• No results found

Paling, Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758)

3.7.1 Soortbeschrijving

De paling kent verschillende levensstadia:

De zogenaamde leptocephalus-larven van paling zijn ongeveer 7cm lang als ze de continentale helling van Europa bereiken. Ze zijn lateraal samengedrukt en hebben de vorm van een wilgenblad. Vervolgens ondergaan ze een metamorfose, waardoor ze op belanden ze in het glasaal stadium. Glasalen hebben de vorm van volgroeide palingen, maar zijn nog geheel doorzichtig. Ze zijn dan ongeveer 6cm lang, dus iets kleiner dan de leptocephalus-larven (Gerstmeier & Romig, 2000; Kottelat & Freyhof, 2007).

De gele paling die wordt aangetroffen in rivieren en meren heeft een slanke, langgerekte, cilindrische vorm. De rug-, staart- en aarsvin gaan in elkaar over en vormen een doorlopende vinzoom die de achterste lichaamshelft geheel omgeeft. Buikvinnen ontbreken. De bek is eindstandig, met een iets vooruit stekende onderkaak. De mondspleet reikt tot onder het oog. De zeer kleine schubben zijn in de slijmige huid ingebed. De lichaamskleur is donkerbruin tot olijfkleurig met geelachtige tot witte buik. De dieren zijn meestal 40-60cm groot, maar kunnen meer dan 100cm lang worden en 6kg wegen. Mannetjes zijn kleiner dan vrouwtjes. Naar zee trekkende dieren, schieralen genoemd, hebben een zilverkleurige buik die sterk contrasteert met een donkere rugzijde. De borstvinnen worden puntiger en de ogen worden groter dan die van gele aal (Fontaine, 1994; Gerstmeier & Romig, 2000; Acou et al., 2005; Durif et al., 2005).

3.7.2 Verspreiding

De paling komt voor in alle Europese rivieren die uitmonden in de Noordzee, Baltische en Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan tot Marokko. Kleine aantallen bereiken de Witte Zee, de Barents Zee en de Zwarte Zee. De soort wordt uitgezet in allerlei binnenwateren (Kottelat & Freyhof, 2007).

Voor 1900 was de paling overal algemeen in het Scheldebekken. Rond 1905 ging de palingvangst op de Schelde achteruit door vervuiling, maar bleef toch winstgevend tot 1930 (Van Damme & De Pauw, 1995; Vrielynck et al., 2003).

De palingpopulatie is in snelle achteruitgang over gans Europa. De Europese stock van paling is al sinds de jaren 1980 zeer sterk verslechterd. De achteruitgang is het duidelijkst voor de hoeveelheden glasaal die de Europese rivieren optrekt. In veel rivieren is de glasaalmigratie teruggevallen tot slechts 1% van de toestand vóór 1980 (Moriarty, 2000; Moriarty en Dekker, 1997).

De grootste aantallen paling worden tegenwoordig aangetroffen in de Maas en zijbeken, de Kleine Nete en vooral in de West-Vlaamse polders. Dit bevestigt de resultaten van andere studies die aantonen dat de densiteit van paling het hoogst is in de meest stroomafwaarts gelegen zones van een stroomgebied (Ibbotson et al., 2002).

3.7.3 Ecologie

3.7.3.1 Adulte levensstadium

Palingen groeien gedurende 5 tot 12 jaar op in rivieren. In dit levensstadium worden ze gele paling genoemd. Na het bereiken van een bepaalde leeftijd en grootte stoppen de gele palingen met eten en ondergaan ze een metamorfose tot schieraal. Dit schierwordingsproces wordt gestimuleerd door zwemactiviteit en bestaat uit een reeks in- en uitwendige veranderingen. De adulte fase van paling duurt slechts ongeveer een half jaar, tot ze sterven

62 Onderzoek naar de trekvissoorten in het stroomgebied van de Schelde www.inbo.be na het afzetten van de eieren (Durif et al., 2005; van Ginneken & Maes, 2005; Palstra, 2006; Kottelat & Freyhof, 2007).

3.7.3.2 Paaimigratie

Na het vervolledigen van het schierwordingsproces trekken de schieralen naar zee. Meestal verlaten ze de rivieren in de periode september-november. Mannetjes vertrekken gewoonlijk iets vroeger. In zee migreren ze waarschijnlijk op een diepte tussen de 200 en 600m en bereiken na 5 à 7 maanden de paaigronden in de Sargasso Zee. Pas als ze de paaiplaatsen bereiken zijn ze volledig geslachtsrijp (Usui, 1991; McCleave & Arnold, 1999; Tesch & Rohlf, 2003; van Ginneken & Maes, 2005; Palstra, 2006; Kottelat & Freyhof, 2007).

3.7.3.3 Paaigedrag en -habitat

Palingen paaien in de Sargasso Zee, een stromingsarm deel in het westen van de Atlantische Oceaan. De paaiperiode loopt van maart tot juni. Paaiende palingen werden nog nooit waargenomen, zodat over het paaihabitat weinig bekend is. Er bestaan aanwijzingen dat de eieren worden afgezet op een diepte van 100 à 200m, bij een watertemperatuur van ongeveer 20°C. Na het afzetten van de eieren sterven de palingen. De eieren zijn pelagisch (McCleave et al., 1987; Gerstmeier & Romig, 2000; McCleave, 2003; van Ginneken & Maes, 2005; Kottelat & Freyhof, 2007).

