalland of glanshavergrasland. Omdat de bodem uit leemzand bestaat zal hier geen zuiver zuur eikenberkenbos ontstaan maar zullen ook elementen van een eiken-beukenbos kunnen optreden. Meetraai 2

Op meetpunten 206, 207, 208 en 210 blijft het waterpeil door het jaar heen laag. Op zandgronden kan dus droge heide (of later in de successie berken-eikenbos) verwacht worden. Waar de bodem plaatselijk lemiger is (punten 208 en 210) kunnen soorten van droog heischraal grasland optreden. Op meetpunt 209 is het waterpeil wat hoger en de bodem lemig: hier kan de vegetatie naar vochtig heischraal grasland evolueren (zie ook hoofdstuk 5).

Meetraai 3 (stroomafwaarts)

Op meetpunten 201, 204 en 205 is de standplaats tamelijk droog. Op zandgronden (204 en 205) kunnen berken-eikenbos en droge heide voorkomen, op leemzand (meetpunt 201) kan in functie van de bodemrijkdom een droog heischraal grasland of een glanshavergrasland optreden.

Meetpunt 204 is het meest representatief voor de grondwaterhuishouding van het Batven (meetpunt 205 is topografisch hoger)1. Zowel de winter- als de zomerpeilen zijn te laag om een systeem ven – venige heide – vochtige heide in deze zone te ontwikkelen. Een herstel van een gunstige hydrologie in het Batven zou het dempen van de drainagegrachten in de omgeving en het ven zelf eisen, wat zonder twijfel invloed op de naburige terreinen zou hebben. Bij de huidige eigendomsstructuur lijkt het op korte termijn moeilijk realiseerbaar.

Volgens de bodemkaart bestaat de bodem op meetpunten 202 en 203 uit veen. Tijdens de veldcampagne om bodemstalen te nemen is echter geen veen aangetroffen in deze zone. De bodem bestaat eerder uit zandig leem of lemig zand (stalen 18, 19, 20). De waterpeilen zijn op die locaties wat hoger dan in de rest van de meetraai maar het peil bereikt nooit het maaiveld: het huidige grondwaterregime is dus absoluut niet compatibel met het behoud of de ontwikkeling van veen. Op meetpunt 202 (op zandig leem) kan in functie van de bodemchemie een glanshavergrasland of een droog heischraal grasland ontstaan. Op meetpunt 203 is de bodem zandiger en kan de vegetatie in de richting van droge heide of struisgrasland evolueren (als de bodemchemie het toelaat). Het grondwater ter hoogte van dit meetpunt is sterk vervuild, wat geen probleem hoeft te worden aangezien de vervuiling nauwelijks in de wortelzone komt.

1

Het maaiveld op meetpunt 204 ligt op 33,08 m TAW, en volgens het digitale hoogte model ligt het maaiveld in Batven tussen 32,33 en 35,18 m TAW, met de meeste pixels tussen 32,9 en 33,3 m TAW. Omwille van bosopslag zijn de lasermetingen echter minder nauwkeurig dan in open terrein, de verwachte fout is 20 cm maar plaatselijk is de fout veel groter.

47

4.6 Conclusies

In het studiegebied van de Itterbeekvallei zijn door de grote waterpeilschommelingen alle vegetatietypen die een stabiel grondwaterpeil tegen het maaiveld eisen (zoals kleine zeggenvegetatie of oligotroof berkenbroekbos) uitgesloten. Alleen maar in het zuidwesten van het gebied kan er plaats zijn voor nattere vegetatietypen die waterpeilfluctuaties door het jaar heen kunnen tolereren (natte heide, vochtig heischraal grasland, eventueel een verdroogde en verruigde vorm van mesotroof elzenbroekbos.

Het oppervlaktewater van de beek bevat verhoogde nitraatconcentraties, licht verhoogde sulfaatconcentraties en sterk verhoogde zinkconcentraties. Het beekwater is zwak gebufferd en lijkt toch stroomafwaarts, althans voor zink en sulfaat, wat meer vervuild te zijn. Verder zijn de fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater laag.

