• No results found

omgevingsfactoren in relatie tot kleinschalige dynamiek langs de

Tekstkader 1: Waterafstotendheid en watererosie langs een duin chronosquentie

5.6.6 Overige conclusies

Wat waarschijnlijk doorslaggevend is voor het effect van meteorologische variabelen op verstuiving is een combinatie van factoren en daarnaast de opeenvolging in tijd van bepaalde omstandigheden. Hier valt nog veel over uit te zoeken. Hoewel voor de meeste variabelen nu uitgebreide datareeksen zijn opgesteld, is de vergelijking van verschillende factoren, en het verloop in de tijd nog helemaal niet onderzocht.

Een van de combinaties die uit de analyse van meteorologische variabelen naar voren is gekomen is een toename van het aantal droge dagen en een toename van het aantal natte dagen met P>10mm voor Zuid-Holland. Deze factoren zijn van invloed op zowel wind- als watererosie, en zouden elkaar kunnen versterken.

5.6.7 Aanbevelingen voor nader onderzoek

• Met meteorologische reeksen patroon in ruimte en tijd van droogtestress doorrekenen voor uiteenlopende situaties (bodem, expositie ect) en regio’s; met vochtcondities van de bodem kun je ook optreden runoff afleiden.

• Verschillen in humusprofielen -> bv wadden zwaardere humusprofielen?

• Effecten van vegetatie op erosie gevoeligheid -> bv een gesloten kraaiheide weinig gevoelig.

• Ruimtelijke variatie van hydrofobie. • Regionale variatie van hydrofobie.

• Grens van optreden van watererosie (dag- of uursom, neerslagintensiteit).

• Gedetailleerdere tijdreeksen verstuiving om meer punten in de tijd te krijgen (dus globale schatting van dyn opp voor een aantal – regionaal verspreide – gebieden). Bijvoorbeeld: fotoreeksen van Meijendel en Luchterduinen geven voor secundaire verstuivingen een fluctuerend patroon op een tijdschaal van decennia. Daar was helemaal geen eenduidige lange termijn trend.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 155

5.7 Effect van konijnen

De beschikbare telgegevens bestrijken niet het hele land. Voor de Delta en Schiermonnikoog zijn geen telgegevens beschikbaar, voor Terschelling is er geen volledige tijdreeks. Interpretatie van konijnenactiviteit op luchtfoto’s is er wel voor het hele land, en geeft ook een tijdreeks vanaf 1996. Op grond van de combinatie van telgegevens en luchtfoto-interpretatie is een inventarisatie gemaakt van het belang van al dan niet aanwezige konijnen op de ontwikkeling van dynamiek.

• Ameland: sectie 22.12, Westkop, sterk toenemend (70), 22.3 oost-Buurderduinen sterk fluctuerend toenemend (60), 22.6 en 22.7 midden gelijk en zeer weinig, rest matig toenemend, 30. Komt niet tot uiting in dynamiek. Nauwelijks actieve stuifkuilen en ook weinig verandering of afname.

• Terschelling: telling is blijkbaar gestopt. Redelijke aantallen in sectie 20.5

(Koegelwiecksduin) en 20.6 (Oosterend), 25-60, in 2011, daarna afnemend in 2012, nu onbekend. Landerumerheide toename dynamiek door terreurbegrazing (expositie zuid- en zuidoosthellingen), Oosterend waarschijnlijk recreatie (expositie minder duidelijk). Weinig verband met konijnenstand. Maar het zijn wel ongeveer de locaties met veel konijnen in die tijd.

• Vlieland: extreme piek in sectie 1.2 (Kooisplek, Cranberryvlakte) in 2006, 102. Daarna nog hoog, maar wel afnemende trend tot 30. Andere secties 10-30, lijkt redelijk constant vanaf 2006. Komt niet tot uiting in dynamiek, want alle stuifkuilen zijn minder geworden.

