• No results found

Om een indicatie te krijgen van de totale aantallen uitrekkende jonge zalmen (smolts) en intrekkende volwassen zalmen binnen het stroomgebied van de Rijn zijn gegevens gebruikt van zowel uitzettingsprogramma’s, monitoringsreeksen en telemetrisch onderzoek. In Nederland en Duitsland ligt een unieke infrastructuur van detectiestations (bij de Vaate & Breukelaar, 2001). Hiermee is gedurende 199772004 (uitgezonderd 2001) onderzoek uitgevoerd naar de intrekroutes van volwassen salmoniden, waarbij in totaal 144 zalmen en 716 zeeforellen aan de buitenzijde van de Afsluitdijk en het Haringvliet operatief zijn voorzien van een zender (bij de Vaate & Breukelaar, 2001; Jurjens, 2006). Daarnaast is gedurende het voorjaar van 2007 een pilot7studie met kleine transponders uitgevoerd door Breukelaar (Rijkswaterstaat Waterdienst), de Laak (Sportvisserij Nederland), Ingendahl (Bezirksregierung Arnsberg, Nordrhein Westfalen) en Vriese (Visadvies) naar de stroomafwaartse migratie van zalm smolts. Hierbij zijn in totaal 78 zalm smolts van een transponder voorzien en in de Wupper en de Dühn uitgezet.

Om het verloop van aantal van smolts en volwassen zalmen in kaart te brengen is het Rijnstroomgebied ingedeeld in een aantal deelgebieden die begrensd worden door één of meerdere detectiestations (zie figuur 3.5). De indeling is zodanig gekozen dat deze goed aansluit bij de indeling zoals die voor de inventarisatie van de diverse visserijen is toegepast. Met behulp van de telemetrie7experimenten wordt voor elk van de segmenten bepaald welke ‘fractie’ van de aanwezige hoeveelheid zalmen doortrekt naar een volgend segment en hoeveel zalmen “verdwijnen” in het segment. Deze bepaling wordt voor zowel smolts als volwassen zalmen uitgevoerd. Hieronder wordt stapsgewijs het model voor de populatieschattingen voor respectievelijk smolts en volwassen zalmen uiteengezet en onder welke aannames de berekeningen zijn uitgevoerd. Daarbij geven we bandbreedtes tussen geschatte minima en maxima per deelgebied aan.

Paairivieren Rijn (DL) Lek / Nederrijn Waal Beneden7 Rivieren Kust7 zone IJssel IJsselmeer Waddenzee Intrekkende volwassen zalm Uittrekkende jonge zalm (smolts)

Figuur 3.5 Schematisch overzicht van het Rijnstroomgebied ingedeeld in de segmenten zoals gebruikt voor analyse van de telemetriegegevens (populatieschattingen)

Populatieberekening smolts

• Op basis van uitzettingsgegevens (smolts) is een schatting gemaakt van de totale aantallen smolts in het bovenstroomse deel, welke vervolgens op basis van de met telemetrie gemeten fracties doorberekend zijn naar totale aantallen in de opeenvolgende benedenstroomse segmenten

• Naast uitzettingen vindt er ook op bescheiden schaal natuurlijke paai plaats. Deze wordt geschat op minimaal 500 smolts in zowel de Saynbach als de Sieg. Als maximum voor de natuurlijke paai is een fractie van 20% van de uitzettingen genomen, dit is gebaseerd op het hoogste percentage gemeten in de Saynbach (de ‘beste’ zijrivier).

• De aantallen smolts die per jaar de Rijn aftrekken wordt berekend aan de hand van de fractie gezenderde smolts die gedetecteerd worden bij de monding van de Wupper ten opzichte van de totaal aantal gezenderde smolts. Deze fractie geeft de minimum schatting. De maximum schatting voor het aantal wegtrekkende smolts is 100% van het uitgezette aantal. Door vervolgens deze fracties te koppelen aan de smolt7equivalenten (maat voor het aantal wegtrekkende smolts, zie ook paragraaf 14.2 en Jurjens, 2006) kan de range in aantallen smolts die de Rijn optrekken worden berekend.

• Stroomafwaarts van het detectiestation Xanten kunnen de smolts zich over drie Rijn7takken verdelen: de Waal, de Nederrijn7Lek en de IJssel. Er is aangenomen dat de smolts zich conform de gemiddelde debietverdeling over de drie takken verdelen (67%, 22% en 11% respectievelijk).