Het grondwater is op de meeste locaties redelijk goed gebufferd met lokaal behoorlijk hoge concentraties calcium. Het grondwater is op relatief veel locaties sterk verontreinigd met sulfaat en soms met zink (en chloride). De fosfaatgehaltes en anorganisch-N gehaltes in het grondwater zijn laag. Verder is het grondwater in de Itterbeekvallei duidelijk rijker aan ijzer dan het grondwater in de Bosbeekvallei. Uit paragraaf 4.2 is gebleken dat het grondwater zelden tot in de wortelzone komt, dus een relatief slechte kwaliteit van het grondwater hoeft niet direct een knelpunt te zijn.

49

5 Bodemchemie

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bodemchemische parameters beschreven. De gehele bodemchemische dataset is weergegeven in bijlage IV.

De nadruk ligt hier, gelet op de uitkomsten in hoofdstuk 4, op het in kaart brengen van de kansen en knelpunten voor de ontwikkeling van natte en droge heide; heischraal grasland; glanshaverhooiland; eiken-berkenbos en broekbossen. De resultaten worden beschreven van west naar oost, zie figuur 3.4 voor een overzicht van de locaties waar de bodemstalen zijn genomen. In tabel 5.1 worden de belangrijkste sturende factoren weergegeven met de concentraties die zijn gemeten in goed ontwikkelde referentie-terreinen.

Tabel 5.1. Referentieconcentraties gemeten in goed ontwikkelde terreinen in Nederland en Vlaanderen (Bron: Database B-Ware, de Graaf et al., 2009, Herr et al., 2011).

Uiteraard is niet alleen de bodemchemische toestand van de terreinen bepalend voor de potenties in het gebied, zoals ook nog eens blijkt uit tabel 5.1. Ook de hydrologie is voor de nattere vegetatietypen van groot belang. In hoofdstuk 7 worden de resultaten van de hydrologie en bodemchemische onderzoek samengevoegd om tot een concreet inrichtingsadvies per perceel te komen.

Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is de concentratie fosfor in de bodem vaak sturend voor de vegetatieontwikkeling. Daarom wordt eerst de concentratie voor plantenbeschikbaar fosfaat beschreven, gemeten door middel van een Olsen-extractie. Daarnaast wordt de totale concentratie fosfor in de bodem beschreven.

Natuurdoelty pe GHG (c m) GLG (c m) pH-H2O

Natte heide 10+ tot 20- mv 20- tot 50- mv 3.5-5

Nat heischraal grasland 0 tot 40- mv 40- tot 120 -mv 4.5-6

Droge heide <70- mv n.v.t. 3.5-5

Glanshaverhooiland 20- tot 40- mv 40- tot 80- mv (5.5) 6.5 - 7.5 (8.5)

Kleine zeggenmoeras (Verbond van Zwarte zegge) 10+ tot 10- mv 5- tot 60- mv 4.5-6.5

Berkenbroekbos 10+ tot 0 mv 40- tot 80- mv <5

Elzenbroekbos 20+ tot 20- mv 40- tot 80- mv 5-6.5

Eiken-berkenbos 40- tot 270-mv 20- tot 180 - mv 3.4-4.6

Natuurdoelty pe Olsen-P (umol/l FW ) totaal-P (mmol/l FW ) CaNaCl (umol/l FW )

Natte heide 100-500 0.5-2.5 200-8000

Nat heischraal grasland 150-400 1-3 4000-10000

Droge heide 100-500 0.5-2.5 75-3500

Glanshaverhooiland 500-800 10-20 10000-25000

Kleine zeggenmoeras (Verbond van Zwarte zegge) 100-500 1-6 8000- 14000

Berkenbroekbos 200-600 1-5

Elzenbroekbos 300-800 (tot 1200) 5-20 (tot 50) 20000- >60000

50

IJzer en zwavel spelen een belangrijke rol in de beschikbaarheid van fosfaat voor de vegetatie. IJzer kan fosfaat binden, waardoor het niet beschikbaar is voor de vegetatie. Wanneer dit ijzer echter gereduceerd wordt (bijvoorbeeld wanneer de bodem onder water staat), komt een deel van dit aan ijzer gebonden fosfaat vrij. De aanwezigheid van zwavel versterkt dit proces nog eens, omdat ijzer een grotere affiniteit voor zwavel heeft dan voor fosfor. Bij natte vegetatietypen is deze interactie van groot belang. Daarom wordt per deelzone ook beschreven wat de concentraties ijzer en zwavel gemeten in de bodem voor een potentiële gevolgen hebben.