• Texel noord: flinke piek in sectie 17.2 in 2014 met 25, daarna afnemend. Rest stuk minder, 5-10 en ook afnemend.

o Bij sectie 17.1 en 17.2 (Eierlandsche duinen) kan toename dynamiek met konijnen samenhangen. Toename van hele kleine open plekjes en ontstaan van stuifkuilen. Bij sectie 17.4 is het waarschijnlijk recreatie, langs pad. Bij 17.10- 17.12 (De Nederlanden, Korverskooi, zie Figuur 5-26. Voorbeeld van toename van de konijnenstand, Texel, Korverskooi in 2014 (links) en 2015 (rechts).) zou de ontwikkeling ook met konijnen samen kunnen hangen. In 2007 meer kleine open plekjes, in 2014 is een deel daarvan stuifkuil geworden, maar verder is het juist afgenomen.

Figuur 5-26. Voorbeeld van toename van de konijnenstand, Texel, Korverskooi in 2014 (links) en 2015 (rechts).

• Texel zuid: sectie 16.4, 16.6 en 16.7 nog hoog, tot 40, met zeer grote fluctuaties steeds en nu dus ook geen duidelijke trend, hoewel wel afnemend. Overduidelijk de zuidhellingen, is hier een extreme correlatie. Vegetatie wordt schraler, en dan komen er stuifkuilen in. Er lijkt een relatie te zijn tussen hogere aantallen in 2006 en 2010 en de toegenomen stuifkuildynamiek.

• Noordkop: gigantische piek in 2006, 180 in sectie 18.5. Vanaf 2006 gestage afname. Alleen sectie 18.9 stelt nu nog wat voor 5-20, maar ook afnemend. Bij Zandloper

enorme toename van kleine kale plekjes in 2007, die zijn in 2014 grotendeels weer weg, maar sommige zijn wel stuifkuil geworden. Lijken wel op alle hellingen voor te komen. • Noordkop, Zandloper: afname van kleine kale plekken, parallel aan achteruitgang

156 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit Figuur 5-27. Voorbeeld van afname van de konijnenstand Zandloper, Noordkop, 2005, 2010, 2014, 2015.

• Huisduinen, Grafelijkheidsduinen zuidhellingen. Duinoord idem, ontwikkeling lijkt op Texel. Zandloper wat meer gevarieerde expositie. Heel veel kleine kale plekjes (zijn dit graafplekjes)? In 2007, groeien vaak uit tot stuifkuil.

• Omslag tussen Botgat en Zwanenwater, van toename naar afname.

• Zwanenwater: hele lage aantallen, na flinke populaties 50-100 in 1989-1995?, die neemt af tot een dieptepunt in 2002 tot bijna niks. Daarna fluctueert het om bijna niks met af en toe een opleving, sectie 2.2 in 2005 en 2010, 10-15 en ook andere secties in 2010, maar 5. Dit is goed te zien aan de luchtfoto’s (Figuur 5-28). Op de foto van 2000 zijn veel kleine witte stippen te zien, in 2007 zijn die vrijwel allemaal verdwenen, in 2014 helemaal verdwenen, waardoor stuifkuildynamiek dus afneemt. Hier lijkt een duidelijk verband tussen witte stipjes op luchtfoto, afname konijnenstand en afname stuifkuildynamiek.

• Pettemerduinen: sectie 3.2 heeft redelijk hoge aantallen, tot 40, ook in 2016 gestegen, wel behoorlijk fluctuerend. Sectie 3.1 is laag, vanaf 5 en 1995 afnemend tot bijna 0 nu. Hier gebeurt niet zo veel. Stuifkuil aan de noordkant lijkt gerelateerd aan recreatie. Er lijkt geen link tussen konijnenaantallen en stuifkuilontwikkeling.

• Schoorl: sectie 4.3 en 4.4 hadden hoge aantallen, 20-90, maar vanaf 1990 afnemend. Nu bijna niks, max 5 in 2010, nu 1-2 hooguit.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 157 Figuur 5-28. Voorbeeld van afname van de konijnenstand. Zwanenwater, Hazekamer, 2000, 2007, 2011, 2015.

• Van Camperduin geen tel gegevens. Zuidhellingen en mogelijk zeereepinvloed, geeft een forse toename van 2007 tot 2014. Het lijkt wel veel meer te overstuiven. Vegetatie wordt ook wat schraler, maar geen witte stipjes, dus het lijkt dat konijnen hier geen rol spelen.

