• No results found

De positie van Infodesks bij het verstrekken uit bijzondere

In document EVALUATIE WET BIJZONDERE POLITIEREGISTERS (pagina 132-137)

Hoofdstuk 9 Het verstrekken van gegevens uit bijzondere politieregisters

9.7 De positie van Infodesks bij het verstrekken uit bijzondere

Informatie afkomstig uit de Zelfevaluaties

Ten aanzien van de rechtstreekse toegang van medewerkers van Infodesks tot het register zware criminaliteit is er op landelijke niveau geen sprake van uniformiteit. Er was in het overgrote deel van de korpsen geen geformaliseerde eenduidige actuele blauwdruk waaruit blijkt, hoe de informatie-uitwisseling tussen de CIE en de Infodesk moet verlopen. In de regel werd gewezen op het autorisatieniveau dat een medewerker van de Infodesk heeft.

Het overgrote deel van de korpsen sluit voor wat betreft hun verstrekkingenpraktijk aan de Infodesk aan bij een concept voor de Regeling Regionale Infodesk van de werkgroep Regionale Infodesk uit (laatstelijk) 2002 en daaraan ten grondslag liggende (voorbereidende) documenten zoals de Kadernotitie Regionale Infodesk van de Raad van Advies voor de CIE, een brief van de Raad van Advies CIE over de kadernotitie en een brief van de voorzitter van Board Opsporing over de kadernotitie en de Concept Regeling Regionale Infodesk van het ABRIO. Deze documenten worden in de regel als de bestaande regelingen/instructies voor het verstrekken van informatie aan de medewerkers van de Infodesk gezien. De meningen in de regio’s waren gedurende de periode van de zelfevaluaties verdeeld over de wijze waarop de rechtstreekse toegang tot het register zware criminaliteit zou moeten worden verleend. Dit komt doordat de CIE-regeling en het modelreglement register zware criminaliteit op dit onderdeel kennelijk voor

meerdere uitleg vatbaar is. Zo wordt gesteld dat op grond van de toelichting op artikel 4 van de CIE-regeling de Infodesks geen rechtstreekse toegang mogen hebben tot het register zware criminaliteit omdat dan de toetsing of de goede uitvoering van de politietaak aan de verstrekking in de weg staat zou komen te vervallen.

In de praktijk hebben veel Infodesks in variërende mate rechtstreekse toegang tot het register zware criminaliteit, soms ook tot het voorlopig register. Zo zijn er regio’s die (bepaalde medewerkers van) de Infodesk toegang tot op subjectniveau verlenen. De medewerkers van de infodesk kunnen dan zien of een bepaald persoon al dan niet voor komt als CIE-subject. Er zijn een beperkt aantal regio´s die onder bepaalde voorwaarden toegang tot de operationele gegevens van de subjecten en de contacten verlenen. Er zijn ook regio´s waar de mondelinge instructie geldt dat aan de Infodesk geen informatie uit het register zware criminaliteit mag worden verstrekt. De consequentie van het ontbreken van een eenduidig beleid is dat een aantal CIE-en naar hun zeggen terughoudend is in het verstrekken van CIE-informatie aan CIE-en waarvan zij weten dat door hen een ruimer toegangsbeleid tot het register zware criminaliteit wordt gehanteerd.

Informatie uit de interviews

De interviews geven aan dat de ten tijde van de zelfevaluaties bestaande

gedifferentieerde praktijk nog steeds bestaat. Ook de opvattingen over de waarde en het bestaan van een centrale infodesk variëren. Dit houdt onder andere verband met het vertrouwen/wantrouwen in de informatie-uitwisseling. Als men eigen informatie voor anderen ontsluit, moet men kunnen vertrouwen op een professioneel gebruik van de informatie. Verder wordt als een lastig neveneffect genoemd dat de beschikbaarheid van meer informatie middels een (centrale) infodesk alleen al door het bestaan van een infodesk ook weer meer vraag naar

DEEL II – DE WET BIJZONDERE POLITIEREGISTERS IN DE PRAKTIJK

125 informatie stimuleert. Een korps kiest dan ook voor een decentrale opzet. Een ander korps kiest juist duidelijk voor 1 centrale infodesk met brede toegang tot verschillende politieregisters.