Naast de concentratie fosfor in de bodem is ook de mate van buffering van de bodem vaak sturend voor de vegetatieontwikkeling (tabel 5.1). Hierbij zijn vooral de pH van de bodem en de concentratie uitwisselbaar calcium belangrijke parameters. Deze worden dan ook per deelzone beschreven, waarna als laatste wordt ingegaan op de concentratie ammonium en nitraat in de bodem. Hoge ammoniumconcentraties in de bodem (≥ 300 µmol/l verse bodem; de Graaf et al., 2009) kunnen giftig zijn voor, vaak bijzondere, plantensoorten uit oligotrofe en mesotrofe milieus. Daarnaast zijn hoge concentraties van beschikbaar stikstof aanwijzingen voor menselijke invloed in het terrein (bemesting door boeren, overlopen van riolen, inlaat van vervuild huishoudelijk water en vervuild grondwater).

5.2 Locatie 1 t/m 7

Figuur 5.1 Ligging van de bodemstaallocaties 1 t/m 7 in het westen van de Itterbeek. Fosfaat

De Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag (0-10 cm) op locatie 1 (ruigte) en 2 (ruigte) is aan de hoge kant voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen met 909 µmol/l verse bodem op locatie 1 en 1840 µmol/l verse bodem op locatie 2. De Olsen-P concentratie neemt echter af met toenemende diepte, en is op een diepte van 20-30 cm op locatie 1 lager dan 500 µmol/l verse bodem. Op locatie 2 is de Olsen-P concentratie gemeten op 30-40 cm diep nog steeds wel aan de

51

hoge kant met 779 µmol/l verse bodem. De toplaag van locatie 3 (natte ruigte) is ook verhoogd met fosfaat met een Olsen-P concentratie van 2090 µmol/l verse bodem en daalt tot 663 µmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm. Eenzelfde beeld zien we voor de nabij gelegen locatie 4 (ruigte op rabat), met in de toplaag (0-10cm) 1930 µmol Olsen-P/l verse bodem, die daalt tot minder dan 130 µmol/l verse bodem op een diepte van 20-30 cm en dieper onder maaiveld. Locatie 5 betreft een grasland. Ook hier is de toplaag (0-10cm) iets verhoogd met fosfaat met een Olsen-P concentratie van 1085 µmol/l verse bodem, die met de diepte daalt tot minder dan 500 µmol/l verse bodem op 20-30 cm en dieper. Locatie 6, een onbeheerde ruigte, lijkt bemest te zijn geweest in het verleden met een Olsen-P concentratie in de toplaag (0-10 cm) van bijna 2500 µmol/l verse bodem. Tot een diepte van 30-40 cm blijft de Olsen-P concentratie hoog met concentraties van meer dan 1700 µmol/l verse bodem. Locatie 7 in het noorden van deze zone van de Itterbeek is wederom een ruigte. De Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag is slechts iets verhoogd met 846 µmol/l verse bodem, en daalt tot 518 µmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm.

De totaal-P concentraties laten eenzelfde beeld zien als de Olsen-P concentraties. Op locaties 1 en 2 zijn de totaal-P concentraties gemeten in de toplaag (0-10 cm) iets verhoogt met 12,3 en 12,6 mmol/l verse bodem, en dalen tot 3,7 en 3,1 mmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm (locatie 1) en 20-30 cm (locatie 2). Op locatie 3 meten we naast een hoge Olsen-P concentratie ook een hoge totaal-P concentratie in de toplaag (0-10 cm) van 26,5 mmol/l verse bodem, die zakt tot 4,2 mmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm. Locatie 4 geeft eenzelfde beeld met in de toplaag (0-10 cm) 15,1 mmol totaal-P/l verse bodem tot 2,6 mmol/l verse bodem op een diepte van 20-30 cm. Op locatie 5 meten we, naast een relatief lage Olsen-P concentratie, ook een redelijk lage totaal-P concentratie van 9,2 mmol/l verse bodem die daalt tot 4,5 mmol/l verse bodem op een diepte van 20-30 cm. Op locatie 6 bevat de toplaag (0-10 cm) 22,1 mmol totaal-P/l verse bodem, tot 8,4 mmol totaal-P/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm en op locatie 7 daalt de totaal-P concentratie van 18,4 mmol totaal-P/l verse bodem in de toplaag tot 9,3 mmol totaal-P/l verse bodem op 30-40 cm diepte.