• In de rest van de Schoorlse duinen gebeurt niet zo veel, behalve veel ingrepen.

Konijnen lijken er inderdaad niet toe te doen, met een afname van dynamiek, die echter door de mens teruggedraaid wordt. Bij het Vogelmeer is sprake van een behoorlijke verschraling van de zuidoosthellingen als je 1996 en 2015 vergelijkt, begint in 2013. Afname dynamiek kan wel samenhangen met afname konijnenstand.

• Bergen (route 5, 1 t/m 7): meeste hoog (20-45) rond jaren 1990, daarna gekelderd, nu hooguit 2. Het typische aan dit gebied is dat de zuidhellingen altijd al kaal en schraal zijn. Dit lijkt niet echt ter veranderen. Is het hier de overgang van Renodunaal naar wadden district dat dit triggert? Zou begrazing hier wat in doen? Inmiddels zijn er vele terraspaadjes langs de hoogtelijnen te zien. Konijnen doen in dit geval weinig omdat ze er niet of nauwelijks zijn, en opvallend dat het toch zo schraal blijft. Afname in

konijnenstand komt wel overeen met afname in stuifkuilactiviteit.

• Egmond noord (route 6): afname vanaf 1993-194, toename vanaf 2007-2010 tot 10-12, nu weer afname, maar wel redelijke aantallen 2-26. Lichte stijging vanaf 206 komt wel overeen met toename stuifkuilen.

• Naar het zuiden toe neemt de kaalheid van zuidhellingen af. Onder Egmond nog wel zichtbaar, maar richting Castricum houdt het snel op.

• Egmond zuid (route 7): hoge aantallen 25-45 in 1984, daarna forse afname, dieptepunt 2001-2007, daarna lichte toename tot 0-20 rond 2014, nu weer afname. Lichte stijging van 2002 tot 2014 komt overeen met toename stuifkuildynamiek.

o Konijnen lijken hier inderdaad weer belangrijk te worden, te zien aan de vele kleine witte stipjes, vanaf de Kaap, Soeckebakker naar het zuiden. Bij de Zeeweg houdt dat op.

• Castricum (route 8): hele lage aantallen na 1993, toen 5, nu max 1.5. In sectie 8.9 een opleving naar 3 in 2008-2009, nu weer afgenomen. Kale plekken vooral op

zuidhellingen. Stuifkuiltjes ook. Op stuifkuilengebied gebeurt hier niet veel, in sommige gebieden een toename.

• Heemskerk (route 9): hoge aantallen 20-30 1984, afname vanaf ca 1990 tot dieptepunt in 2007 (vrijwel niks). lichte toename daarna, met in sectie 5 een eenmalige piek van 25 in 2010. Nu weer afname, andere secties slechts tussen 2 en 5. Op stuifkuilengebied gebeurt hier niet veel, in sommige gebieden een toename.

158 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit o Vrij beperkte dynamiek, gerelateerd aan zuid en zuidoosthellingen. Inderdaad

geen sporen van konijnen.

• Russenduin, Wijk aan Zee: geen telgegevens.

• Duin- en Kruidberg: flinke toename vanaf 2010 in sectie10-6 naar boven de 40. Ook in andere, maar dan tot 15-25. Daarna vanaf 2015 weer afname.

o Waarschijnlijk stuifkuildynamiek gerelateerd aan recreatie. Veel paden. Zuidhellingen. Veel kale plekken tussen struweel, behoorlijk ruige begroeiing overheerst.

o Inderdaad tussen 2014-2016 behoorlijke toename van kale plekken, maar ook vrij groot (3-5m), vast niet (alleen( gerelateerd aan konijnen, mogelijk ook damherten? Heel veel kale plekken, vaak omringd door struweel. Lijkt toch veel gerelateerd aan zuidhellingen.

• Kennemerduinen: veel wisselender beeld, met afname vanaf 1989 naar hele lage aantallen tussen 1997 en 2004, daarna opleving met aantallen tot 20-40, vanaf 2015 weer afname. Hoogste in 11.6, 11.7, 11.8, 11.9

o Idem als duin en kruidberg.