• Vervolgens is per deelgebied gerekend met de waargenomen fracties smolts die het volgende deelgebied halen.

• Omdat er in 2007 slechts zeer weinig smolts met een transponder via de Lek en de IJssel trokken, zijn voor de IJssel en de Lek de verdwijningspercentages van de Waal aangenomen.

• Voor de minimum schatting in de Lek is tevens nog 2x5% extra verdwijning door beide waterkrachtcentrales toegewezen (conform schattingen van Bruijs (2004), zie ook paragraaf 13.4).

• De telemetriegegevens geven geen inzicht in de verdwijningskans op het IJsselmeer. Hier is een ruime marge gekozen van 89% overleving (conform gemeten maximum in benedenrivierengebied) tot 10% waarbij de smolts grotendeels verdwijnen in het IJsselmeer (dit is echter speculatie bij gebrek aan waargenomen fracties).

Populatieberekening volwassen zalmen

• In deze analyse zijn de gegevens van 2002 buiten beschouwing gelaten, omdat dit jaar detectiestation Xanten niet heeft gefunctioneerd en deze een cruciale rol speelt in de doorberekening over het stroomgebied.

De telemetriegegevens van zalm zijn beperkt: gedurende 199772000, 200372004 zijn 94 zalmen aan de buitenzijde van het Haringvliet gemerkt waarvan slechts 10 exemplaren zijn gedetecteerd op één van de benedenstroomse detectiestations tegen 543 zeeforellen waarvan 208 exemplaren naar binnen trokken. Bij de Afsluitdijk zijn slechts 2 zalmen gemerkt die beiden niet naar binnen zijn getrokken tegen 70 zeeforellen waarvan 34 exemplaren naar binnen trokken. Om deze reden zijn de zeeforelgegevens gebruikt om de fractie’s die van het ene deelgebied doortrekken naar het andere te bepalen. Dit onder aanname dat de verdwijningskans van een volwassen zeeforel gelijk is aan die van zalm. De beperkte gegevens van zalm laten zien dat deze aanname redelijk lijkt: 8% van de binnentrekkende zeeforellen en 10% van de binnentrekkende zalmen bereikte de paairivieren (zie tabel 3.5).

Tabel 3.5 Aantal (absoluut en relatief) gedetecteerde zalmen en zeeforellen in de kust, paaigebieden en tussenliggende segmenten (alleen weergegeven voor de route via de Waal omdat er geen goede vergelijking mogelijk is tussen zalmen en zeeforellen in de Lek en IJssel door geringe aantallen zalmen)

Paaigebieden Xanten Waal Benedenrivieren Kust

Absoluut aantal gedetecteerde zalm/zeeforellen

Zeeforel 17 74 117 208 543

Zalm 1 2 3 10 94

Fractie gedetecteerde zalmen/zeeforellen*

Zeeforel 0.08 0.36 0.56 1.00 2.61

Zalm 0.10 0.20 0.30 1.00 9.40

* Fractie is ten opzichte van het totaal aantal naar binnentrekkende exemplaren (kust)

• Per traject is aan de hand van de telemetriegegevens vastgesteld welke fractie van de zeeforellen die het traject intrekt ook verder stroomopwaarts trekt.

• Ten opzichte van de smolt analyse, waarbij één cohort wordt gevolgd, komen in de analyse van de volwassen zalmen twee groepen van verschillende ‘herkomst’ samen in stroomopwaartse richting: één groep die via de Afsluitdijk, IJsselmeer en IJssel optrekt en één groep die via het Benedenrivierengebied en de Lek of Waal optrekt. Deze groepen komen stroomafwaarts van Xanten bij elkaar. Omdat de aantallen van beide groepen rechtstreeks afhangen van de hoeveelheid vissen die gemerkt zijn aan de buitenzijde, kunnen de aantallen afkomstig van beide groepen niet zomaar samengevoegd worden. Daarom is hier een correctie voor de aantallen gedetecteerde vissen die vanaf de IJssel komen toegepast op basis van de zalmsteekmonitoring, zodat de aantallen in de IJssel kunnen worden samengevoegd met de aantallen afkomstig van de Lek en Waal. Het aantal zalmen per zalmsteek ligt in de in de IJssel gemiddeld een factor 0.09 lager dan het aantal zalmen per zalmsteek in de Waal in de periode 199772004.