52

Figuur 5.2. Olsen-P concentratie gemeten op de verschillende boordieptes (links), in µmol/l verse bodem, en de totaal-P concentratie (rechts) in mmol/l verse bodem. De zwart omlijnde balken geven locaties weer waar meer dan 20% organische stof in de bodem is gemeten.

IJzer en zwavel

In de toplaag van locatie 1 is de bodem (0-10 cm) rijk aan ijzer met 237 mmol/l verse bodem. Op locatie 2 bevat de toplaag (0-10 cm) 74 mmol ijzer/l verse bodem. Locatie 3 is redelijk ijzerrijk met 117 mmol/l verse bodem, en de toplaag van locatie 4 bevat 76 mmol ijzer/l verse bodem. De locaties 5 en 6 zijn matig ijzerrijk met 38 en 46 mmol /l verse bodem. Op locatie 7 werd in de toplaag (0-10 cm) 137 mmol ijzer/l verse bodem gemeten. De totaal zwavelconcentraties gemeten in de toplaag (0-10 cm) zijn op alle locaties lager dan 30 mmol/l verse bodem en vormt geen belemmering voor natuurontwikkeling.

Figuur 5.3. Totaal ijzer concentratie in de toplaag (0-10 cm) gemeten op bodemstaallocatie 1 t/m 7 in de Itterbeek.

Buffering van de bodem

De uitwisselbare calciumconcentratie gemeten in de toplaag (0-10 cm) van locatie 1 is redelijk hoog met 8236 µmol/l verse bodem, terwijl deze op locatie 2 laag is met 1908 µmol/l verse bodem. Dit zien we ook terug in de pHNaCl die op locatie één 4 is en op locatie twee 3,5. De locaties 3 en 4 (natte ruigte met rabatten) zijn zeer goed gebufferd met in de toplaag (0-10 cm) een uitwisselbare calciumconcentratie van zo’n 10800 µmol/l verse bodem en een pHNaCl rond de 4,0. De uitwisselbare calciumconcentraties gemeten in de toplaag van de bodem op locaties 5, 6 en 7 varieert van 5711 µmol/l verse bodem op locatie 6 tot 9918 µmol/l verse bodem op locatie 5. De pHNaCl varieert van 4,4 op locatie 5 tot 4,7 op locatie 7.

53

Figuur 5.4. Concentratie uitwisselbaar calcium gemeten in de toplaag (0-10 cm) op bodemstaallocatie 1 t/m 7 in de Itterbeek.

Ammonium en nitraat

De nitraatconcentraties gemeten in de bodem zijn uitzonderlijk hoog op locaties 1, 2 en 3, waarbij op locatie 3 in de toplaag meer dan 1200 µmol nitraat/l verse bodem is gemeten. De nitraatconcentraties blijven verhoogd op deze drie locaties tot een diepte van 30-40 cm onder maaiveld. Ook op locaties 6 en 7 zijn iets verhoogde nitraatconcentraties gemeten tussen de 500 en 600 µmol/l verse bodem in de toplaag (0-10 cm). Op locatie 4 zijn de stikstofconcentraties niet verhoogd, op locatie 5 werd in de toplaag een verhoogde ammoniumconcentratie (530 µmol/l verse bodem) gemeten.

54

Figuur 5.5. Nitraat- (grijs) en ammoniumconcentratie (blauw) gemeten op de verschillende boordieptes in µmol/l verse bodem.