• Kraansvlak: meestal laag, maar piek vanaf 2012 rond 2014, nu weer afname. Dan 20- 25. In sectie 12.10-12.12

o Kale plekken op zuidhellingen. Lijken er in 2016 veel meer dan in 2014. Verschraling houdt wel gelijke tred met aantal konijnen.

• AWD: 13.19 enorm piekend rond 2007-2009 (120), 13.14 sterk fluctuerend, toenemend tot 60 in 2013, nu weer afnemend, 13.6 grote piek 70 rond 1994, rest fluctuerend tot max 40, begin jaren 1990-2003 afname, vanaf 2003 t/m 2006 enorme toename, daarna gestage afname, hoewel aantallen t/m 2010 nog wel hoog waren.

o Hoop kale plekken gerelateerd aan zuidhellingen. Lijkt iets meer kaal te worden van 2014-2016, maar kwaliteit van de foto is anders en dat zou ook de oorzaak kunnen zijn (versterkt waarschijnlijk het effect). Toename dynamiek Van Limburg Stirumduinen zou wel samen kunnen hangen met konijnenpiek tussen 2005-2010.

• Van Limburg Stirumduinen en de Blink lijkt ook nog kaler te worden tussen 2014 en 2016. Hier geen telroutes.

• Hollands duin geen gegevens over konijnen. Ook hier kaler, net als in de Blink en Van Limburg Stirumduinen. Vaak zuid en zuidoosthellingen. Richting oude golf gaat struweel overheersen.

• Coepelduinen geen gegevens over konijnen. Overduidelijke relatie met zuidhellingen. In Coepelduinen zuid lijkt weer een stuk met konijnenvlekjes te zijn (Figuur 5-29).

• Berkheide: soms hele hoge aantallen (75), met piek rond 2009 en 2014, licht toenemende trends 14.4, 14.5, 14.6 (waaronder Vlaggenduin) tot 30. 14.7, 14.1 en 14.2 weinig, nu licht dalende trend vanaf 10

o Ook weer overduidelijke correlatie zuidhellingen en kale plekken. Konijnenpiek lijkt terug te zien in witte vlekjes 2007. Groeien gedeeltelijk uit tot stuifkuilen. Toename dynamiek in het Vlaggenduin en kan samenhangen met konijnen. o Berkheide, Molenaarsberg: toename van kleine kale plekken, gevolgd door

toename in grotere dynamiek (Figuur 5-30).

• Meijendel: piek sectie 15.5 die tussen 2006 en 2011 piekt tot 110, daarna afname. Overige secties ook toename vanaf 2008 tot 10-30, nu afname. 30 is sectie 3 2013- 2015.

o Toename met veel kale plekken op zuidhellingen. In 2016 stuk kaler dan in 2014, maar mogelijk fotokwaliteitseffect. Licht toenemende trend in

konijnenaantallen vanaf 2005 komt overeen met toename stuifkuilen, maar er zijn ook gebieden waar konijnenaantallen toenemen en stuifkuilen afnemen (Kijfhoek) of gelijk blijven (Waterdel).

• Op het Netteboetstersveld (geen telgegevens) wemelt het van de kleine

konijnenvlekjes. Toename van kleine kale plekken, gevolgd door toename in grotere dynamiek.

• Westduinpark: zeldzaam toenemende trends, alleen in 2016 wel afname. Tot ruim 40, alleen secties 21.2 en 21.4 blijven achter.

o Zoveel ingrepen dat autonome veranderingen hier moeilijk te bepalen zijn en effect van konijnen ook niet zichtbaar is.

• Solleveld: pas in 2004 begonnen met tellen, en sindsdien wel een duidelijk toenemende trend, tot zelfs 120 in sectie 3. De andere secties hebben lagere aantallen, 10-40. Het beeld op de luchtfoto ziet er net uit als bij het Netteboetstersveld (Scheveningen), ook wemelt het van de witte stipjes die flink toenemen in 2016 (Figuur 5-31). Dit is in overeenstemming met de konijnen-telgegevens. Het aantal stuifkuilen is hier overigens niet of nauwelijks toegenomen.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 159 Figuur 5-29. Voorbeeld van toename van de konijnenstand, Coepelduynen zuid, 2005, 2010, 2014, 2015.