3.7.3.4 Juveniele levensstadium

Pas uitgeslopen larven zijn 3mm lang en ontwikkelen zich tussen het zooplankton tot leptocephaluslarven. De larven trekken met de Golfstroom mee en bereiken na 7 tot 9 maanden de Europese kusten. Het is niet helemaal duidelijk of ze zich enkel passief laten meedrijven of ook actief migreren. ’s Nachts verplaatsen ze zich naar het oppervlak en overdag zinken ze naar grote diepte. Deze verticale verplaatsing kan 500m bedragen. De leptocephali zijn ongeveer 7cm lang wanneer ze de continentale helling van Europa bereiken. Daar krijgen ze na ongeveer 24uur de kenmerkende palingvorm, maar ze zijn dan nog geheel doorzichtig. In dit levensstadium worden ze glasaal genoemd en zijn dan ongeveer 6cm lang, dus iets kleiner dan de leptocephalus-larven. Ze worden met de stroming meegevoerd tot de riviermondingen. Het tijdstip waarop de glasalen de Europese rivieren bereiken kan sterk verschillen en hangt af van de ligging, de zeestromingen en de weersomstandigheden. De Atlantische kusten van Frankrijk en de Britse eilanden kunnen al in september bereikt worden en de rivieren die uitmonden in de Noordzee vanaf februari. In het estuarium wordt hun osmoregulatorisch vermogen aangepast aan lage zoutgehalten. Vervolgens trekken ze de rivier op door actief te zwemmen. Tijdens de actieve stroomopwaartse migratie krijgen de glasalen geleidelijk kleur en beginnen ze te eten. Migrerende glasalen zwemmen in scholen nabij de oevers. ’s Nachts trekken ze nabij het wateroppervlak en overdag verplaatsen ze zich op grotere diepte. Tijdens hun migratie zijn ze in staat om obstakels zoals stroomversnellingen en watervallen te overbruggen door gebruik te maken van ondiepe goten in ruw gesteente aan de randen. Ze hebben daarbij slechts een dun laagje water nodig om de huid nat te houden. De door pigmentvorming in gele paling veranderde dieren vestigen zich in uiteenlopende watertypen (McCleave et al., 1987; Tesch, 1999; Gerstmeier & Romig, 2000; McCleave, 2003; van Ginneken & Maes, 2005; Kottelat & Freyhof, 2007).

Gele palingen kunnen aan getroffen worden in verschillende habitats en vrouwelijke palingen leven doorgaans verder stroomop dan mannelijke. Sommige palingen blijven in het estuariene milieu. Kleine palingen worden gewoonlijk gevonden in ondiep water, waar waterplanten talrijk zijn. Grotere palingen leven in dieper water. Palingen kunnen seizoenale migraties ondernemen, maar ze kunnen ook een sedentaire levenswijze aannemen (Tesch, 1977; Tzeng et al., 1997; Feunteun et al., 2003; Daverat et al., 2004; Laffaille et al., 2003; 2004; 2005).

www.inbo.be Onderzoek naar de trekvissoorten in het stroomgebied van de Schelde 63 Na 5-12 jaar opgroeien in rivieren metamorfoseren ze tot schieraal (Kottelat & Freyhof, 2007).

3.7.4 Bedreigingen

Migratieknelpunten:

Migratiebarrières zoals dammen, stuwen en pompgemalen kunnen verhinderen dat juveniele palingen de opgroeigebieden bereiken. Ze kunnen ook de katadrome paaimigratie belemmeren of onmogelijk maken (Castonguay et al., 1994).

Habitatdegradatie:

Palingen kunnen voorkomen in verschillende watertypen en habitats. Ingrepen die schuilplaatsen wegnemen en het prooiaanbod verminderen kunnen nadelig zijn. Door voedselgebrek in de opgroeigebieden kunnen palingen onvoldoende vetvoorraden opbouwen om de paaigebieden in de Sargasso Zee te bereiken (Svedäng & Wickstrom, 1997).

Waterkwaliteit:

Watervervuiling speelt een belangrijke rol bij de wereldwijde achteruitgang van deze soort. Giftige stoffen kunnen zich opstapelen in het weefsel van paling. PCB’s beïnvloeden het energiemetabolisme van schieralen, waardoor minder kans hebben om de paaigronden te bereiken. Bovendien kunnen er embryonale afwijkingen ontstaan als de eieren blootgesteld werden aan PCB’s. Naast organische contaminanten kunnen ook zware metalen een negatief effect hebben op de conditie van de dieren (Palstra, 2006; van Ginneken, 2006; Belpaire, 2008). Paling blijkt wel tolerant voor lage zuurstofgehalten (Maes et al., 2007).

Visserij:

Overbevissing kan een invloed hebben op de palingpopulaties. De paling is een gewaardeerde consumptievis. In Europa wordt jaarlijks 25000 ton paling gegeten en ongeveer 25000 mensen genereren een inkomen van de palingvisserij of aquacultuur (Usui, 1991; Castonguay et al., 1994; Dekker, 1998; 2003a; 2004).

Infecties:

De zwemblaasparasiet Anguillicola crassus tast de energiereserves van schieralen aan en beschadigt de zwemblaas. Geïnfecteerde palingen hebben hierdoor minder kans om de paaigronden te bereiken. Ook infectie met het zogenaamde EVEX virus kan ervoor zorgen dat de schieralen de paaiplaatsen nooit bereiken (van Ginneken et al., 2005; Palstra, 2006).

64 Onderzoek naar de trekvissoorten in het stroomgebied van de Schelde www.inbo.be