5.3 Locatie 8 t/m 16 en locatie 26 t/m 28

Fosfaat

De Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag (0-10 cm) van de twee graslanden (locatie 8 en 9) is iets verrijkt met 2213 µmol/l verse bodem en 1505 µmol/l verse bodem en daalt tot 554 en 638 µmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm onder maaiveld. Ook in het elzenbosje op locatie 10 is de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag (0-10 cm) hoog met 2081 µmol/l verse bodem, en daalt tot 423 µmol/l verse bodem op een diepte van 20-30 cm. In de bodemlaag daaronder 930-40cm) is de Olsen-P concentratie weer hoog met 1541 µmol/l verse bodem. Ook op locaties 11 (ruigte) en 12 (bos) is de Olsen-P concentratie in de toplaag (0-10 cm) iets verhoogt met 1203 µmol/l verse bodem en 1032 µmol/l verse bodem en daalt op locatie 11 tot 841 µmol/l verse bodem op een diepte van 20-30 cm, maar ook onder deze bodemlaag wordt een hoge Olsen-P concentratie gemeten van 2215 µmol/l verse bodem op 30-40 cm. Op locatie 12 daalt de Olsen-P concentratie tot onder de 400 µmol/l verse bodem vanaf 20-30 cm diepte. De locaties 13 t/m 16 laten eenzelfde beeld zien met een met Olsen-P verrijkte toplaag met concentraties variërend van 1528 µmol/l verse bodem op locatie 14 tot 2831 µmol/l verse bodem op locatie 16, en dalende concentraties met toenemende diepte, waarbij opvalt dat op geen enkele locatie minder dan 500 µmol Olsen-P is gemeten in de bodemlaag 30-40 cm onder maaiveld.

De totaal-P concentraties laten eenzelfde beeld zien als de Olsen-P concentraties, waarbij opvalt dat in de toplaag (0-10 cm) van de locaties 11 en 12 zeer lage totaal-P concentraties zijn gemeten met 5,7 en 5,9 mmol/l verse bodem.

Op locaties 26 (grasland op voormalig wilgenstruweel) en 27 (venoever) zijn in de toplaag (0-10 cm) lage Olsen-P concentraties gemeten van 495 µmol/l verse bodem op locatie 26 en slechts 44 µmol/l

55

verse bodem op locatie 27. Het grasland op locatie 28 is wat voedselrijker met in de toplaag 1556 µmol Olsen-P/l verse bodem tot 254 µmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm. Ook de totaal-P concentraties in de toplaag van locaties 26 en 27 zijn laag met 8,8 mmol/l verse bodem en slechts 1,5 mmol/l verse bodem. Op locatie 28 is de toplaag iets verrijkt met totaal-P met 18,12 mmol/l verse bodem, maar de totaal-P concentratie daalt tot 3 mmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm.

56

Figuur 5.7. Olsen-P concentratie gemeten op de verschillende boordieptes (links), in µmol/l verse bodem, en de totaal-P concentratie (rechts) in mmol/l verse bodem. De zwart omlijnde balken geven locaties weer waar meer dan 20% organische stof in de bodem is gemeten.

Figuur 5.8. Olsen-P concentratie gemeten op de verschillende boordieptes (links), in µmol/l verse bodem, en de totaal-P concentratie (rechts) in mmol/l verse bodem. De zwart omlijnde balken geven locaties weer waar meer dan 20% organische stof in de bodem is gemeten.

IJzer en zwavel

In de toplaag (0-10 cm) op locaties 8 en 9 zijn redelijk hoge ijzerconcentraties gemeten van 143 en 116 mmol ijzer/l verse bodem. De toplaag van locaties 10 en 11 zijn duidelijk armer aan ijzer met 59 en 21 mmol ijzer/l verse bodem. Locaties 12 en 13 zijn redelijk ijzerrijk met in de toplaag (0-10 cm) 96 en 115 mmol ijzer/l verse bodem. Ook locatie 14 is in de toplaag rijk aan ijzer met 233 mmol/l verse bodem. De toplaag (0-10 cm) gemeten op locatie 15 is matig ijzerrijk met 50 mmol/l verse bodem, net als locatie 16 met 65 mmol/l verse bodem. In de toplaag (0-10 cm) op de locaties 26, 27 en 28 zijn relatief hoge ijzerconcentraties gemeten met respectievelijk 122, 94 en 173 mmol/l verse bodem.