Bij het verstrekken van gegevens door de Infodesk komen in de praktijk twee hoofdvormen voor. In de ene vorm worden de gevraagde gegevens verstrekt en in de andere vorm worden juist geen gegevens verstrekt, maar vervult de infodesk enkel een makelaarsfunctie. Bij deze makelaarsfunctie van een infodesk zijn er twee varianten aan te wijzen. In de ene variant wordt degene die over de

gevraagde informatie beschikt van de vraag in kennis gesteld en kan deze contact opnemen met de vrager. De vrager zelf krijgt hierbij van de infodesk geen

informatie. Bij de andere variant ontvangt de vrager de benodigde gegevens om contact op te nemen met degene die over (verdere) informatie beschikt.

Ook komt een combinatie van deze twee hoofdvormen vormen voor, waarbij door de infodesk wel (enige) informatie verstrekt wordt over de persoon waarover informatie wordt gevraagd, maar waarbij de vrager voor verdere (inhoudelijke) informatie doorverwezen wordt.

Het is in het bijzonder bij gegevens uit bijzondere politieregisters dat de infodesk de rol van makelaar vervult en zelf weinig tot geen (inhoudelijke) gegevens aan de vrager verstrekt.

9.8 Observaties, bevindingen en knelpunten

Wettelijk kader

De Wet politieregisters heeft ten aanzien van het verstrekken van gegevens uit bijzondere politieregisters een afzonderlijk domein. Per soort van bijzonder politieregister wordt daarin een specifiek verstrekkingenregime gegeven. Dit afzonderlijke domein bij het verstrekken van gegevens uit bijzondere

politieregisters wordt als het ware afgesloten door een specifieke gebruiksbepaling in artikel 13d, derde lid, van de wet. Daarin is expliciet bepaald dat gegevens vastgelegd in bijzondere politieregisters slechts overeenkomstig de specifieke regels van paragraaf 3a van de wet gebruikt mogen worden. Strikt genomen betekent deze bepaling dat het verstrekken van gegevens uit een bijzonder politieregister enkel is toegestaan indien dit expliciet in paragraaf 3a geregeld is. Een gevolg hiervan is dan dat verstrekkingen die weliswaar wel in de Wet of het besluit politieregisters geregeld zijn maar die niet tevens in paragraaf 3a

opgenomen zijn, niet plaats zouden mogen vinden. Het is op basis van de parlementaire geschiedenis overigens niet duidelijk of artikel 13d een dergelijke strikte begrenzing ook daadwerkelijk in alle gevallen beoogd. De precieze betekenis van de term “gebruikt” in artikel 13d blijft in ieder geval onduidelijk. Het verstrekkingenregime is, zo blijkt in de praktijk, toch wel erg gedetailleerd vormgegeven en, zeker voor de ambtenaren die werkzaam zijn in de praktijk van alledag, op onderdelen te lastig om te doorgronden. Evenzo blijft het een moeilijke en moeizame opgave om het benodigde kennisniveau over deze regelgeving, naast de evenzo benodigde kennis aangaande het tegelijkertijd gebruiken van bijzondere opsporingsmethoden, vast te houden.Ten aanzien van het verstrekken van gegevens tussen rechercheteams is het huidige verstrekkingenregime voor tijdelijke registers aan te merken als onnodig beperkend.

Vastleggen van verstrekkingen

De regelgeving kent een vrij uitgebreide regeling over het vastleggen van verstrekkingen.

Bij het vastleggen van verstrekkingen is er een onderscheid te maken in het vastleggen van verstrekkingen die langs geautomatiseerde weg plaatsvinden enerzijds en in handmatige verstrekkingen anderzijds. In de praktijk wordt bij het vastleggen van verstrekkingen gesproken over het protocolleren.

Uit het onderzoek komt het beeld naar voor dat vooral het vastleggen van verstrekkingen langs geautomatiseerde weg een knelpunt vormt. Vaak zijn systemen daarop onvoldoende toegesneden of belemmert protocolleren de performance van systemen.

Bij de uitvoering van het onderzoek kon overigens niet vastgesteld worden of en in hoeverre de resultaten van het vastleggen van verstrekkingen gebruikt worden of gebruikt zouden kunnen worden bij bijvoorbeeld controle en toezicht op de naleving van de wettelijke regels ten aanzien van het verstrekken van gegevens. Of, anders gezegd, het praktisch nut of de mogelijkheden die protocolleren in de praktijk biedt of zou kunnen bieden voor en bij controle en toezicht is niet duidelijk geworden. Mogelijk komt dit omdat het vastleggen van verstrekkingen langs geautomatiseerde weg niet altijd plaatsvindt.

