• No results found

populatiedynamiek van deze vogels.

Aantallen: De ontwikkelingen (aantallen,

gebiedsgebruik, verspreiding) van grote stern en visdief in de Voordelta worden onderzocht door middel van vliegtuigtellingen, waarnemingen aan gezenderde vogels en landwaarnemingen. T0: voorjaar/zomer 2005 en voorjaar/zomer 2006; T1: vanaf april 2009.

Vergelijkingsgebieden: monitoringsgegevens van

Zuid-Westelijke delta en de Belgische kust.

Voedselaanbod: Waarnemingen in broedkolonies aan

dieetsamenstelling, het foerageergedrag en de foerageerduur. Verstoring: Land- en luchtwaarnemingen om de verstoring in kaart te brengen. Abiotiek: Abiotische parameters kunnen van belang zijn voor grote stern en visdief kunnen als direct effect (meteorologische omstandigheden tijdens de broedperiode) of indirect (via voedselaanbod).

Vergelijking meetperiodes: Voor sterns is vooral het

weer tijdens de broedperiode (mei-juni) van belang. In 2010 was deze periode relatief koud (gemiddelde luchttemperatuur 11,4 ºC) in vergelijking met de andere jaren uit de meetperiode (12,1-13,2 ºC).

Sterns zijn meer afhankelijk van pelagische vis, waarop niet direct een effect van boomkorvisserij te verwachten is. Voorlopige resultaten naar een analyse naar relaties met zandspiering uit de benthos data lijken echter wel een verband met visserij te vertonen.

3A-1. Treden veranderingen op in

verspreidingspatronen en het aantal vogeldagen van de grote stern / visdief t.o.v. de situatie vóór de aanleg van Maasvlakte2?

Er zijn wel veranderingen opgetreden.

3A-2. Zijn deze veranderingen toe te schrijven aan (veranderingen in) de voedselbeschikbaarheid of zijn andere factoren van (groter) belang?

Waargenomen verandering zijn niet direct toe te schrijven aan een veranderd voedselaanbod, behalve dus misschien voor zandspiering. Om te bekijken of andere factoren misschien van groter belang zijn is ook gekeken naar de situatie voor sterns in het achterland: aanwezigheid vossen in broedgebieden, effecten van zoutinbreng op de Scheelhoek eilanden in het Haringvliet, ontwikkelingen op grotere ruimtelijke schaal.

3B. Leidt het instellen van de rustgebieden tot een toename van het aantal op platen rustende grote sterns/visdief en zo ja, is deze verandering toe te schrijven aan de aanwezigheid van de rustgebieden of ook aan andere factoren?

De sterns worden rustend aangetroffen in de

rustgebieden, maar dan voorheen. Wel minder met jongen dan verwacht.

4. Wordt het verlies aan foerageergebied van de visdief als gevolg van het ruimtebeslag en het gebruik van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

4A. Leidt het instellen van het

bodembeschermingsgebied tot een gelijkblijvende potentiële functie van de Voordelta voor de grote stern /visdief in termen van

voedselbeschikbaarheid?

Aantallen: De ontwikkelingen (aantallen,

gebiedsgebruik, verspreiding) van grote stern en visdief in de Voordelta worden onderzocht door middel van vliegtuigtellingen, waarnemingen aan gezenderde vogels en landwaarnemingen. T0: voorjaar/zomer 2005 en voorjaar/zomer 2006; T1: vanaf april 2009.

Sterns zijn meer afhankelijk van pelagische vis, waarop niet direct een effect van boomkorvisserij te verwachten is. Voorlopige resultaten naar een analyse naar relaties met zandspiering uit de benthos data lijken echter wel een verband met visserij te vertonen.

4A-1. Treden veranderingen op in

verspreidingspatronen en het aantal vogeldagen van de grote stern / visdief t.o.v. de situatie vóór de aanleg van Maasvlakte2?

Vergelijkingsgebieden: monitoringsgegevens van

Zuid-Westelijke delta en de Belgische kust.

Voedselaanbod: Waarnemingen in broedkolonies aan

dieetsamenstelling, het foerageergedrag en de foerageerduur. Verstoring: Land- en luchtwaarnemingen om de verstoring in kaart te brengen. Abiotiek: Abiotische parameters kunnen van belang zijn voor grote stern en visdief kunnen als direct effect (meteorologische omstandigheden tijdens de broedperiode) of indirect (via voedselaanbod).

Vergelijking meetperiodes: Voor sterns is vooral het

weer tijdens de broedperiode (mei-juni) van belang. In 2010 was deze periode relatief koud (gemiddelde luchttemperatuur 11,4 ºC) in vergelijking met de andere jaren uit de meetperiode (12,1-13,2 ºC).

Er zijn wel veranderingen opgetreden.

4A-2. Zijn deze veranderingen toe te schrijven aan (veranderingen in) de voedselbeschikbaarheid of zijn andere factoren van (groter) belang?

Waargenomen verandering zijn niet direct toe te schrijven aan een veranderd voedselaanbod, behalve dus misschien voor zandspiering. Om te bekijken of andere factoren misschien van groter belang zijn is ook gekeken naar de situatie voor sterns in het achterland: aanwezigheid vossen in broedgebieden, effecten van zoutinbreng op de Scheelhoek eilanden in het Haringvliet, ontwikkelingen op grotere ruimtelijke schaal.

4B. Leidt het instellen van de rustgebieden tot een toename van het aantal op platen rustende grote sterns/visdief en zo ja, is deze verandering toe te schrijven aan de aanwezigheid van de rustgebieden of ook aan andere factoren?

De sterns worden rustend aangetroffen in de

rustgebieden, maar dan voorheen. Wel minder met jongen dan verwacht.

Thema subvragen Relevantie voor MEP ZW Te meten parameters Methodiek Resultaten en opm sleutelpersonen

1) Aanlegwerkzaamheden a) Onderwateroever: hoe ontwikkelt zich de kwaliteit van bodem en bodemleven die ontstaat na aanleg ten opzichte van bodem en het bodemleven die er oorspronkelijk aanwezig waren? 2. Potentieel relevant. Vergelijkbaar met Zandmotor project. Betreft de zeer ondiepe kustzone en effecten suppletie, dus niet direct toepasbaar op zandwinning maar vergroot wel kennis over

rekolonisatie.

Ad Stolk acht deze onderzoeksvraag niet relevant voor het mep zandwinning.

b) Verstoring: In hoeverre komen de effecten van de

aanlegwerkzaamheden op foeragerende kustvogels en op zeehonden overeen met de effecten zoals die zijn voorspeld in het MER/de Passende Beoordeling? 2. Potentieel relevant. Vergroot inzicht in populatiedynamiek .

Ad Stolk acht deze onderzoeksvraag niet relevant voor het mep zandwinning.

2) Aanwezigheid a) Ruimtebeslag: hoeveel van het habitattype 1110 is verloren gegaan en in hoeverre heeft dit invloed op de staat van instandhouding van de Voordelta (habitats en soorten) en beschermde soorten in omliggende gebieden? 3. Niet relevant. Gaat alleen om ruimtebeslag door MVII

Ad Stolk acht deze onderzoeksvraag niet relevant voor het mep zandwinning.

b) Sedimentatie/erosie: In hoeverre leiden veranderingen in sedimentatie en erosie tot verschuivingen in oppervlakten van habitattype(n)?

3. Niet relevant.