57

De zwavelconcentraties gemeten in deze zone van de Itterbeek zijn laag, met in de toplaag (0-10 cm) van de bodem concentraties die lager zijn dan 15 mmol/l verse bodem.

Figuur 5.9. Totaal ijzer concentratie in de toplaag (0-10 cm) gemeten op bodemstaallocatie 8 t/m 16 en 26 t/m 28 in de Itterbeek.

Buffering van de bodem

De uitwisselbare calciumconcentraties gemeten in de toplaag (0-10 cm) van locaties 8, 9, 11, 13, 15, 16, 26 en 28 liggen tussen de 5335 µmol/l verse bodem (locatie 11) en 9551 µmol/l verse bodem (locatie 13). De pHNaCl ligt op deze locaties rond de 4,5. Locaties 10 en 27 zijn wat minder gebufferd met in de toplaag (0-10 cm) een pHNaCl van 3,8 (locatie 10) en 3,9 (locatie 27) en 3069 µmol uitwisselbaar calcium/l verse bodem (locatie 10) en 4119 µmol uitwisselbaar calcium/l verse bodem (locatie 27). Locatie 12 is nog minder gebufferd met in de toplaag (0-10 cm) 1872 µmol uitwisselbaar calcium en een pHNaCl van 3,2. Locatie 14 valt op door de goede buffering, hier werd in de toplaag van de bodem (0-10 cm) 11626 µmol uitwisselbaar calcium/l verse bodem gemeten en een pHNaCl van 4,5.

58

Figuur 5.10. Concentratie uitwisselbaar calcium gemeten in de toplaag (0-10 cm) op bodemstaallocatie 8 t/m 16 en locatie 26, 27 en 28 in de Itterbeek.

Ammonium en nitraat

In deze zone van de Itterbeek liggen de nitraatconcentraties gemeten in de toplaag van de bodem (0-10 cm) in het algemeen tussen de 200 en 400 µmol/l verse bodem. Uitzondering zijn de locaties 8 (met 800 µmol/l verse bodem) en 13 (met 845 µmol/l verse bodem), waarbij de nitraatconcentraties op beide locaties ook in de diepere bodemlagen verhoogd zijn. Ook op locatie 28 zijn iets verhoogde nitraatconcentraties gemeten met vooral in de bodemlaag 10-20 cm een hoge concentratie van 898 µmol/l verse bodem.

De ammoniumconcentraties variëren in het algemeen van 50 tot 250 µmol/l verse bodem. Uitzondering is locatie 11 waar in de toplaag (0-10 cm) maar liefst 1330 µmol/l verse bodem is gemeten en locatie 12 waar in de toplaag (0-10 cm) 1070 µmol ammonium/l verse bodem is gemeten. Ook op locatie 26 is in de toplaag een zeer hoge ammoniumconcentratie gemeten van meer dan 1500 µmol/l verse bodem.

59

Figuur 5.11. Nitraat- (grijs) en ammoniumconcentratie (blauw) gemeten op de verschillende boordieptes in µmol/l verse bodem.

Figuur 5.12. Nitraat- (grijs) en ammoniumconcentratie (blauw) gemeten op de verschillende boordieptes in µmol/l verse bodem. De zwart omlijnde balken geven locaties weer waar meer dan 20% organische stof in de bodem is gemeten.

60

5.4 Locatie 17 t/m 23

Fosfaat

In de toplaag van de bodem op de locaties 17 t/m 20 zijn iets verhoogde Olsen-P concentraties gemeten tussen de 1024 µmol/l verse bodem (locatie 20) tot 1562 µmol/l verse bodem op locatie 19. De Olsen-P concentraties nemen af in de diepte tot 273, 688, 448 en 625 µmol/l verse bodem op een diepte van 30-40 cm. De locaties 21, 22 en 23 liggen in het voormalige Batven. De Olsen-P concentraties gemeten in de toplaag zijn hier laag, allen onder de 500 µmol/l.