• Op basis van monitoringsgegevens (van terugkerende volwassen zalmen) in de zijrivieren van de Rijn is een schatting gemaakt van de totale aantallen volwassen zalmen in het bovenstroomse deel van de Rijn.

• Naast de waargenomen aantallen volwassen zalmen in de bovenlopen van de Rijn is het mogelijk dat er ook zalmen de paaigronden bereiken die niet gezien worden in de monitoringsprogramma’s. Er is daarom een scenario doorgerekend waarbij er van uit wordt gegaan dat 2 op de 3 volwassen zalmen onopgemerkt in één van de vele zijrivieren terecht komen (bij Iffezheim worden in principe alle langstrekkende zalmen gezien).

• Het aantal gezenderde zeeforellen dat zeker bovenstroomse zijrivieren heeft bereikt is verrekend met het totale aantal zalmen dat bovenstrooms is aangetroffen.

• Deze aantallen zijn vervolgens op basis van de met telemetrie gemeten fracties doorberekend naar totale aantallen in de opeenvolgende benedenstroomse segmenten.

4

Sterfte

Voordat we in de volgende hoofdstukken de vangsten van trekvissen in de verschillende visserijsectoren in kaart brengen, wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de sterfte/overleving van de trekvissen in de visserij. In Nederland geldt sinds 2000 een terugzetverplichting voor zalm en zeeforel. Op basis van de flora en faunawet mogen de overige trekvissoorten ook niet commercieel verhandeld worden. Daarom moeten deze soorten, wanneer zij gevangen worden, direct teruggezet worden in hetzelfde water waar zij gevangen zijn. De vangsten in de visserij zijn daarom niet gelijk aan wat er aan een populatie onttrokken wordt. Hierbij speelt overleving van de vissen in de tuigen een belangrijke rol. Factoren die van invloed zijn op de sterfte/overleving van trekvissen in de visserij zijn onder andere:

7 Vissoort en het levensstadia: Er worden verschillen gevonden in de overleving van verschillende zalmsoorten (Gjernes et al. 1993). Daarmee moet rekening gehouden worden wanneer

sterftepercentages van andere zalmsoorten dan Salmo salar vertaald worden voor de Nederlandse situatie. Daarnaast zal ook effect zijn op verschillende levensstadia van dezelfde soort. Ten slotte bestaat verschil in sterfte tussen verschillende lengteklassen en tussen de seksen (Bendock & Alexandersdottir 1993).

7 Tuigspecifieke overleving: Dat verschillen zullen bestaan tussen de overleving van vissen gevangen in fuiken of staand want is overduidelijk. Maar ook bestaan verschillen in de overleving binnen hetzelfde soort tuig afhankelijk van de omstandigheden.

7 Omgevingsfactoren: Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de overleving en fysiologisch reactie van de vissen verschilt onder verschillende omgevingsfactoren. Hogere temperaturen leiden vaak tot hogere sterftecijfers (Anderson et al. 1998, Dempson et al. 2002) terwijl het in kouder water langer duurt voor de salmoniden herstellen van stress (Wilkie et al. 1997). Zacht water leidt in vergelijking met hard water tot hogere gehaltes van aan stress gerelateerde stoffen (Kieffer et al. 2002).

7 Uitvoering van de visserij: door verschil in vislocaties, de duur dat de tuigen in het water zijn en eventuele specifieke verschillen in de constructie van het tuig worden er verschillende sterftekansen gevonden voor eenzelfde type tuig (Anonymous 2001; Van der Haegen et al. 2004). Daarnaast heeft ook de behandeling van de vis effect op de overleving, zo wordt de overleving bijvoorbeeld beïnvloed de manier waarop de dieren uit een tuig gehaald worden (Candy et al. 1996).

7 Handhaving terugzetverplichting: Naast de sterfte als gevolg van visserij is ook de handhaving van de terugzetverplichting bepalend voor het aantal trekvissen dat onttrokken wordt aan een populatie.

Paragraaf 4.1 geeft een beschrijving van de overleving in de verschillende tuigen. De meeste gegevens zijn gebaseerd op literatuuronderzoek. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de terugzetverplichting van zalm en zeeforel en de handhaving hiervan.