Figuur 5-30. Voorbeeld van toename van de konijnenstand, Berkheide, Molenaarsberg, 2005, 2010, 2014, 2015.

160 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Figuur 5-31. Voorbeeld van toename van de konijnenstand, Solleveld, 2005, 2010, 2014, 2015. Vanaf Voorne naar het zuiden geen telgegevens meer.

• Voorne: bij groene punt geen konijnen. Ruigte weggehaald en begraasd. Stuifkuil ligt langs weg. Bij Houten paardjes/Stekelhoek ook door weghalen ruigte. Zuidhellingen blijven kaler. Geen konijnen op basis van luchtfotobeeld.

• Goeree: Kale plekken waren er al, variëren wel een beetje, maar neemt niet heel erg toe. Stuifkuilen groeien wel, het zijn er niet veel. Kale plekken gecorreleerd aan zuidhellingen. Wel veel witte vlekjes en kleine kale plekken, dus mogelijk konijnen. • Schouwen, Oosterdoodkist toename kaal zand, maar waardoor? Veelal zuidhellingen,

soms zuidwest/zuidoost. Effect van grazers?

• Schouwen, Verklikkerduinen. Mogelijk wat plekjes door begrazing (?). Lijkt geen konijnenwerk. Verandert verder niet zo veel. In 2016 opeens een heleboel paden, in 2014 geen (!).

• Schouwen, Meeuwenduinen neemt alleen maar af en verstruweelt. Westenschouwen zitten wel wat konijnachtige plekjes.

• Walcheren: kale plekken allemaal op zuidhellingen. Hier gebeurt verder niets op stuifkuilengebied.

• Zeeuws-Vlaanderen: Hier gebeurt niets op stuifkuilengebied. 5.7.1 Conclusies m.b.t. konijnen

• Niet voor alle gebieden zijn telgegevens (beschikbaar).

• Er zijn enkele gebieden die opvallen door een enorme hoeveelheid witte stipjes op de luchtfoto’s. Dit correspondeert niet altijd met aantallen konijnen?, maar moet wel het gevolg van graafactiviteit van konijnen zijn.

• Er is een aantal gebieden met bijna geen konijnen meer: Noordkop, Zwanenwater, Schoorlse duinen, Bergen.

• Meestal is de huidige trend (2015-2016) (sterk) afnemend.

• Er is vaak sprake van een afname vanaf jaren 80-90 tot een dieptepunt rond 2000- 2007.

• Er is vaak sprake van een toename vanaf 2007 tot 2015, daarna neemt de konijnenstand in de meeste gebieden weer af.

• Er zijn enkele opvallende gebieden waar de konijnenstand nu juist toeneemt: Ameland, Kraansvlak, Westduinpark, Solleveld.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 161 • Er zijn enkele gebieden waar de konijnenstand in 2015 nog redelijk tot goed was:

Vlieland, Pettemerduinen, Egmond, Duin- en Kruidberg, Kennemerduinen, Berkheide, Meijendel.

• Vanaf 2015 is in veel gebieden sprake van een (sterke) achteruitgang ten gevolge van een nieuwe variant van het VHS virus (VHS2).

• Het verband met de huidige dynamiek is niet altijd direct zichtbaar.

• Er is heel vaak sprake van een correlatie van kale plekken en zuidhellingen (en in mindere mate zuidoost en nog minder zuidwest hellingen).

• In veel gevallen lijkt er een duidelijk verband tussen konijnenaantallen en de ontwikkeling van stuifkuilen. Dit geldt voor: Texel, Eierlandsche duinen, de Nederlanden, Korverskooi en Texel zuid.

• Ook omgekeerd verband, afname en stabilisatie. Dit geldt voor het Zwanenwater. • In enkele gevallen is er geen verband en is er ondanks een toename of nog goede

konijnenstand geen sprake van een toename van verstuivingen of het aantal stuifkuilen. Dit geldt voor Ameland en Vlieland.

162 Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

6

Nadere verklaringen voor de

ontwikkeling van kleinschalige dynamiek