Een bijzondere vorm van de vastlegging van verstrekkingen uit de CIE-registers op een andere wijze dan langs geautomatiseerde weg betreft de vastlegging van gegevens bij de vraag of een bepaald persoon in het register Zware criminaliteit voorkomt. In de praktijk wordt het resultaat op een vraag of iemand in het register zware criminaliteit voorkomt in het overgrote deel van de gevallen door de CIE-en vastgelegd in werk- of verstrekkingenjournaals. Ten aanzien van het vastleggen van dergelijke verstrekkingen wordt in de praktijk opgemerkt, dat de juridische status van de diverse werk- en verstrekkingenjournaals niet duidelijk is.

Overhevelen van informatie

Het overhevelen van daarvoor in aanmerking komende informatie uit de tijdelijke registers naar ZwaCri-registers wordt door de meeste CIE-en nog niet op grote schaal uitgevoerd. Er is wel een duidelijke ontwikkeling op dit gebied. Bij een aantal korpsen wordt er reeds ruim aandacht aan besteed en recentelijk is een aantal korpsen aangevangen met het testen van een werkbeschrijving om restinformatie opnieuw te gebruiken.48

Het verstrekken tussen rechercheteams

Het verstrekken van gegevens uit tijdelijke registers naar andere tijdelijke registers wordt in de praktijk als een lastig en moeilijk probleem gezien. In het algemeen wordt gesteld dat men bij de tactische teams “last heeft” van het

verstrekkingenregime met betrekking tot de tijdelijke registers omdat, zo geeft men aan, alleen verstrekt zou mogen worden als dit voortvloeit uit de doel van het tijdelijk register of dat alleen via de CIE en het ZwaCri-register verstrekt zou mogen worden.

In de praktijk wordt informatie onderling tussen rechercheteams uitgewisseld. En als de teams dan een tijdelijk register hebben, dan gaat het ook om het

verstrekken van gegevens tussen tijdelijke registers. De strategie die bij het uitwisselen van informatie tussen teams en de tijdelijke registers van die teams

48 Zie ook: Peter Vermaas, Restinfo vaak onbenut, Algemeen Politieblad, nr. 12, 12 juni 2004, pp. 10-11.

DEEL II – DE WET BIJZONDERE POLITIEREGISTERS IN DE PRAKTIJK

127 wordt gebruikt komt algemeen voor en is duidelijk vraaggestuurd. Deze strategie bestaat in de praktijk uit drie fasen waarbij er een belangrijke rol weggelegd is voor de officier van justitie.

Gelet op de praktijk en de wijze waarop uitwisseling van informatie tussen rechercheteams plaatsvindt, is aanpassing van het juridisch regime ten aanzien van het verstrekken van gegevens tussen rechercheteams en tussen ‘hun’ tijdelijke registers gewenst. Of, anders gezegd, de huidige regeling van het verstrekken van gegevens uit tijdelijke registers die, kort gezegd, inhoudt dat alleen verstrekt mag worden als dit voortvloeit uit het doel van het tijdelijk register, als uit de gegevens zelf het vermoeden van een strafbaar feit voortvloeit of dat alleen via de CIE en het ZwaCri-register verstrekt mag worden, levert onnodige complicaties op bij het uitwisselen van gegevens tussen rechercheteams onderling.

Infodesk

Zoals in hoofdstuk 7.12 is opgemerkt, blijken er in de praktijk verschillende

varianten te zijn bij de organisatorische inbedding van en de verhouding tussen de CIE, een Infodesk en een afdeling belast met misdaadanalyse. Dit weerspiegelt zich ook bij de rechtstreekse toegang tot registers. Zo hebben in de praktijk veel Infodesks in variërende mate rechtstreekse toegang tot het register zware criminaliteit, soms ook tot het voorlopig register en is er ten aanzien van de rechtstreekse toegang van de Infodesks tot het register zware criminaliteit op landelijke niveau geen sprake van uniformiteit.

DEEL II – DE WET BIJZONDERE POLITIEREGISTERS IN DE PRAKTIJK

129

HOOFDSTUK 10 BEWAREN, BEWAARTERMIJNEN EN VERNIETIGEN VAN

In document EVALUATIE WET BIJZONDERE POLITIEREGISTERS (pagina 132-137)